Jeannette en Juanito
(1877)–Jan ten Brink– Auteursrechtvrij
[pagina 29]
| |
[pagina 31]
| |
Meneer Alexander van Limbeek bewoonde rijkgemeubelde kamers in het Noordeinde. Een afzonderlijke opgang verleende den bezoekers gelegenheid het ruime portaal te bewonderen, terwijl zij meest naar een klein vertrekjen ter zijde werden verwezen door een grimmigen grijskop, middenterm tusschen oppasser en lakei. In het wachtkamertjen was alles zeer deftig tot de stemmige staalgravuren toe, waaronder Van der Helsts Schuttersmaaltijd door Kaiser en de bekende reproduktiën van Ary Scheffers Mignon en Gretchen zich bevonden. De vrienden, die tot het groote salon werden toegelaten, konden zich overtuigen, dat de heer des huizes juist geen beslisten smaak voor de nederlandsche staalgravure koesterde. De wanden waren er met een somber bruin fond bekleed, waarop een glinsterende | |
[pagina 32]
| |
wapentropee schilderachtig uitkwam. Voorts zag men er allerlei schoone snuisterijen van saxiesch en delftsch aardewerk, eene rokoko-pendule met eene groep in gekleurd porcelein - een grijzenden Satyr, die een ontkleed nymfjen in de armen knelt, voorstellend. Twee groote schilderijen nemen bijna den gantschen wand aan beide zijden der wapentropee in beslag - eene Almée, levensgroot, liet zich met opgeheven armen en zeer weinig kostuum aan de eene zijde bewonderen, aan de andere danste eene Bacchante op gelijke wijze. Onderzocht men die schilderijen, dan zag men weldra, dat het zeer middelmatige kopieën waren, die niets gemeen hadden met de namen van Landelle en Hébert, die de kopiïst er gewetensvol op had overgebracht. Voorzichtig een weg zoekend tusschen een overdreven aantal gemakkelijke leunstoelen en tafeltjens met albums en plaatwerken kwam men aan de deur van een korten doorgang, die naar des heeren Van Limbeeks slaap- en kleedkamer bracht. Alles was met de uiterste weelde en eenige bizonderheden zelfs met zekeren smaak gestoffeerd. De blauwe damasten gordijnen van het ledikant waren met wit neteldoek overplooid, de waschtafel was met kostbare toilet-benoodigden overdekt en kon in tijd van nood door meer dan een persoon gebruikt worden. De schoorsteenmantel van dit vertrek prijkte met allerlei Venussen in biscuit en terra-cotta, terwijl daarboven eene groot schilderij hing, welke om de | |
[pagina 33]
| |
eene of andere reden met een groen gordijn was bedekt. Eene kleine pendule van zwart marmer sloeg juist half twaalf van den voormiddag, toen Alexander van Limbeek zijne plaats innam voor eene kaptafel, die genade zou hebben gevonden in de oogen eener parijsche schoonheid. Terwijl de bezitter van al deze kostbaarheden zich rustig nederzet, is de gelegenheid gunstig hem waar te nemen. Hij is niet lang, heeft eene regelmatige gestalte en verheugt zich in het bezit van zeer nette handen en voeten. Zijn gelaat maakt geen ongunstigen indruk; zijne trekken zijn regelmatig, maar zijne donkerblauwe oogen verschuilen zich eenigszins achter de loome oogleden. Thands is zijne gelaatskleur geelbleek, doch met een blik op zekere geheimzinnige doosjens en fleschjens zoude men al vast de voorspelling durven wagen, dat straks een schoon rozenrood daarvoor in de plaats zal treden. De heer Van Limbeek besteedt veel tijd en talent, om zijn kapsel fraai in orde te brengen. Hij heeft buitengewone hulpmiddelen in den vorm van zekere voorwerpen, die de dames en de kappers crepées noemen en die door hem onder de cierlijke golving van zijn zwart hair aan beide zijden der scheiding met groote behendigheid worden aangebracht. Zijne wangen en kin zijn zorgvuldig geschoren, zijne bovenlip prijkt met een knevel, die mede naar den kunstigsten trant wordt opgemaakt. | |
[pagina 34]
| |
