Jeannette en Juanito
(1877)–Jan ten Brink– Auteursrechtvrij
[pagina 151]
| |
[pagina 153]
| |
Maanden waren voorbijgegaan. De gure wintertijd was lang vergeten - want de Juli-zon van 1874 scheen over de rezidentie. Schoon het fraaye saizoen van het reizen was aangebroken, heerschte er nog zekere opgewektheid in de staatkundige kringen - want men verheugde zich weder in.... eene krizis. Korrespondenten van provinciale dagbladen kwamen krizis houden in den Haag - invloedrijke staatsmannen zagen met geheimzinnige blikken naar de stilstaande staatskaros en politieke beunhazen wisten u aan den hoek eener straat de spoedige oplossing der krizis te voorspellen met een geheel stel van nieuwe ministers. Voor het overige liep de stroom des haagschen levens kalm langs de gewone oevers - zonder zich veel met de krizis te bemoeyen. De Hagenaars zochten | |
[pagina 154]
| |
hunne toevlucht aan 't zeestrand, zooals gewoonlijk. Bij den aanvang van den krizis-tijd, gedurende een helderen, zonnigen Juli-morgen zaten aan het strand bij den voet van het Badhuis, meneer en mevrouw Van Voorden met hunne dochter mevrouw Van Limbeek. Zij hadden de hooge teenen stoelen dicht bij elkaar geschoven en spraken uiterst vertrouwelijk, soms zelfs fluisterden zij. De notaris schijnt minstens tien jaren ouder. Het weinige grijze hair is nog dunner geworden en thands zilverwit. Zijn gelaat vertoont dieper rimpels, zijn oog is doffer, maar zijne wangen hebben nog iets van den gezonden blos behouden, die er vroeger op zetelde. Meneer Van Voorden heeft in den verloopen winter en het gure voorjaar eene zeer ernstige ziekte doorworsteld - doch na eene uiterst gevaarlijke krizis is hij nu herstellend. Zijne ongesteldheid was door huiselijk leed begonnen en aangewakkerd. Van het huwelijk zijner dochter af had hij zich in gespannen toestand bevonden. Veel had meêgewerkt, om inwendige onrust en wrevel tot eene ziekte te doen ontkiemen, die hem op den rand van 't graf bracht. Dochter en gade stellen alles in 't werk, om hem vroolijk te stemmen. Opmerkelijk is het daarbij waar te nemen, met hoe veel meer takt en liefde de dochter in dit opzicht boven de echtgenoote uitblonk. Jeannette scheen in den laatst vervlogen tijd merkwaardige vorderingen gemaakt te hebben in de groote school des levens - haar gelaat was bleeker en | |
[pagina 155]
| |
smaller dan vroeger, maar uit hare oogen straalde een geheel ander licht. Zij was van eene speelzieke, zorgelooze, bijna wufte jonkvrouw eene stille, bedachtzame, vast ernstige dame geworden. Zij wist, dat haar vader er veel van hield na lezing der krant over de politiek van den dag te spreken, en daar ze den tip van eenig nieuwspapier uit zijn borstzak om den hoek zag gluren, zei ze: - ‘En hoe staat het met de krizis, papa?’ - ‘Nog niet veel naders bekend, kind. Weet-je wel wie kans heeft minister te worden, als het kabinet met liberale elementen wordt opgetimmerd?’ - ‘Neen, papa!’ - ‘Je oude vriend Richland!’ - ‘Maar men spreekt immers van een konservatief kabinet!’ - ‘Ja en de kansen van den heer Richland zijn daardoor niet bizonder groot, maar men kan nooit weten.....’ - ‘Ik heb het altijd wel gedacht. Die meneer Richland is buitengewoon geschikt voor allerlei hooge betrekkingen. Hij kan uitmuntend zwijgen, is met iedereen bevriend en heeft nooit eene eigene opinie!’ Mevrouw Van Voorden hief het hoofd op en zei langzaam: - ‘Eene ministersvrouw te zijn moet toch niet onaardig wezen!’ Jeannette glimlachte, maar andwoordde niet. | |
[pagina 156]
| |
