Jeannette en Juanito
(1877)–Jan ten Brink– Auteursrechtvrij
[pagina 109]
| |
[pagina 111]
| |
Reeds was het lang over zessen, toen de heer en mevrouw Van Limbeek in hunne gewone fransche restauratie aan 't Strand binnentraden. De garçon, die hen in den regel bediende, merkte op, dat monsieur en madame bizonder intiem waren en dat ze beide niet veel honger hadden. Maar monsieur dronk zijne flesch zeer snel leêg en ter afwisseling werd ditmaal champanje genomen. Alexander had bij zijne terugkomst in het hotel een man met een pak goederen aan de deur gevonden, die verklaarde, dat die goederen door eene hollandsche dame gekocht waren in Regent-street, dat zij wel het hotel, maar niet haar adres had opgegeven. De schrandere heer Van Limbeek begreep al de partij, welke hij van deze omstandigheid kon trekken. Hij betaalde snel de nota van niet on- | |
[pagina 112]
| |
aanzienlijk bedrag en besteeg met gewiekten voet de trap. Daarna deed hij het voorkomen, alsof hij de martelaar was geweest. Hij had zich voor de vensterruiten van een plaatwinkel geplaatst, terwijl Jeannette aan het koopen was en toen hij na een kwartier geduldig wachten, eindelijk eens onderzocht, of zij nog niet gereed was, had hij tot zijn schrik vernomen, dat zij plotseling op vreemde wijze was vertrokken. Oogenblikkelijk was hij naar het hotel gevlogen, maar mevrouw was niet teruggekomen, hoorde hij, en nu had hij in steeds toenemenden angst een uur in Regent-street op en neêr gewandeld, overal inlichtingen gevraagd, maar geen spoor ontdekt. Toen was hij in aangrenzende straten gaan zoeken en daarna had hij eindelijk nogmaals het magazijn in Regent-street aangedaan, om het pakjen met goederen te halen en zich te laten vertellen, hoe het bij het vertrek van mevrouw zich eigentlijk had toegedragen. Ook Jeannette deed haar verhaal, geheel overtuigd van de verschrikkelijke angsten, die haar Alexander had uitgestaan. Zij stapte lichtelijk over de ontmoeting met den heer Richland heen, uitstekend verheugd, dat alles zoo goed was afgeloopen en dat zij zelfs hare inkoopen, die zij geheel vergeten had, door de zorg van haar echtgenoot terugontving. Er was geene schaduw van onaangenaamheid tusschen de beide opgewonden jongelieden. Snel werd door ieder van hen nog iets aan hun kostuum ge- | |
[pagina 113]
| |
wijzigd en daarna verschenen zij in de restauratie, om, zoo 't heette, te dineeren. Mevrouw had door de buitengewone gemoedsbeweging allen honger verloren en meneer had van het op en neer loopen veel dorst. Meneer sprak in éen stuk door, van het eene onderwerp op het ander vallend en vrij luid, want niemand verstond Hollandsch. Mevrouw vond het ten slotte wel wat warm in de restauratie en verheugde er zich over, dat meneer zoo schielijk aan de laatste teug van zijn champanje genaderd was. Ze oordeelden, dat het dien avond na een zeer warmen Septemberdag niet aangenaam zou zijn in den een of anderen schouwburg. Zij besloten de drokte op de straat eens te bespieden en wandelden luid snappend Strand en Trafalgar-square over. Daarna waagden zij zich zelfs te midden der woeling van Haymarket, totdat Jeannette verzocht een rijtoer te maken, omdat zij dien dag reeds zooveel gewandeld had. Vroolijk doorbabbelend liet Alexander duidelijk bemerken, dat zijne welsprekendheid weder door buitengewone prikkelen was opgewekt. Zij hadden ditmaal een open rijtuig genomen en telkens moedigde Alexander den koetsier tot sneller rijden aan. Het Engelsch, 't welk hij dien avond ten beste gaf, was verbazingwekkend zonderling, maar hij bereikte er zijn doel meê - dit zij ter eere der waarheid meêgedeeld. Zij brachten een bezoek aan het Thames-embankement - de prachtige nieuwe | |
