Brieven aan de uitgever van het tijdschrift Nederland 1873-1886
(1965)–Jan ten Brink, Cd. Busken Huet– Auteursrechtelijk beschermdIn deze brief is sprake van recensies van mevrouw van der Does-Scheltema in het tijdschrift De Vrije Gedachte. Merkwaardig is het, dat in de eerste jaargang van dit tijdschrift (1872) een uitvoerig artikel van ‘Constantijn (auteur van Hilda)’ voorkomt over Lidewyde (blz. 232-252). In de ‘correspondentie’ (blz. 333) beantwoordt de redacteur dr. F. Feringa een opmerking van K. te A. aldus: ‘Het art. over ‘Lidewijde’ ontving ik van ‘Constantijn’ reeds voor vele weken, zoodat, moge al Huet zich in de Javabode zeer gunstig over ‘Hilda’ hebben uitgelaten, aan ‘admiration mutuelle’ bezwaarlijk te denken valt’. Inderdaad is dit wel niet het geval. Behalve de bespreking van Huet in het nummer van 8 febr. - zeer gunstig is overigens wel te veel gezegd - plaatste hij onder het Mengelwerk nog een aantal fragmenten uit Hilda in de nummers van 10, 12 - 16 februari. | |
65Parijs, 14 Maart '78. WelEdele Heer, Ik ontvang vrijheid van de zich ‘Constantijn’ teekenende dame, U haar naam en adres op te geven. Zij luiden: Hoog Welgeboren Vrouwe C. van der Does te Gendringen (bij Terborgh).Ga naar voetnoot122 Van den Gids ontving zij indertijd voor ‘Hilda’ het hoogste honorarium; doch Van Kampen behandelde haar onaardig, toen er van het boekje eene afzonderlijke | |
[pagina 71]
| |
uitgaaf verscheen. Ik gaf haar in overweging, over hare nieuwe novelle (die zij mij meldde, gereed of bijna gereed te hebben) met U in onderhandeling te treden voor ‘Nederland’. Zij vindt dit goed, en U behoeft haar dus slechts te schrijven. Mevrouw Van der Does schreef indertijd eenige zeer goede recensies; eene onder anderen van Mevr. van Calcar's ‘Kinderen der Eeuw’, voor het sedert gestaakte tijdschrift ‘de Vrije Gedachte’Ga naar voetnoot123, voor welk tijdschrift ik haar met leedwezen als medewerkster zag optreden. Maar zij deed het uit goedheid, op aansporing van een excentriek raadsman. Ik heb de vrijheid genomen, haar aan te sporen, het schrijven van novellen af te wisselen met het schrijven van recensies, en ook deswege zich met U in betrekking te stellen, als Uitgever van ‘Nederland’. Naar hare geschriften oordeelend (persoonlijk ken ik haar niet, houd ik Mevr. Van der Does voor eene scherpzinnige, onafhankelijk denkende Vrouw, zeer geschikt, ook wegens haar pseudoniem (die strikt geëerbiedigd moet blijven), als beoordeelaarster op te treden. Van Dr. Ten Brink ontvang ik, naar aanleiding van die ‘Fransche Sekondante’, een vriendschappelijk schrijven, dat ik vriendschappelijk beantwoord. Ik volhard bij het uitgedrukte verlangen, dat de ‘F.S.’ gestaakt zal worden. Maar vooral nu ik weet, wie de schrijver is, zie ik daarin niet het minste bezwaar. Indien de heer W.P. ‘geregeld en ijverig’ voor Nederland werken wil, dan moet hij met betere stukken aankomen. Ik magtig den heer T.B., desverkiezend den heer W.P. mede te deelen, dat ik het ben, die tegen de voortzetting zijner bijdrage protesteer. Er moet een voorbeeld worden gesteld; anders zullen de slechte medewerkers de goede geheel en al boven het hoofd groeijen, en ten slotte geen auteur, die zichzelven hoogacht, meer voor ‘Nederland’ willen schrijven. Ik herhaal, dat zoo voor het April-nummer kopij te kort komt, men op mij kan rekenen, mits ik tijdig gewaarschuwd worde. Houd mij svp. op de hoogte, of U iemand vinden kunt, die Jufvr. Opzoomer's roman wil aankondigen. Anders zal ik het zelf doen. Met beleefde groeten, hoogachtend, Uw Dw. Dr.
Boulevd. Saint-Michel 147 |
|