De notaris vervolgde: - ‘Ik heb Jeannette geheel vrijgelaten, dus is het mijn schuld niet, als ze nooit ministersvrouw wordt!’ De beide dames zagen den herstellenden grijsaard bezorgd aan. Dit onderwerp was een verboden terrein. Het zou hem op nieuw ontroeren. Jeannette deed of ze de woorden van haar vader niet had gehoord en riep levendig uit: - ‘De krizis duurt ditmaal zeer lang!’ - ‘Neen, kind!’ - andwoordde de notaris met iets zeer rustigs in heel zijn voorkomen. - ‘Denk niet, dat ik nu nog tob over je huwelijk, omdat het mij tegen den zin was. Ik heb die krizis doorleefd en nu berust ik er in. Laat mij er openhartig over praten - het zal mij geen 't minst kwaad doen!’ - ‘Papa, ik vrees waarlijk......’ - ‘Geene vrees, Jeannette! Het wordt nu over twee maanden een jaar, dat je getrouwd bent. Ik heb je in al dien tijd dagelijks gezien, meneer je echtgenoot maar heel zelden! Gedurende mijne lange ziekte heb je me niets verhaald van je eigen leven, kind! Nu hoop ik, dat je me veel goeds komt berichten!’ - ‘Alexander is zeer.... beleefd en attent! Ik heb mij eerst aan zijne wijze van denken en handelen moeten gewennen - maar toegevende, wat ik toegeven kon, is er meer harmonie tusschen ons gekomen. Ik heb mijn man uit eigen keuze getrouwd, ik heb mij tegen uw wil verzet - nu zal ik ook toonen, dat ik mijn plicht weet te doen!’ | |
[pagina 157]
| |
De jonge mevrouw Van Limbeek sprak deze woorden zeer kalm, maar haar hart klopte luide. Zij had sints den dag van hare terugkomst uit Engeland het stelsel aangenomen, om hare ware stemming voor haar vader te verbergen. Zij had hem in gezelschap van Alexander de geschiedenis van haar dwaaltocht door de straten van Londen als iets zeer vermakelijks voorgesteld en den notaris doen gelooven, dat de heer Richland uit heimlijken wrok tegen haar de zaken verkeerd had opgevat. Zij had naar den wenk harer moeder meerdere toegeeflijkheid voor haar echtgenoot aan den dag gelegd - zij had gepoogd zijne zonderlinge geschiedenissen te gelooven, als hij somtijds haar des daags of des avonds in het fraaye nieuwe huis alleen liet - en later uitvoerig vertelde, welke belangwekkende ontmoetingen hem verhinderd hadden haar gezelschap te houden. Wat Alexander aangaat, zijne diep verdorven ijdele natuur had hem van den beginne af ongeschikt gemaakt, om een veeleischend maar kloek karakter als Jeannette te begrijpen. Het ging hem gelijk de jonge edellieden aan het hof van Regent, die twee maanden na hun huwelijk terugkeerden tot hunne soupers en hunne actrices - ‘ils étaient las de la bergerie.’ Zoo was het juist gesteld geweest met den heer Van Limbeek, die niet zonder verveling kon luisteren naar het vertrouwelijk keuvelen van zijne liefdevolle jonge vrouw. Langzaam keerde hij tot zijn ouden kring van ken- | |
[pagina 158]
| |
nissen terug, om er aan een minder schuldeloozen kout deel te nemen. In den aanvang had Jeannette gepoogd haar man in dit opzicht te leiden. Zij hadden zeer kostelijke soupers gegeven, waarbij baron Holbach eene voorname rol speelde en de vroegere vriendinnen van Jeannette, mevrouw Van Assen, de dames Plancius en de freules de la Ligne met hare heeren verschenen. Alexander had in zijne studeerkamer soms een gezelschap vrienden ontvangen, maar de langdurige luidruchtigheid dezer gasten tot laat in den nacht had haar zeer geërgerd. De heer Van Limbeek had zich bitter weinig gekreund aan hare ergernis en steeds gehandeld naar eigen goedvinden. Woordenwisselingen waren daarvan het gevolg geweest. Jeannette wilde niet toegeven, waar zij werkelijk het goede recht aan hare zijde had en de hooghartige toon, waarop Alexander hare aanmerkingen afsloeg, had niet bijgedragen, om de harmonie tusschen de jonggetrouwden te verhoogen. Nog in éen opzicht had Jeannette reden, om zich bezorgd te maken. Tot de gewone vermaken van haar steeds fraai gekapten gemaal behoorde het spel. Gedurende den verloopen winter had Alexander bijna iederen avond in zijne klub eenige uren aan deze uitspanning gewijd. Het was geenszins een onschuldig spel, 't welk de heeren vermaakte. Groote geldsommen konden er gewonnen en verloren worden. De hart-verpestende zucht, om snel en zonder eenige moeite | |