Langzamerhand begint zijn gelaat in den gewonen plooi te komen en, hoewel overmaat van kunstigheid hem zeer veel schade doet, was de oorspronkelijke goede aanleg zijner trekken nog duidelijk zichtbaar. Er wordt bescheiden geklopt. - ‘Entrez!’ - roept Van Limbeek. De grijskop, die het midden houdt tusschen lakei en oppasser, treedt binnen en reikt zwijgend een briefjen over. De hairkunstenaar leest het vluchtig, fronst de wenkbrauwen, kijkt het nog eens in en zegt met een zonderling fluitenden toon van stem: - ‘Zeg aan de juffrouw, dat ik een paar dagen uit de stad ga! Van daag over acht dagen zal ik bericht zenden!’ De grijskop gaat zwijgend heen. - ‘Laurentius!’ - roept Van Limbeek plotseling. Laurentius keert terug. De fluitende stem herneemt: - ‘Zeg maar, dat ik over een paar dagen zelf andwoord zal brengen!’ - ‘Ja, meneer!’ En Laurentius gaat met eene bijna onmerkbare uitdrukking van minachting op 't gerimpeld gelaat, terwijl hij een blik werpt naar de schilderij met de groene gordijnen - een blik, die gelukkig aan de waarneming van zijn meester volkomen ontsnapt. Van Limbeek had het briefjen geopend naast | |
[pagina 35]
| |
zijn kappersapparaat gelegd. Het was zeer kort. Men las er: ‘Ik moet je spreken. Sints twee dagen wacht ik te vergeefs. Wanneer? Laura.’ Een oogenblik zat de zwierige heer in gedachten. Daarna haalt hij drie of vier malen driftig zijne schouders op en vat eindelijk het briefjen, om het bedaard te verscheuren. Zijne kleeding en artistieke uitmonstering nemen thands al zijn denken in. Weldra was hij weer ernstig bezig en arbeidde hij aan het toilet van den dag. Er wordt weder getikt. Na het luide: ‘Entrez!’ verschijnt nogmaals Laurentius. Hij houdt een geopend papier in de hand. Er wordt beschikt over de som van vijfhonderd gulden en nog iets wegens gebruik van rijpaarden, rijtuigen en allerlei verder equestriesch dienstbetoon. Van Limbeek ziet het papier even in. Daaarna klinkt het scherp: ‘Daar doe ik niet aan! Ik zal orders geven aan mijn kassier, als het mij goed dunkt, ik wil niet worden overrompeld!’ - ‘Meneer! Ik kan dien man niet van de deur af krijgen! Hij is er voor den zesden keer!’ Van Limbeek keek half toornig op, maar hij vond het te vermoeyend zich boos te maken. Laurentius wacht - zijn meester verdiept zich in het vraagstuk over de das, die aan zijne kleeding van dien dag zal passen. Laurentius zegt eindelijk: - ‘Als meneer maar een briefjen wou maken!’ | |
[pagina 36]
| |
- ‘Ben-je er nog? Zeg, wat ik je beveel!’ - ‘Maar die man is zoo lastig, meneer!’ - ‘Kerel!’ Na dien uitroep zou het schijnen, alsof Laurentius vol schroom moest aftrekken. Maar hij bleef. Van Limbeek is opgestaan. Eensklaps zoekt hij een zakboekjen onder zijne toilet-benoodigdheden, hij schrijft snel met potlood eenige regelen en geeft het zwijgend, zonder omzien, aan den koppigen grijzen bediende. Deze buigt en nogmaals zweeft de geheimzinnige uitdrukking over zijn gerimpeld gelaat, als hij vertrekkend in 't voorbijgaan naar de schilderij met de groene gordijnen opziet. Alexander van Limbeek heeft het moeilijk vraagstuk van de das opgelost. Behalven de lichtgrijze kleur van het kleedingstuk, dat over zijne verlakte schoenen valt, is hij statig in 't zwart, zeer deftig en zeer respektabel. Hij bewondert zich zelven in de verschillende spiegels van zijne kleedkamer. De pendule wijst kwart na twaalf. Hij heeft waarlijk nog drie kwartier voor een schielijk ontbijt. Reeds is hij opgestaan, om Laurentius zijne bevelen te geven, toen een derde tikken de komst van den vertrouwden bediende aankondigde. - ‘Meneer! Baron Holbach is voor!’ Van Limbeek knikte. Statig een fijn linnen zakdoek, waarop een geborduurd naamcijfer prijkt, bevochtigend met eenig reukwater, ziet hij zijne net opgedirkte gestalte nog eens in al de spiegels en | |