[pagina 114]
| |
kaden aan den Theems - zij reden door de aanzienlijke kwartieren langs Pall-Mall en Westminster-place, om eindelijk tot Alexanders stille satisfaktie weder te eindigen met Surrey-Gardens. 't Was een heerlijke avond, verkwikkend koel na den eenigszins drukkenden dag. De duizenden lampions en gaspitten van den modernen toovertuin verspreidden overvloedig licht. Jeannette vond het zeer aardig zoo talrijke drommen van buitengewoon zorgvuldig gekleede dames en heeren steeds te zien voorbijtrekken. Zij plaatsten zich op eene bank, om de statige processie van vermaaklievende Londenaren en vreemdelingen zoo nauwkeurig mogelijk waar te nemen. Allerlei vreemde gestalten vertoonden zich aan hun oog. Heeren geheel in wit kostuum met witte sluyers om een zomerhoed gebonden, anderen met zwarte rokken en witte dassen, allen met rozen of kleine ruikers in 't knoopsgat, somtijds een vreemde uniform en als groote bizonderheid een bengaalsch vorst met tulband van cachemir en schitterende juweelen. De dames, die in nog grooter getale voorbij zweefden, boden minder verschil, wat houding, gelaat en voorkomen betrof, maar eene groote verscheidenheid van frissche kleuren in de lang slepende gewaden, die zij met zekere voorname minachting over de zandige voetpaden voortsleurden. - ‘Als ik nog denk aan van morgen’ - fluisterde Jeannette - ‘toen ik zoo dwaas was een | |
[pagina 115]
| |
vreemd heer te volgen en bijna in eene achterbuurt verdwaalde! Ik zal nu wel zorgen, dat ik je niet weer uit het oog verlies, Alexander!’ Of deze mededeeling den heer Van Limbeek aangenaam was, bleek niet, want hij staarde een oogenblik peinzend voor zich uit. - ‘Ik heb van morgen alles aan mama geschreven!’ - ging het jonge mevrouwtjen voort - ‘Natuurlijk alles zoo vroolijk mogelijk voorgesteld, want ik wist zeker, dat het misverstand spoedig zou worden opgelost!’ - ‘Als je ze nu maar niet onnoodig angstig maakt, Jeannet! Heb-je den brief al verzonden?’ - ‘Neen - hij ligt nog in mijn portefeuille!’ - ‘Nu, dan zou ik liever van wat anders schrijven. Je weet, hoe snel je mama zich over de minste kleinigheid bezorgd maakt. We kunnen er later plezier van hebben, als we weer thuis zijn!’ - ‘Ik zal er morgen nog eens over denken!’ Daarop ving Alexander aan weder vlug door te spreken over allerlei onbeduidende zaken, meest in verband tot de voorbijtrekkende schaar van Surrey-gangers. Te midden van zijn woordenvloed wendde hij eensklaps verrast het hoofd om, terwijl zijn kijkglas aan den ooghoek ontsnapte. Vlak vóor hem en zijne vrouw naderde de wonderschoone dame, die hij des morgens ‘la belle Berthe’ genoemd had. Het blauwe kleed van ruischende zijde omgolfde | |
[pagina 116]
| |
nog steeds hare fiere gestalte. Zij droeg thands een gouden lornjet in de bevallige, kleine hand met wit geglansd leêr omspannen - zij richtte een zeer uitvorschenden blik op Jeannette. De heer Van Limbeek hield zich hoog ernstig bezig met de belangen van zijn oog en zijn kijkglaasjen; reeds was de ruischende schoonheid voorbijgezweefd, toen hij voorzichtig bespiedde, of Jeannette iets bizonders had waargenomen. Mevrouw Van Limbeek keek vrij opgewekt rond en vermoedde hoegenaamd niets van het kleine drama, 't welk in hare nabijheid gespeeld werd. Alexander sprak er nu van, dat