Jeannette en Juanito
(1877)–Jan ten Brink– Auteursrechtvrij
[pagina 43]
| |
[pagina 45]
| |
Notaris Van Voorden zat in zijn kantoor op de gewone plaats voor het schrijfbureel. Victor Wilman had zich aan eene tafel ter zijde gezet, toen hij na eene korte afwezigheid in het middaguur terugkeerde. Zij hadden een kwartier fluisterend gesproken. Het gelaat van den zes-en-zestiger teekende zekere vastberadenheid, Victor daarentegen scheen door bezorgdheid gedrukt. De huisknecht Jakob in klein tenue binnentredend na geklopt te hebben, reikt zijn meester een visite-kaartjen over. De notaris staat langzaam op. Victor volgt hem met veelzeggenden blik. Weldra klinkt zijn tred door de gang. Hij begeeft zich naar een statig gestoffeerd vertrek, waar bezoekers worden afgewacht. Zoodra hij binnentrad, zag hij den cierlijken persoon des heeren Van Limbeek eene diepe buiging | |
[pagina 46]
| |
maken. Eenige beleefdheidsvormen worden in acht genomen. Zoodra de twee personen tegenover elkander gezeten zijn, begint de heer Van Voorden met groote stijfheid en stroefheid: - ‘Vergun mij u mijne verwondering te betuigen over uwe komst! Zoo ver ik mij herinner, ontmoette ik u nooit!’ De notaris heeft met Victor afgesproken zich kalm en stroef te houden - ten einde het onderhoud zoo kort mogelijk te maken. Van Limbeek boog uiterst beleefd bij den eersten volzin en andwoordde met een kunstig gemoduleerde stem: - ‘Ook mij viel nimmer de eer te beurt aan u te worden voorgesteld! Des te beter ben ik met uwe familie bekend. Ik ontmoette mejuffrouw Van Voorden bij herhaling gedurende dezen winter en dit voorjaar en stel dit geluk op te hooger prijs, nu ik voor eenige dagen te Scheveningen door haar zelve aan mevrouw Van Voorden mocht worden geprezenteerd!’ - ‘Daar weet ik niet van! En in welk verband staat dit tot uwe komst!’ - ‘In het nauwste verband, meneer Van Voorden! Het zou mij zeer licht gevallen zijn, mij door mevrouw of mejuffrouw Van Voorden aan u te doen prezenteeren, maar ik wilde u niet overrompelen. Ik verkoos een bizonder onderhoud met u, daar ik weet, dat uwe betrekking u dikwijls in aanraking | |
[pagina 47]
| |
brengt met onbekende personen.... dat de ceremonie van voorstelling voor u geene bizondere waarde heeft.’ - ‘U komt mij over zaken spreken. Zeer gaarne meneer Van Limbeek! Maar willen we ons daartoe niet liever naar mijn kantoor begeven?’ Bravo, heer notaris! Bij de onrust en de besluiteloosheid, die u heimelijk kwellen, is dit een uitmuntende zet! De pseude-Juanito glimlacht zoo verstandig of hij louter van bewondering blaakt voor de geestigheid des heeren Van Voorden. Hij maakt een bescheiden gebaar met zijne rechterhand en herneemt: - ‘Pardon, meneer! Ik wenschte het woord niet tot u als notaris te richten. De zaak, die mij hier brengt is van zeer bizonderen aard. Ik had reeds de eer u meê te deelen, dat mij het voorrecht te beurt viel mevrouw en mejuffrouw Van Voorden te leeren kennen. Behoef ik u te zeggen, dat uwe dochter Jeannette een diepen indruk op mij moest maken, dat ik van den beginne af door hare beminnelijkheid en geestigheid werd geboeid.....’ - ‘Ik dank u zeer voor uwe gunstige opinie, maar ik zie niet in......’ - ‘Juist! Ik wilde er bijvoegen, dat er bij mij gegronde hoop bestaat op eenige vriendschap, op eenige genegenheid van mejuffrouw Jeannette.’ - ‘Daar is mij nooit iets van gebleken! Ge kunt u vergissen, meneer Van Limbeek!’ | |
[pagina 48]
| |