[pagina 37]
| |
begeeft hij zich daarna met eene vroolijke uitdrukking op zijn wel onderhouden gelaat naar zijn salon. Een lang mager heer met een mager gelaat, vol rimpels, een half kaal hoofd, door enkele lange vlokken koolzwart hair omstrengeld, stond de Almée van den pseudo-Landelle te bewonderen. Zoodra hij Van Limbeek hoorde aankomen, wendde hij zich tot hem met eene zonderling heesche stem: - ‘Mon cher Juanito! Parbleu! Tu as l'air d'un conquérant, mon cher Juanito!’ Van Limbeek andwoordde met een weinig nederlandsch akcent in zijn Fransch. Daaruit bleek, dat hij zeer vereerd was door het bezoek van den Baron Holbach, die weldra zich vinden liet, om een zeer eenvoudig lunch te gebruiken. Laurentius kreeg orders en vrij snel verscheen een kostelijk ontbijt, waarvan de heeren echter niet anders gebruikten dan een half dozijn beschuitjens met straatsburgsche paté. Uit een cierlijk emmertjen van glad hout staken twee zilveren halzen van een veelbelovend voorkomen. Weldra bleek het dan ook, dat Van Limbeeks champanje voortreffelijk was en dat de beide heeren zich dien morgen in een redelijken dorst verheugden. Baron Holbach was attaché aan eene der noordsche legatiën - een jong mensch met een oud hoofd en geverfde hairen. Hij noemde Alexander nooit anders dan Juanito en onder dezen bijnaam | |
[pagina 38]
| |
was hij 't meest bekend bij zijne aanzienlijke vrienden. 't Was eene geestigheid van den Baron, die hem al de eigenschappen, maar geenszins de lengte van een echten Don Juan toeschreef. Hun gesprek kwam ongeveer op het volgende neêr: - ‘Gisteren avond laat geworden?’ - vraagt Holbach. - ‘Tamelijk, mijne veine was blijvend!’ - ‘Je hebt meestal veine, Juanito! Je bent in alles een gelukkige kerel!’ - ‘Behalven als 't me tegenloopt!’ - ‘En hoe gaat het met de schoone Laura?’ - ‘Redelijk! naar omstandigheden!’ - ‘Geen nieuws?’ - ‘Calme plat!’ - ‘Dineer-je in onze klub of te Scheveningen?’ - ‘Ik weet het niet. 't Is van daag een dag van gewicht. Nog een glas, Holbach?’ - ‘Gaarne! wat bedoel-je?’ - ‘Kom, jij moogt het weten. Maar diskretie, niet waar?’ - ‘Parbleu!’ - ‘Je kent de kleine Jeannette Van Voorden wel, die op de soirées van la belle Van Assen komt?’ - ‘Zeker, een aardig kopjen!’ - ‘Welnu, mon cher Holbach! ik ga straks, na afloop van ons ontbijt, naar den waardigen heer notaris Van Voorden en vraag hem met gebrui- | |
[pagina 39]
| |
kelijke plechtigheid om de hand zijner allerliefste dochter!’ - ‘'n Riche héritière - niet waar?’ - ‘Zeker, maar daarenboven een smaakvol en beminnelijk meisjen!’ - ‘Juanito! mon cher! Je plan is uitstekend, er ontbreekt maar éen ding aan - je bent volkomen ongeschikt voor den achtenswaardigen staat van getrouwd man. Bedenk je nog eens goed! Huwelijksketenen zijn geene ketenen van rozen - ze knellen soms geweldig. Nu ben-je vrij en frank en hebt niemand naar de oogen te zien, binnen kort zal-je naar je vrijheid snakken, want ik ken je, amice! ik ken je. In al je cierlijke zwarte lokken groeit geen enkel hair, dat op het hoofd van een getrouwd man thuis behoort!’ Van Limbeek liep in gedachten op en neer en deed Laurentius verschijnen. De grimmige huis-Cerberus kreeg last de tweede flesch champanje open te maken. Toen de man verdwenen was en de glazen op nieuw parelden, zei de gastheer: - ‘Mon cher Holbach! Je redeneering is volkomen juist. Dit alles en nog meer heb ik tot mij zelven gezegd. Maar van de andere zijde wijs ik toch op eenige zeer aanbevelenswaardige konsideratiën bij mijn voorgenomen huwelijk. Jeannette is eene riche héritière en in mijn fortuin zijn gedurende de laatste tien jaren nog al eenige brèches gekomen. Dit primo. Vervolgens heb ik gemerkt, dat het leven van bachelor mij gedurig van kennissen be- | |