de frissche lucht hem dorstig maakte en dat hij wel lust had naar de refreshment-rooms te gaan, om een verkoelenden drank te gebruiken. Zijne vrouw was gereed hem te volgen. Ter zijde van de bank stond zijn fraaye rotting met kunstig gesneden ivoren knop. In zijn ijver om Jeannette den arm te reiken, vergat hij dien stok meê te nemen. Zij wandelden nog eene pooze en traden toen een schitterend verlichte zaal binnen, waar ze bij een geopend venster zich een tafeltjen kozen. De deftige waiters brachten hun nu de voor Nederland nog ongekende weelde der sherry-goblets. Jeannette lachte levendig en luid over de zonderlinge wijze om door rieten pijpjens het koele vocht op te slorpen - maar zij liet het zich toch welgevallen. De echtgenooten waren recht aangenaam en genoegelijk gestemd. Een frissche lucht- | |
[pagina 117]
| |
stroom kwam door het geopend venster naar binnen en telkens klonken de melodieën der dansmuziek door het gedruisch der wandelaars heen. Jeannette bestudeert het geheim der sherry-goblets en kijkt naar buiten. Alexander werpt een blik in de zaal. Op den drempel, tien schreden afstands van zijn tafeltjen, staat de dame in 't blauw, die nogmaals door haar gouden lornjet het tweetal opneemt en daarna met een bijna onmerkbaren wenk verdwijnt. Alexander wordt een weinig onrustig. - ‘Jeannette! Staat mijn rotting daar bij je?’ - roept hij haastig. - ‘Neen!’ - ‘Dan heb ik hem bij de bank in den tuin laten staan. Je weet wel, met dien aardigen ivoren knop! Blijf hier nu een oogenblik zitten, dan ga ik hem zoeken!’ Jeannette wilde verschrikt andwoorden, maar de vrees zijn fraayen wandelstok te verliezen dreef haar gemaal pijlsnel weg. Daar zat ze nu voor de tweede reize alleen. Ze stond op en plaatste zich aan het geopend raam. Ze zag Alexander ijlings onder de bonte menigte verdwijnen, maar maakte zich over niets bevreesd. Na een paar minuten zou hij terugkomen, dacht ze en stelde zich gerust, terwijl ze eene pooze den blik vestigde op het bont gewoel en daarna naar den donkeren hemel zag, bezaaid met schitterende starren. Ze gevoelde zich droef te moede, | |
[pagina 118]
| |
zonder te weten waarom. Zij dacht aan het bewogen gelaat van haar armen vader in het oogenblik, dat hij haar vaarwel kuste en zij zuchtte...... Alexander had zich tusschen de veelkleurige waereld van het Surrey-Gardens-publiek onzichtbaar gemaakt. Toen hij zeker was, dat zijne vrouw hem niet meer kon volgen, liep hij naar de bank, waar ze gezeten hadden en vond er zijn rotting terug. Daarop begaf hij zich naar het terrein, waar gedanst werd, waar de dichtste menigte zich verdrong. Met de uiterste aandacht zocht hij naar de dame in 't blauw. Ze was er niet. Wat kon hij beter doen dan terugkeeren? Hij wendde zich om - Bertha stond voor hem. Wederom volgde een fransch onderhoud. - ‘Wie is dat mager dametjen van daar straks?’ - ‘Ma très chère, ik.....’ - ‘Neen, Juanito! Geene uitvluchten! Ik ken de waereld hier vrij wel! Die dame hoort hier niet thuis. Heb-je die uit Holland meêgebracht?’ Ze wandelden eenige schreden verder uit het dansgewoel. Van Limbeek boog zich naar de betooverende spreekster en andwoordde: - ‘Geene geheimen tusschen ons, niet waar? Maar lach me niet uit, ma chérie! als ik je de waarheid zeg!’ - ‘Uitlachen! Allons donc! Al die geheimzinnigheid komt niet te pas. Dat heb ik je van daag al meer gezegd!’ | |
[pagina 119]
| |