[pagina 159]
| |
winsten te maken, had het geheele gezelschap aangegrepen. Jongelieden zonder fortuin, gepensionneerde grijsaards, wier afgematte levensgeesten door een scherpen prikkel moesten worden opgewekt, vaders van huisgezinnen, die gaarne een oogenblik het terrein van den strengen plicht verlieten - zij allen vonden in den voormaligen Juanito een wakkeren kameraad, die nooit aarzelde revanche te geven, als het geluk, hem van tijd tot tijd buitengewoon gunstig was. Maar Alexander had ook zijne booze tijden, als de kans hem den rug keerde. Zoo iemand, dan was hij steeds gereed de ongunst van de fortuin met klinkende munt te betalen, hij was zeer ‘coulant en affaires,’ dit getuigden al zijne speelvrienden om strijd. Intusschen wist hij zeer wel, dat hij langzamerhand de nog aanzienlijke resten van zijne fortuin moest gebruiken, om even schitterend te blijven, als hij steeds geweest was. En nu overweldigde hem voortdurend eene stille ergernis, als hij dacht, hoe de wijze voorzichtigheid van zijn schoonvader belet had, dat hij ooit over al te aanzienlijke sommen konde beschikken. Meneer Van Voorden had te veel huwelijkskontrakten gemaakt, om niet te zorgen, dat zijne dochter voor alle mogelijke kwade kansen gewaarborgd was. Jeannettes huwelijksgift werd door den notaris zelf beheerd - zij bracht vier- tot vijfduizend gulden rente in de kas van haar echtgenoot en men liet het Alexander grootmoedig toe die kas op eigen verandwoordelijkheid te besturen. | |
[pagina 160]
| |
De huishouding van meneer en mevrouw Van Limbeek was op ruimen voet ingericht. Alexander kon van de inkomsten zijner vrouw zeer weinig voor privaat gebruik afzonderen, terwijl hij dagelijks ondervond, dat zijne eigene hulpbronnen trager begonnen te vloeyen. Reeds waren er maanden verloopen, waarin hij, letterlijk verlegen om gereed geld, een deel zijner laatste bezittingen tot lagen prijs verkocht. Zoo werd de toestand meer gespannen. De ziekte van den notaris had Jeannette gedurende heele dagen van huis geroepen - alleen bij het diner zag zij haar man, die dan soms gemelijk en verstrooid hare berichten vernam. Sints haar vader herstelde, nam zij haar huishoudelijk beheer weder ter hand. In het voorjaar had zij gepoogd Alexanders sombere stemming te bezweren, door een schitterend souper te geven. Maar toeval of opzet, de gasten bedankten meest allen, baron Holbach het eerst. Eenigszins bezorgd had Jeannette gevraagd, of er iets tusschen de vrienden was voorgevallen, waarop Alexander kalm en koud ontkennend had geandwoord. Wel had haar gemaal haar niet verwend aan zijn gezelschap, maar met de eerste schoone dagen van Mei was hij bijna geheel onzichtbaar geworden. Soms kreeg zij alleronverwachtst een mondeling bericht, dat Alexander verhinderd was te komen eten en wachtte zij des avonds te vergeefs Hij sloop in het holle van den nacht zijn huis binnen en legde | |
[pagina 161]
| |
