Jeannette en Juanito
(1877)–Jan ten Brink– Auteursrechtvrij
[pagina 17]
| |
[pagina 19]
| |
Jakob, de deftige huisknecht, die bij plechtige gelegenheden liverei droeg, maar nu met een wit linnen buis en voorschoot datgene gereed maakte, wat mevrouw Van Voorden de ‘koffie’ noemde, had het gesprek van moeder en dochter gestoord. Jeannette sprong van haar leunstoel op en zweefde een oogenblik door de schaduwrijke paden van den tuin, terwijl zij hier en daar nederbukte, om eene bloem te plukken. Eene half ontloken agaatroos was alles, wat haar kon behagen. Zij stak haar in het lichtgroen ceintuur en wipte terug naar de verandah. Juist ging de glazen deur open. De notaris en Victor traden binnen. Mevrouw Van Voorden knikte vriendelijk tegen beide. Jeannette zag met zekere kritiek naar de grijze huisjas van haar vader en be- | |
[pagina 20]
| |
andwoordde den eerbiedigen groet van Victor zonder eenige uitdrukking. - ‘Druk van daag?’ - vraagt mevrouw. - ‘Heel druk!’ - andwoordt de notaris. - ‘Wilman is zoo goed bij ons te dejeuneeren, dan kunnen we straks oogenblikkelijk weer aan den arbeid gaan.’ Victor Wilman sloeg zijne oogen neer, maar dit stond in geen 't minste verband met zijne verschijning aan de onbijttafel. Vrouw en dochter van den notaris wisten, dat de bescheiden jonkman met den hoogen rug, een zeer bekwaam kandidaat-notaris, op het kantoor geheel onmisbaar was geworden en het volle vertrouwen van zijn chef genoot. Zij waren reeds een paar jaren gewend aan Victors gezelschap, hoewel hij geenszins geregeld verscheen - slechts als de bezigheden hem verhinderden zich voor meer dan een uur te verwijderen. - ‘'n Glas rijnschen wijn, Wilman?’ - vraagt de heer Van Voorden, die zekere statigheid aan den dag legde in 't bijzijn van zijne dames. - ‘Gaarne, meneer!’ - ‘En Jeannette ook, niet waar?’ - ‘Maar, papa! 't Is te warm!’ - ‘Zoo, liefste! Heb-je er hinder van?’ - ‘Nog niet, papa!’ Mevrouw Van Voorden glimlacht zoo genoeglijk mogelijk - zij siddert op de gedachte, dat Jeannette ergens hinder van zou hebben. Zij bereidt | |
[pagina 21]
| |
een koel glas schuimende limonade voor hare dochter en troost er zich meê, dat zij de eenige is, die de eer van de oud-hollandsche koffiekan ophoudt. De notaris was eenigszins gejaagd en onhandig, maar dit had wel eens meer plaats. Voor iemand, die met een bepaald kampanjeplan aan de ontbijttafel was verschenen, bezat hij niet genoeg zelf beheersching. Hij sprak wat verward; terwijl Victor Wilman meest eerbiedig zweeg. Mevrouw Van Voorden zorgde voor de eer harer ontbijttafel en Jeannette speelde mijmerend met haar waayer. De notaris schonk zich nog een glas rijnschen wijn in, vlijde zich achterover in zijn tuinstoel en vroeg, schijnbaar onverschillig: - ‘Zijn er ook plannen voor van daag?’ - ‘Niet bizonder veel,’ - andwoordt Jeannette - ‘mevrouw Van Assen heeft me een briefjen gezonden en vraagt of ik straks meê rijd naar Scheveningen. Als het goed weêr blijft, denk ik te gaan!’ - ‘Zoo, zoo! Mevrouw Van Assen schijnt eene heel lieve vrouw, ofschoon ik me verwonder, dat ze altijd alleen aan onze Jeannette denkt, nooit aan mama!’ - ‘Ja, ziet u, papa! Dat komt veel door mamaas leeftijd. Mevrouw Van Assen is nog zeer jong, al hare kennissen zijn jongelui!’ - ‘Jongelui...... ei, ei! En daar vertel je ons nooit iets van! Ik ben recht nieuwsgierig te weten | |
[pagina 22]
| |
met wie je alzoo bij mevrouw Van Assen hebt kennis gemaakt!’ De heer Van Voorden had een meesterstuk verricht. Zonder zijn voornemen te verraden, had hij zijn doel bereikt. Victor had opzettelijk eenige vriendelijke woorden tot mevrouw gericht, zoodat de kleine list van den notaris volmaakt gelukte. Jeannette speelde met de zijden kwastjens van haar waayer en andwoordde zeer kalm: - ‘Mevrouw ziet veel menschen, ik ontmoet er dames en heeren, die u wel zal kennen: de freules de la Ligne, mevrouw Bicker van Wamelen, de jonge dames Plancius, Baron Holbach, meneer Van Limbeek, meneer.....’ De notaris had met plotselingen schrik het hoofd opgericht. - ‘Hoor je dat, mama!’ - roept hij zichtbaar ontsteld tot zijne echtgenoote - ‘meneer Van Limbeek! Onze Jeannette ontmoet meneer Van Limbeek!’ Mevrouw Van Voorden glimlachte zeer naïef en andwoordde: - ‘Wel zeker! Dat heeft ze me laatst al verteld!’ - ‘Maar weet jelui dan niet, wie die meneer is? Iedereen kent hem als een gevaarlijk sujet, een speler, een doorbrenger, een verloopen student....’ Jeannette schudt bedaard het hoofd. - ‘Papa droomt!’ - zegt ze kalm - ‘meneer Van Limbeek is een beschaafd jongmensch, met | |