't Scheen nog of de waereldveroverende Alexander aarzelde. Hij vreesde belachelijk te schijnen. Bertha staarde hem scherp aan. Toen vermande hij zich en fluisterde: - ‘Ik ben in den Haag getrouwd - dat mager dametjen is mevrouw Van Limbeek!’ De fiere schoone in 't blauw keek hem medelijdend aan en andwoordde: - ‘Pauvre Juanito!’ Beide zwegen eene pooze. Toen hernam ‘la belle Berthe’: - ‘Pauvre Juanito! Ik begrijp alles! Je hebt als vrijgezel je eigen fortuin opgegeten en nu helpen de blinkende schijven van dat nette poppetjen je weer in 't zaal! Moest het zoo met je afloopen! Pauvre ami!’ - ‘En daarom wilde ik je vragen geene notitie van me te nemen, als je mij met haar ontmoet!’ - ‘Je comprends! Maar waarom mocht ik dat van middag niet weten?’ - ‘Och - 't kwam zoo niet pas en.....’ - ‘Juist, je hecht er nog altijd aan de oude Juanito te blijven! A propos, hoe maakt Holbach het?’ - ‘Uitmuntend! Had hij me vroeger in den Haag als Juanito gedoopt, hij heeft me nu ook begraven bij mijne uitvaart als garçon - den avond vóor mijn huwelijk!’ - ‘Dan feliciteer ik je met je resurrektie!’ | |
[pagina 120]
| |
Bertha lachte op welluidenden toon. Ze hadden in eene stillere laan van den tuin langzaam voortgeloopen. De heer Van Limbeek wendde zich om en stond stil. - ‘Ik moet afscheid nemen, ma toute belle! Men wacht mij! A revoir!’ - ‘Hoe lang blijf-je nog in Londen, Juanito?’ - ‘Onbepaald!’ - ‘Des te beter! Misschien kom ik in het najaar nog wel een paar maanden naar den Haag... ik verlang mijne geboortestad terug te zien.....’ Snel als de wind was Bertha verdwenen. Zij had beter oogen dan Van Limbeek, want op korten afstand naderde daar Jeannette. 't Wachten was haar lang gevallen. Zij had, voorzichtig haar weg kiezende door den tuin, zich naar de bank begeven, waar ze aanvankelijk gezeten had. Toen had ze een oogenblik rondgedwaald en plotseling had ze Alexander gezien, zeer beleefd en hoffelijk sprekend met eene trotsche, rijkgekleede vrouw. Dat verschijnsel deed haar sidderen. 't Was of eene plotselinge duizeling haar aanviel. Maar ze herstelde zich. Waar waren ze gebleven? Ze snelt in de richting weg, waar ze hen een oogenblik gezien had. Eene minder bezochte laan inslaand, schijnt het haar of van verre haar man zijne hand reikt aan de vreemdelinge. Daarna verdween deze laatste. Alexander trad levendig op zijne echtgenoote toe. | |
[pagina 121]
| |
- ‘Gelukkig, dat ik je ontmoet, Jeannet! We hadden weer naar mekaar kunnen loopen zoeken. Waarom bleef je toch niet op mij wachten?’ Jeannette zag hem bedaard aan en sprak: - ‘Wie was die dame?’ - ‘O, die fransche dame? Ze zat op de bank, waar mijn rotting stond en hield zich bezig met den knop te bekijken. Toen ik er haar beleefd naar vroeg, gaf ze hem gracieus aan mij terug en informeerde zich meteen, langs welken weg men Surrey-Gardens verlaat. Ik haastte mij haar even den weg te wijzen!’ - ‘Hoe heet zij?’ - ‘Dat heb ik haar niet gevraagd!’ - ‘Je kent haar dus niet?’ - ‘In 't geheel niet!’ Jeannnette bleef stil staan. Ze streed een stillen strijd zonder zich in 't minst te verraden. Toen zag ze Alexander nogmaals aan, die met vragend gelaat haar bespiedde. Eensklaps greep ze zijn linkerarm en vriendelijk lachend zei ze: - ‘Och ik droom! Laat ons maar eens naar het dansen gaan zien!’ Alexander herademde. Vlug streeft hij met zijn ‘mager dametjen’ vooruit. Hij was waarlijk een ziertjen in de war geweest, al was het voor een ondeelbaar tijdstip. Hij gevoelde, dat eene vrouw, als de zijne, hem lastige vragen zou kunnen doen. Daarom had hij de schoone Bertha opzettelijk ge- | |