- ‘Ik ben er zeker van! En in dit geval, meneer Van Voorden! gevoelde ik mij verplicht allereerst mij tot u te richten, met de vraag: zoude ik op uwen steun mogen rekenen, als ik u zoo eerbiedig mogelijk verzoek mij toe te staan naar de hand uwer dochter te dingen?’ Nu komt het er op aan, heer notaris! herinner u wat Victor zeide! De heer Van Voorden staart strak voor zich uit op de roode rozen, die in het donker vloertapijt zijn geweven. Er heerscht diepe stilte. Eindelijk heft hij het hoofd op en terwijl hij met de linkerhand over den kalen schedel wrijft, zegt hij zoo statig mogelijk: - ‘Als ik ooit mijne toestemming geef tot een huwelijk mijner dochter, dan moet ik in de eerste plaats zeker zijn, dat zij zelve dit huwelijk van gantscher harte wil, maar in de tweede plaats moet ik tevens zeker zijn, dat hare keuze haar waarachtig geluk kan bevorden. Volgens uwe bewering zou Jeannette aan u hare vriendschap geschonken hebben. Ik neem dit een oogenblik aan, maar dan moet ik u eerlijk verklaren, dat ik u mijn steun in deze zaak onmogelijk kan schenken!’ Hier maakt de jonkman, die den rok van Juanito wilde uittrekken eene meesterlijke beweging van bescheiden schrik. De notaris vervolgde: - ‘Dit behoeft u niet te verwonderen. Ge hebt | |
[pagina 49]
| |
zoo even te recht opgemerkt, dat ik door mijne betrekking met allerhande menschen omga en dus is het natuurlijk, dat ik de meeste personen uit de rezidentie zeer nauwkeurig ken. Uwe antecedenten zijn niet gunstig, meneer Van Limbeek! Ge leeft zonder eenige werkzaamheid, uwe studiën zijn onvoltooid gebleven, de maatschappij ziet in u niets anders dan.... een welgekleed leêglooper..... neem me niet kwalijk, maar zonder omwegen gesproken..... de zaak is nu eenmaal zoo en niet anders!’ De zorgvol opgewerkte trekken van den behendigen pronker hadden een moeilijken strijd. Zij mochten geene verstoordheid uitdrukken en helden er toch toe over. Met pijnlijke opgeruimdheid klonk zijn andwoord: - ‘De zwarigheid heeft niets te beduiden, meneer! Zoo ik geen beroep, geene betrekking koos, 't kwam voornamelijk, omdat het aanzienlijk fortuin van mijn vroeg gestorven vader mij onbezorgd maakte. Het zal mij hoegenaamd geene moeite kosten met mijne talrijke relatiën eene eervolle betrekking te verwerven. Bepaal mij maar een termijn, meneer Van Voorden! en ik zal zorgen, dat ik binnen dien tijd uwe zwarigheid heb opgelost!’ De notaris hoorde dezen woordenvloed met klimmenden tegenzin aan. Hij meende, dat hij den lastigen indringer had afgewezen, maar deze scheen zich aan elken stroohalm vast te klemmen. - ‘Onnoodig, meneer Van Limbeek! Ook wan- | |
[pagina 50]
| |
neer deze onzekere belofte in vervulling mocht gaan, zou ik u mijne toestemming niet kunnen schenken. Het zou raadzaam zijn van uw plan af te zien. Ik zeide het u reeds en ik moet het nogmaals tot mijn leedwezen herhalen: uwe antecedenten zijn niet gunstig!’ De kandidaat-schoonzoon gaf het pleit echter zoo spoedig niet op. - ‘Het is zeer moeilijk tegen een vooroordeel te worstelen’ - hernam hij - ‘en nog moeilijker eene zaak van zoo teeder persoonlijk belang zelf te bepleiten. Wat mijne antecedenten betreft, heb ik de eer u te verwijzen naar mijn gewezen voogd: Jonkheer Plancius, alhier. En mag ik u tevens herinneren, dat mijn aanzoek alleen berust op eene vaste overtuiging - dat ik.... de genegenheid uwer dochter heb gewonnen... en zij de mijne.....’ De notaris rees van zijn stoel. Hij wilde den verderen strijd afsnijden - hij gevoelde er zich volkomen gerechtigd toe. Ook Van Limbeek was aanstonds opgestaan. - ‘Dit laatste punt zal ik onderzoeken!’ - zei de heer Van Voorden verstoord. - ‘Het ware best ons onderhoud af te breken. Ge kent voorloopig mijne meening. Binnen acht dagen zal ik schriftelijk u mijne beslissing doen toekomen!’ - ‘Ik volg gaarne uw wenk........’ Maar Alexander-Juanito kon zijn volzin niet uitspreken. Er kwam plotseling hulp. Niemand had | |
[pagina 51]
| |