[pagina 23]
| |
beleefde manieren. Hij kan heel aardig vertellen van zijne reizen. Mevrouw Van Assen prijst hem!’ Het bloed was den notaris naar 't hoofd gestegen. Hij hield zich met beide handen aan de armen van zijn stoel vast. - ‘Ik wist wel, dat eene jonge, rijke weduwe als mevrouw Van Assen veel menschen zag, maar had ik kunnen vermoeden, dat Jeannette met zulke jongelui in aanraking zou komen, dan had ik mij tegen die kennismaking verzet....’ Jeannette schudt andermaal het hoofd en fluistert bedaard: - ‘Papa droomt!’ Victor Wilman staat stilzwijgend op. Maar de notaris wenkt hem met de hand en zegt op zijn luidsten toon: - ‘Neen, Wilman! blijf nog een oogenblik! Zeg nu eens ronduit: ken-je dien meneer Van Limbeek hier in den Haag niet?’ Victor heft zijn open, fier gelaat op en zegt: - ‘Ik ken hem zeer wel! Ik zou toch liever zwijgen, als u 't toestaat, want ik.... ken hem eigentlijk te goed!’ Mevrouw Van Voorden opent hare vriendelijke oogen en valt schielijk in: - ‘Neen, Wilman! zeg me al wat je weet!’ Jeannette werpt voor het eerst een onderzoekenden blik naar den jonkman met den hoogen rug. Victor vangt dien blik moedig op. Zonder eenige | |
[pagina 24]
| |
aandoening hoegenaamd richt hij zich tot de echtgenoot van zijn patroon: - ‘Meneer Van Limbeek is hier bij een groot aantal achtenswaardige burgers zeer slecht bekend. Hij behoort tot een gezelschap, meestal zeer rijke jongelui, die enkel voor hun vermaak leven en daarbij niet zeer kiesch zijn in de middelen, om tot hun doel te komen. Er zijn hier familiën in de stad, die dit ondervonden hebben, mevrouw!’ Jeannette staat op, perst de fraaye, roode lippen op elkaar en geeft een tik met haar waayer tegen de ijzeren tuintafel. - ‘Jelui droomt altemaal!’ - roept ze driftig uit en snelt naar den tuin. De notaris heeft met de uiterste belangstelling den gang der gesprekken gevolgd. Hij richt een bezorgden blik naar zijne echtgenoote. Er vangt een zacht fluisteren aan tusschen het drietal achtergebleven in de verandah. Aan de uitdrukking op ieders gelaat kon men de groote bekommering waarnemen, die allen om het zeerst vervulde. Mevrouw Van Voorden maakt te vergeefs allerlei tegenwerpingen, zij poogt twijfelingen te opperen nopens de kwade geruchten aangaande Van Limbeek, maar Victor weet haar telkens te overtuigen. Weldra wordt ook de moeder met het geheim bekend gemaakt en vangt een krijgsraad aan. - ‘Och, Wilman! help me eens een handjen!’ - klinkt plotseling de stem van Jeannette, die om | |
[pagina 25]
| |
den hoek gluurt - ‘de wind heeft mijne rozen zoo geteisterd!’ Eene zeer korte raadpleging met de oogen tusschen ons drietal volgt. Bijna oogenblikkelijk snelt Victor de trappen van de verandah af, terwijl beide ouders zich in de schaduw der tuinkamer terugtrekken. Victor had een tuinpad ingeslagen, terwijl Jeannette hem den weg wees. Nadat hij achter eene dichte groene heg van jasmijns en seringen verdwenen was, vond Victor haar, vertoornd, uitdagend op hem wachtend. - ‘Wilman! ik moet je spreken! Wat heeft meneer Van Limbeek jou in den weg gelegd? Wat beduidt die aanklacht?’ Victor stond daar, gebogen, bijna bedeesd, aanvankelijk zwijgend, maar met eerbiedigen schroom de slanke gestalte tegenover hem waarnemend. Hij sprak toen zachtkens: - ‘En wat beweegt mejuffrouw Jeannette daarom boos te worden? Wat heeft zij met een man als Van Limbeek te maken?’ Wonderlijk - Jeannette werd niet driftig! Zij perste de lippen nog eens op elkaar maar, wendde de schoone, donkere oogen af, daar Victor haar uitvorschend bleef aanzien. - ‘Toen meneer mij vroeg, heb ik gezegd, wat mij op het hart lag. Ik kon niet anders!’ Jeannette wierp het fraaye kopjen omhoog. Er fonkelde hartstocht uit haar oogopslag, toen zij hernam: | |