[pagina 122]
| |
waarschuwd. En nu mengde hij zich in het gewoel rondom het dansterrein en schaterlachte met Jeannette om de plechtige koddigheid, waarmeê sommige buitengewoon danslustige en korpulente engelsche gentlemen op de prettige muziek in 't rond sprongen. Jeannette had een oogenblik nagedacht en begrepen, dat Alexander, die nooit in Londen geweest was, daar ook niemand kende. Zij had hem innig lief en daarom was ze een oogenblik jaloersch geweest, maar ze wilde er niets van laten merken en dus scheen ze vroolijk en onbezorgd, als een oogenblik vroeger. Ze bleven nog vrij langen tijd kijken en keuvelen en namen andermaal hunne toevlucht tot de sherry-goblets, terwijl de heer Van Limbeek kleine angsten uitstond, als hij Bertha van verre onder de luidruchtige wandelaars zag. Maar Jeannette bemerkte gelukkig niets, daar ze volgens het verhaal van haar waereldwijzen gemaal aan het vertrek van de onbekende blauwe dame geloofde. Eindelijk gaf mevrouw Van Limbeek zuchtend te kennen, dat ze doodmoê was van al de drokte. 't Was bijna middernacht. Meneer was oogenblikkelijk gereed, een rijtuig was aanstonds beschikbaar, mevrouw vlijde het geestige kopjen aan meneers borst en al rijdende naar het centrum van de stad, sliep ze zachtkens in. De overleden Juanito hield zich dapper met rooken bezig en verviel in zeer ernstige gepeinzen. | |
[pagina 123]
| |
De klokken hadden des anderen daags morgens reeds aan geheel Londen verkondigd, dat het eerste deel van den werkdag voorbij was, toen men den heer Van Limbeek berichtte, dat de hem onmisbare barbier was gekomen. Alexander begaf zich haastig naar het aan de zitkamer grenzende kleine vertrek, waar hij zich afzonderen konde voor intieme toiletbelangen als kappen en scheren. Jeannette vertoefde nog in de ruime slaapkamer en liep ijverig heen en weer, om het een en ander in hare koffers te bergen, of er uit te voorschijn te halen. Hare stemming was voor eene rijke, mooye, hollandsche jonge dame, die haar huwelijksreisjen maakt, juist niet zeer opgewekt. Zij wist zelve nauwelijks waarover ze ontevreden zoude zijn. Alexander scheen boven de wolken van geluk, als hij haar met opgetogenheid omhelsde, maar er ontbrak toch iets bij al die bewijzen van vurige genegenheid. Zij had in haar echtgenoot eene eigenschap ontdekt, die haar teleurstelde. Hij mocht met hartstochtelijke taal haar de verzekering geven van zijne onpeilbare liefde, er was nog grooter liefde in zijn hart - de eigenliefde. Uiterlijk mocht hij voortdurend zijne zorg aan hare persoon wijden, onwillekeurig bleek het menigmaal, dat hij 't meest en 't eerst aan zich zelven gedacht had. Zelfs in de keus der uren en plaatsen, waar ze in Londen tot hunne uitspanning zouden vertoeven, drong Alexander haar soms zijn wil op. Zij was gewoon het middenpunt te zijn van den | |
[pagina 124]
| |
huiselijken kring, zij maakte in den Haag het programma des dagelijkschen levens en in Londen gelukte haar dit ondanks haar gunstigen toestand van jong getrouwde, veel beminde echtgenoote niet altijd. Zij had gedroomd van alleenheerschappij en slavernij. Alleenheerscheres zou zij zijn, niet om te regeeren als eene schrikwekkende koningin, voor wie men in 't stof kruipt; zij wilde haren slaaf met rozenketenen binden. Maar zij nam zich voor die rozenketenen als onzichtbare teugels in de kleine hand te houden, zij wenschte haar eersten onderdaan zijne slaafschheid niet te doen gevoelen - zij begeerde het wetgevend en uitvoerend gezach