zich op den divan van zijne studeerkamer neder. Stormachtige tooneelen hadden reeds plaats gehad, Jeannette trad met fierheid op. Zij gevoelde zich diep vernederd en gestraft, omdat zij tot elken prijs hare dwaze genegenheid had gevolgd voor den jonkman, wiens grootste verdienste bestond in de zorg voor zijn kostuum. Zij besloot de gevolgen van hare grillige teederheid, zoo spoedig afgestuit op de weinig schitterende zelfzucht van den man harer keuze, kloekmoedig te dragen. Haar vader zou nooit vernemen, wat zij leed, maar zij zou hare rechten met kracht verdedigen en Alexander zou ondervinden, dat hij niet ongedeerd met haar levensgeluk had gespeeld. Het kostte haar niet weinig zelfbeheersching den belangstellenden, goedhartigen grijsaard te verzekeren, dat zij tevreden was. Maar de bezorgde blikken van mevrouw Van Voorden noopten haar het allergunstigste te zeggen, wat zij in dit oogenblik wist te vinden. Hare eerzucht was thands alleen te blijven met haar leed, en niet te erkennen, dat zij de verstandige waarschuwing van haar vader in den wind had geslagen. Toen de notaris zijne dochter zoo bedaard en onbewogen over de meerdere harmonie tusschen de jeugdige echtgenooten hoorde spreken, knikte hij vriendelijk en tevreden. - ‘Het doet me plezier dit te hooren!’ - zei hij zeer ernstig. - ‘Mocht het ooit anders worden, | |
[pagina 162]
| |
kindlief! zeg het mij aanstonds - je kent mijn gevoelen!’ Mevrouw Van Voorden poogde nu het gesprek eene andere wending te geven door het plan eener buitenlandsche reis ter sprake te brengen. Als de notaris tot zijne oude krachten zou zijn teruggekeerd, kon een verblijf te Ems hem geheel herstellen. De heer Van Voorden bleef een oogenblik peinzen. Toen andwoordde hij: - ‘Ik zal nog eens goed overleggen! Reeds lang heb ik er aan gedacht, maar mijne zaken.... ik kan niet lang van huis en met mijne ziekte is er al veel verzuimd! Mijn stille wensch is altijd, dat Victor tot notaris benoemd worde, dan zullen we ons associëeren en dan krijg ik de handen vrijer. Zonder Victor ware er niets van mijn werk terechtgekomen!’ - ‘Ja, Wilman is een trouw vriend!’ - viel mevrouw Van Voorden in. - ‘Gedurende de geheele ziekte van papa was hij lang voor de klerken en bedienden op het kantoor. Telkens kwam hij bij mij vragen en als hij maar eenigszins mocht toegelaten worden, bracht hij een pooze aan 't ziekbed door. Op 't hoogst van de ziekte heeft hij toch alleen nachten achter elkander gewaakt en niemand was zoo verheugd over papaas herstel als hij! In den laatsten tijd heb ik hem geheel leeren kennen - hij is een edel mensch!’ Jeannette, tot wie deze woorden gericht waren, | |
[pagina 163]
| |
boog het hoofd een weinig. Zij had even als hare moeder Victor aan het ziekbed van den notaris ontmoet, hoewel hij zich steeds snel scheen terug te trekken, als zij verscheen. In stilte erkende zij onder zelfverwijt, dat zij niet naar den raad van dien nobelen vriend harer kindsheid had geluisterd. Zij andwoordde daarom eenigszins ontroerd: - ‘Ik heb geen lof genoeg voor Wilman!’ - ‘Ja, 't is vreemd, zoo als de dingen soms kunnen uitloopen!’ - zei de notaris peinzend. - ‘Mama had Jeannette tot ministersvrouw willen promoveeren en ik had een luchtkasteel gebouwd van een huwelijk tusschen mijn kompanjon en mijne dochter!’ Eene lichte blos kleurde Jeannettes wangen. Hare moeder viel aanstonds in: - ‘In de volgende week zal ik mevrouw Wilman eens bezoeken, om haar te bedanken voor Victors trouwe vriendschap!’ - ‘Als u het goed vindt, mama! dan gaan we saâm!’ Jeannette zeide dit, als iets, dat van zelf sprak, terwijl zij een peinzenden blik wierp op de ruischende zeevlakte, die van duizend glansen fonkelde onder den vollen gloed der middagzon. |
|