[pagina 26]
| |
- ‘Kwaadspreken van mijne kennissen gedoog ik niet, Wilman!’ - ‘Als men de waarheid zegt, hoe is het dan mogelijk kwaad te spreken?’ - ‘Maar je hadt kunnen zwijgen!’ - ‘Welk belang, of liever, welke plicht zou mij hebben kunnen nopen tot zwijgen. Ik heb vijftien jaren aan de zijde van uw vader gewerkt, mejuffrouw Jeannette! Vóor dat tijdstip is mijn vader de trouwe vriend van den uwe geweest. Meneer Van Voorden gaat met mij om, als met een vriend - zou ik thands zwijgen.... ik was het aan de nagedachtenis van mijn vroeg gestorven vader verplicht te spreken!’ - ‘Aan de nagedachtenis van je vader - dat komt hier al zeer weinig te pas!’ Een donkere blos bedekte Victors gelaat en wangen. Hij kwam een schrede nader - hij vroeg: - ‘Gelooft u, juffrouw Jeannette! dat ik uw vader en moeder hoogacht, dat ik u gaarne gelukkig zag, dat.....’ - ‘Nu ja, ik geloof wel.....’ - ‘Dan heb ik u maar éen raad te geven, éene waarschuwing: vermijd Van Limbeek! Ga hem uit den weg! Schuw hem als de pest!’ Victor stond naast de schoone dochter van zijn patroon, zijne oogen fonkelden, in zijne opgewondenheid bemerkte hij niet, dat hij hare hand had gevat...... | |
[pagina 27]
| |
Jeannette gaat een tred ter zijde en maakt hare hand vrij. Half glimlachend zegt ze: - ‘De zaak is zooveel opgewondenheid niet waard! Ik dank je voor je belangstelling, Wilman! Voor 't overige zal ik zelve weten, wat mij te doen staat!’ Zij maakt eene beweging om te vertrekken. Zij ziet rechts en links, of ze Victor kon uitnoodigen heen te gaan. Maar de jonkman blijft onbeweeglijk staan, zijne borst zwoegt, in beide oogen glinstert een nauw bedwongen traan, met trillende stem zegt hij: ‘Nog éen woord, ik zal u er nimmer meer meê lastig vallen! Maar u zeide daareven, dat ik ten onrechte van mijn armen overleden vader had gesproken. Ik deed dit, omdat de naam Van Limbeek mij met bitteren wrevel vervulde, omdat de grootste ramp, die het leven van beî mijne ouders heeft vergald, met dien naam in verband staat. Meneer Van Limbeek had vijftien jaren geleden, een boezemvriend - een Baron van Berckenveldt....... Voor eenige jaren vertoonde zich de ellendeling nog op onze straten, later heeft hij zijn verdiend loon ontvangen. Die beide vrienden dwaalden destijds veel voor ons huis in het Westeinde - en ik bezat eene zuster, eene engelachtige, schoone zuster Bertha, de vreugd mijner ouders. Het is mij onmogelijk alles te vertellen, juffrouw Jeannette! maar ik zal u den afloop mijner geschiedenis zeggen. Onze lieve, schuldelooze Bertha...... vluchtte met Van Berkenveldt..... mijn vader volgde ze naar Londen.... | |
[pagina 28]
| |
het was te laat. Twee jaren later bracht ik mijn armen vader naar Eik- en Duinen - mijne goede moeder weende het licht uit hare oogen en daarom was ik..... een weinig opgewonden, juffrouw Jeannette!’ De dochter van den notaris had deze woorden schijnbaar vrij onverschillig aangehoord. De bewogen stem van Victor had invloed geoefend - zij volgde. Daarna had zij de agaatroos uit haar ceintuur genomen en, wijl zij hare vingeren geene andere bezigheid kon geven, plukte zij de fraaye bloem met hoogen ernst uit elkaar. Toen Victor zweeg, zag zij op en bijna onverstaanbaar klonk het: - ‘Ja, dat is zeer treurig, Wilman! Ik dank je voor je belangstelling. Maar ik heb nu geen tijd meer! Mevrouw Van Assen komt mij afhalen.... adieu!’ Zij wierp de vernielde roos ter zijde en snelde heen. Victor bleef. Hij drukte beide handen voor de oogen - misschien weende hij. Toen hij weer opzag, stond hij alleen. Eene zachte bries suisde door de jasmijn-boschjens en vervulde alles met liefelijken geur. Victor glimlachte bitter. Voor zijne voeten lag de gedachteloos verwoeste roos. Hij bukte en nam haar op. Niemand zag het immers. Met sidderende hand verbergt hij haar aan zijne borst, - wat had de arme bloem misdaan? Geknakte rozen - Victor kende ze! |
|