beide heimelijk uit te oefenen, maar nam tevens den schijn aan, of ze niet ongeneigd ware konstitutioneele wegen in te slaan. Bij dit alles rekende zij op den invloed van hare persoonlijkheid en op de zoo dikwerf uitgesproken hartstochtelijke teederheid van Alexander. Doch haar echtgenoot scheen er geen bezwaar in te zien zijne woorden eenigszins anders te doen getuigen dan zijne daden. Zij had gedacht, dat zijne geestdrift en liefde na hun huwelijk tot gadelooze hoogte zouden stijgen.... en nu is ze, pas op den zesden dag na haren echt, reeds teleurgesteld, daar die schoone verwachting niet in vervulling ging. Zoo dikwijls zij op de vertrouwelijkste wijze met hem fluisterde over alles wat haar jong hart deed kloppen van liefde, had zij gemerkt, dat hij met moeite een aanval tot geeuwen onderdrukte. | |
[pagina 125]
| |
Aanvankelijk had zij hem lachend berispt, maar later zweeg ze teleurgesteld. Het baatte haar weinig of hij haar vuriger en dringender omarmde, om zijne fout goed te maken - hij had de uitvoerige bekentenissen harer frissche teederheid niet met innige belangstelling aangehoord - hij had gegaapt. De wolken, die deze mijmeringen op haar voorhoofd ontplooiden, schenen een weinig af te trekken, toen zij, de tafel der slaapkamer eenigszins ordenend, de zakportefeuille van Alexander opnam. Deze was eene zeer fraaye van rood marokijn leder - een harer eerste geschenken aan Alexander. Ter binnenzijde had zij uiterst fijn met veelkleurige zijde rozen en vergeet-mij-niet geborduurd. Welk een nameloos geluk had haar vervuld, toen zij dit kleine kunstwerk vervaardigde! Al de waarschuwingen van haar bezorgden vader konden haar niet éene sekonde aan dien schoonen droom van zaligheid ontrukken. Zij had geglimlacht en het hoofd geschud. Zeer zeker had haar vader groot onrecht in zijne beoordeeling van Alexander, en hare eigene kritiek was pas begonnen na 't sluiten van haar huwelijk. Zij stond tegenover haar man, als een naïef kind, 't welk men veel schoons van den schouwburg heeft verhaald en dat na een eerste bezoek teleurgesteld half spijtig uitroept: Is dat nu alles? Nog immer was Jeannette trotsch op hare liefde voor Alexander, maar het peilloos diep azuur harer idealen vertoonde eenige lichte, wollige wolkjens. | |
[pagina 126]
| |
Ze stelde zich gerust met het denkbeeld, dat Alexander eenigszins afgemat was door de vermoeyenis van het reizen en door de tochten in eene hem onbekende stad. Zijne zorgvuldige oplettendheid zou hij verdubbelen, zoodra ze in den Haag in hun eigen nieuw huis, door de zorg harer ouders tot een klein paleis vol weelde en gemak ingericht, zouden zijn aangekomen. Dan zou haar vader langzaam zich met zijn schoonzoon verzoenen - dan zoude ze haar huis tot vereenigingspunt vormen van al hare goede kennissen en vrienden en 's winters met Alexander geregeld hare loge in de opera kiezen..... Ze had met de portefeuille van haar man in de hand staan peinzen. Onwillekeurig opende zij die, om haar fraai borduurwerk nog eens te zien. Terwijl zij zich verdiepte in de beschouwing van roosjens en vergeet-mij-niet, met zulk een goed en liefdevol hart voor haar vurig beminden Alexander gewerkt, viel er uit de brieventasch een cierlijk naamkaartjen op de tafel. Ze nam het verstrooid en las het. Toen scheen er plotseling eene donkere schaduw over haar vlug gelaat te vallen - zij bleef er met pijnlijk wijd geopende oogen op staren en herlas ettelijke reizen:
Berthe de Berckenveldt. 12. Queenstreet. London.