[pagina 40]
| |
roofd heeft. Voor een jaar of vijftien kende ik hier de gantsche stad. Dit is langzamerhand ingekrompen, nu kom ik nog maar bij een paar families - bij la belle veuve en bij de Planciussen. Zoodra ik met mevrouw Van Limbeek aan mijne zijde een eigen huis zal betrokken hebben, komen al die kennissen terug. Dit secundo. Eindelijk vind ik in Jeannette een bekoorlijk en elegant schepseltjen, dat mijn naam waarlijk geen oneer zal aandoen. En hiermeê sluit ik de deur - tertio!’ - ‘Je hebt de zaak handig bepleit, Juanito! maar je moogt niet alleen de voordeelen laten gelden - je moet ook de schaduwzijde overwegen. Van den ouden schitterenden Juanito mag niets overblijven. Geen hair! Al wat ik hier zie, behalven die fraaye pistolen en floretten, moet op den sterfdag van onzen diep betreurden Juanito in asch verdwijnen. Ik weet wel, je zult zeggen: hij zal als een Fenix uit zijne asch verrijzen - maar, mon très cher! dit zal u hier tegenvallen. Uit de asch, waarin Juanito opging, kan niets anders te voorschijn komen, dan een doodbedaard, deftig mari, die de ombrelle van madame mag dragen. Geene illuziën daaromtrent!’ Alexander van Limbeek keek zijn vriend half schertsend, half onderzoekend aan. Hij nam eene kloeke teuge champanje en andwoordde: - ‘Kom, kom! On trouve avec le ciel des accommodements!’ | |
[pagina 41]
| |
Baron Holbach fronste de wenkbrauwen. - ‘Pas d'équivoque! Juanito, ik geloof, dat je een gentleman bent! Wat je daar zegt, is ongepast!’ Alexander beet op zijn fijn zwart kneveltjen. - ‘Nu ja! ik bedoel alleen, dat je overdrijft, Holbach! Ik stel mij voor een voorbeeldig mari te zijn, maar je behoeft me daarom de ombrelle van mijne toekomstige echtgenoote niet op de schouders te leggen!’ - ‘Je hebt wel wichtiger zaken op je schouders geladen, mon cher!’ - ‘Enfin! Laat ons er niet over kibbelen! Ik heb je mijn plan konfidentiëel meegedeeld - ik hoop, dat ik het zal kunnen ten uitvoer brengen en beloof mij een buitengewoon genoegen, als ik je zoo ceremoniëel mogelijk mevrouw Van Limbeek zal mogen prezenteeren!’ Baron Holbach zag even op zijn gouden uurwerk. Hij stond langzaam op en plaatste zich voor den spiegel, om de fragmentarische slingering zijner dunne zwarte hairlokken rondom den blinkenden schedel tot de gewone harmonie terug te brengen. Alexander gebruikte deze gelegenheid, om van zijne zijde in een anderen spiegel de fraaye plooyen van zijne zwart satijnen das te ordenen. Er heerschte eene zekere stijfheid tusschen beide vrienden en van daar eene pauze in 't gesprek. Toen de Baron Holbach zijn zwart glimmenden | |
[pagina 42]
| |
hoed en rotting gegrepen had, keek hij zijn vriend uitvorschend in de oogen en sprak hij op zachten toon: - ‘En Laura? En la belle Hélène?’ - ‘Juist! Als mijn plan gelukt, zal ik plechtig afscheid nemen van die charmante periode uit mijn leven, die ik als afgedaan beschouw, waarover ik zelfs mémoires de ma vie de garçon zou kunnen schrijven, als ik schrijven wilde. Bij die gelegenheid reken ik op uwe hulp, Holbach! We willen eene vroolijke uitvaart geven aan den ouden Juanito!’ - ‘Zeer goed! Maar na de begrafenis geene resurrektie! Je kunt op mij rekenen!’ Er klonk weer een vroolijke lach van beider lippen. Juanito bemerkte, dat het tijd werd voor de groote zaak. Holbach reikte hem de hand. Toen Alexander alleen was, begon hij uiterst langzaam zijne parelkleurige handschoenen aan te trekken. Hij zag de kamer met de blikken van een overwinnaar rond. Merkwaardig! - toevallig zijn oog richtend naar den fraayen leunstoel, waar zijn vriend de Baron gezeten had, krulde een uitdagende glimlach zijne lippen. |
|