de binnendeur hooren opengaan en toch zweefde daar ijlings de nette gestalte van Jeannette naar binnen. De notaris staarde haar verwonderd, sprakeloos aan. Van Limbeek boog met vroolijke verrassing. Snel kwam ze nader tot de beide mannen. Ze zag haar vader vleyend in de oogen en sprak, bijna fluisterend: - ‘Ik wist, dat meneer Van Limbeek bij u was, en ik ben zoo nieuwsgierig, zoo nieuwsgierig, lieve Papa! want de zaak gaat immers mij ook aan, niet waar?’ En Jeannette legde het mooye kopjen aan haars vaders borst en sloeg hare handen om zijn schouder. De notaris fronste de wenkbrauwen - de verrassing was hem te groot - geheel overstelpt poogde hij Jeannettes liefkoozing af te weeren, maar het gelukte hem niet. En nogmaals klonk hare fluisterende stem: - ‘Neen, Papa! wees nu niet boos! Het was mij onmogelijk rustig te wachten! Ik moest weten, wat er hier besproken werd. Kom, Papa! kom, geef uwe toestemming!’ Maar de heer Van Voorden bezweek niet. Met groote inspanning onttrok hij zich aan de omarming zijner dochter en vol nadruk klonk het: - ‘Mijn gesprek met den heer Van Limbeek is geëindigd! Hij zal mijn andwoord schriftelijk ontvangen!’ | |
[pagina 52]
| |
Alexander boog zeer tevreden en gelukkig. Langer aanhouden ware onhandigheid. Hij wist, dat hij eene sterke bondgenoot bezat in de belegerde vesting. Hij trad buigend vooruit, de notaris was reeds bij de deur. Jeannette zag hem een oogenblik aan en reikte hem de hand. De notaris had gebeld, Van Limbeek moest een goed heenkomen zoeken onder de hoede van Jakob. Zwijgend stonden vader en dochter tegenover elkaâr. Het was de stilte, die den storm voorafgaat. Eindelijk begon de heer Van Voorden: - ‘Daar zal nimmer iets van komen, Jeannette! Ik geef mijne toestemming nooit!’ Jeannette andwoordde niet, maar schudde zeer zacht haar mooi hoofdjen. - ‘Reken er op, Jeannette! Van dit oogenblik verbied ik elke verdere ontmoeting met dien onbeschaamden leêglooper! De vriendschap met mevrouw Van Assen moet afgebroken worden. Ik wil mijn eenig kind niet met voorbedachten rade ongelukkig maken!’ Jeannette heft het hoofd op. - ‘Ongelukkig, Papa!’ - fluistert ze - ‘Integendeel! Ik heb Alexander lief. Hij alleen kan mij gelukkig maken!’ De heer Van Voorden wordt driftig. Hij loopt met snelle schreden de kamer op en neer. - ‘'t Zal je niet helpen, Jeannette! Ik wil er niet van hooren. Al wat je doet, zal vergeefs zijn. | |
[pagina 53]
| |
Van dit oogenblik af zul-je den naam van dien spekulant niet meer op je lippen nemen!’ Jeannette is een weinig bleek geworden. Glimlachend andwoordt ze: - ‘Verbieden is gemakkelijk, Papa!’ - ‘En ik hoop, dat gehoorzamen je even gemakkelijk zal vallen!’ - ‘Ik zal me er het hoofd niet meê breken, Papa!’ - ‘Wat blief-je?’ De notaris is door ergernis en verlegenheid tot het toppunt van zelfkwelling gekomen. De anders vriendelijk glimlachende mond is driftig te zaâm getrokken, zijn oog fonkelt, zijn voorhoofd is donkerrood. Jeannette ziet hem zeer bedaard aan en herhaalt, dat ze zich er het hoofd niet meê zal breken. De heer Van Voorden barst los in een stroom van woedende woorden, terwijl hij op en neer blijft loopen, maar telkens aan de tafel stil staat, om bij iederen volzin een slag met de vlakke hand op het fraai gewreven blad te doen neêrdalen. Jeannette wordt steeds bleeker. Hare slanke gestalte vangt aan zacht te trillen. De notaris vervolgt zijn driftigen loop en zijn woordenvloed, telkens valt een dreunende slag op het tafelblad. Doodsbleek van schrik snelt mevrouw Van Voorden binnen. Jeannette werpt haar een langen blik te gemoet | |
[pagina 54]
| |
en zoodra zij naast haar staat, valt de sidderende jonkvrouw haar moeder in de armen. Mevrouw Van Voorden slankt een bangen kreet. Jeannette is overmand van aandoeningen in zwijm gevallen. |
|