Zij kende die beide namen - wie had ze haar vroeger genoemd? | |
[pagina 127]
| |
Langzaam, uiterst langzaam kwam er licht in haar kloppend hoofd. De gestalte van den eenvoudigen, nederigen Victor Wilman stond eensklaps voor hare verbeelding. Zij herinnerde zich de woorden, door dezen tot haar gericht in den tuin, dien morgen, toen haar vader voor 't eerst Alexanders naam had uitgesproken. Het was de treurige geschiedenis van eene zuster, die naar Londen was gevlucht... en nu was zij in Londen... en Alexander had dit naamkaartjen in Londen ontvangen.... dus had hij die vrouw gesproken... dus..... Doch Jeannette kon niet verder denken. Haar hart klopte van onstuimige drift. Haar gelaat werd doodelijk bleek. Het was of de geheele kamer zich voor hare oogen bewoog - zij klemde zich met beide handen aan de tafel. In dit oogenblik keerde Alexander naar de slaapkamer terug. Hij was bijna geheel opgetuigd. - ‘'t Is heerlijk weer, liefste!’ - riep hij binnentredend uit - ‘We moesten eens een uitstapjen naar buiten doen van daag! Naar Windsor, of naar Sydenham-palace!’ Jeannette hield zwijgend het kaartjen in de nog bevende vingeren. Haar stem stokte. Zij bewoog even het hoofd. Thands eerst bemerkte de zwierige heer Van Limbeek, dat er iets bizonders met zijne echtgenoote was voorgevallen. Hij trad naar de tafel en vroeg: - ‘Liefste! Wat is er? Heb-je hoofdpijn?’ | |
[pagina 128]
| |
Jeannette vond hare stem terug. Zij zag Alexander vol spijt aan en andwoordde: - ‘Nu weet ik, hoe die dame in blauwe zijde heet - die dame uit Surrey!’ Alexander, die niet vermoedde wat zijne portefeuille had verraden, daar zijne jonge vrouw het kaartjen met hare hand bedekte, Alexander gevoelde een onwelkomen schok, maar bleef meester over de uitdrukking van zijn gelaat. Jeannette ging voort: - ‘Dat mensch heet Berthe de Berckenveldt, en woont hier in Londen, in Queenstreet!’ Pas op, heer Van Limbeek! men kan u zien verbleeken onder het rouge op uwe welgeschoren wangen. Het wordt tijd iets te zeggen, wees op uwe hoede! Alexander slaagt er in zeer bedaard en vriendelijk te glimlachen, terwijl hij kalm andwoordt: - ‘Ik begrijp er op mijn woord geen syllabe van!’ - ‘Luister! Ik zal het je duidelijk maken! Dat mensch heet eigentlijk zoo niet, als ik daar zeg. Zij is uit den Haag weggeloopen voor jaren. Een van je vrienden, de Baron de Berckenveldt, heeft haar uit het huis harer ouders weggevoerd naar Londen - zij woont nu hier, daar heb je haar adres!’ En Jeannette wierp het naamkaartjen naar Alexander op de tafel. Bliksemsnel had hij den toestand overzien en tevens begrepen, dat hij eene lompheid had begaan door | |
[pagina 129]
| |
zijne portefeuille op de tafel te laten liggen. Met eene meesterlijk nagebootste bedaardheid nam hij het kaartjen op en bekeek hij het, alsof hij het voor het eerst zag. - ‘Waar komt dat kaartjen van daan?’ - vroeg hij zeer kalm. Jeannette toonde hem de rood marokijnen brieventasch zonder te spreken. Thands voerde Alexander een meesterstuk van tooneelspeelkunst uit. Geheimzinnig lachend raakte hij met zijne rechterhand zijn voorhoofd aan en riep schielijk: - ‘Nu begrijp ik de zaak, liefste! Toen ik den laatsten avond voor ons huwelijk eenige jongelui bij me ontving, gaf Baron Holbach mij dit kaartjen en droeg hij me op bij gelegenheid eens te vernemen of zoodanige dame nog bestond en hoe het met haar afgeloopen was. Ik stak het bij me, zonder er verder over na te denken en had het totaal vergeten. Nu zie je eens hoe onvoorzichtig het is in je mans portefeuille te snuffelen, en daarop allerlei verkeerde gissingen te wagen. Hoe kom je aan die heele geschiedenis?’ Maar Jeannette liep met vast op elkaâr gesloten lippen door de fraai gemeubelde slaapkamer. Zij was niet geheel overtuigd. Zij zweeg, want er bruisten de meest tegenovergestelde aandoeningen in haar binnenste. Ze wilde Alexander gaarne vrij spreken, maar ze twijfelde. | |
[pagina 130]
| |
De heer Van Limbeek nam echter de zaak zeer vroolijk op en vervolgde: - ‘Laat ons niet langer fantazeeren, liefste! en eens ernstig overleggen wat we van daag zullen kiezen: Windsor of Sydenham-palace!’ |
|