| |
Achtste hoofdstuk.
Onder den invloed van een staatsgreep.
Sneeuwstorm. Vinnige windstooten, die eene dwarling van witte vlokken in razende vaart door de lucht zweepen. Tastbare duisternis omhoog, schemerende sneeuwhoopen tegen de stammen der kale boomen. Wegen en velden met een wit kleed bedekt. Felle vorst.
Tegen den storm en de sneeuw in te worstelen schijnt onmogelijk. Kees, de koetsier van den notaris, heeft aan Berend plechtig verklaard, dat hij blind is geworden door de sneeuwjacht, en dat hij maar blij is, nu vóór den wind naar huis te kunnen rijden.
Huiverend en onder luide uitroepingen over het ‘fatale’ weer stijgt Suze snel in den coupé, op den voet gevolgd door Van Reelant. Bijna zonder gerucht boren paard en rijtuig door de dikke sneeuwlaag, sedert een uur uit het noordoosten over Osterwolde en omstreken neergestormd. Loeiend huilt de orkaan langs de portieren van den coupé. De sneeuw hecht zich van buiten aan de raampjes. Van den weg is niets waar te nemen dan enkele plekjes, waar het schijnsel der lantaarns danst over de vormlooze sneeuwmassa's.
| |
| |
Van Reelant buigt zich oogenblikkelijk naar zijne reisgenoote, en fluistert:
‘Suze! Ik heb je vader van morgen gesproken. Hij laat de zaak aan jou over! Ik had geen geduld, om tot van avond te wachten.... Ik hoopte je alleen te zullen spreken.... Alles gaat uitmuntend! Houd nu je woord, en zeg ja!’
Suze had vriendelijk geglimlacht, en fluisterde nog voorzichtiger dan Van Reelant:
‘Dat begreep ik dadelijk, toen ik je zag. Papa laat alles aan mij over!’
‘En Suze - de griffier nam de vrijheid zijn linkerarm om hare leest te slaan, en met de rechterhand hare gehandschoende vingeren te grijpen - ‘Je weet niet wat ik vandaag heb uitgestaan. Ik heb je zoo lief, dat ik het je niet zeggen kan! Er is maar één gedachte in mijn hoofd, maar één naam in mijn geheugen, maar één geluk in mijn toekomst.... Suze Suze! Verstoot mij niet!’
Van Reelants gefluister was luider geworden. Vurige hartstocht trilde in zijne stem. Eerbiedig en vluchtig roerde hij met zijne lippen de zijden lokken aan, die ondanks den kluister van den winterhoed over hare schouders golfden.
Suze stiet hem niet terug met de vertoornde majesteit eener al te deugdzame plattelandsschoonheid. Zij maakte met eene lichte beweging hand en leest vrij.
‘Maar je zegt niets!’ - ging Van Reelant ontsteld voort. - ‘Is al wat ik je gisteravond bekende, dan tevergeefs? Ben ik je totaal onverschillig?’
Suze boog het hoofd, en lispelde zachtkens.
‘Dat niet.... maar....’
‘Geen maar, geen maar!’ -juichte Van Reelant, opnieuw met zacht geweld haar in de armen sluitend. - ‘Je hebt het gezegd! Je hebt het gezegd! O ik wist het wel....’
Suze weerde hem kalm af, en fluisterde steeds zachter:
‘We zullen dadelijk thuis zijn. Er is geen tijd te verliezen. Gisteravond raadde ik je met papa te spreken. Dat is nu alles
| |
| |
goed afgeloopen. Maar ik kon gisteren niet weten, wat er vandaag zou gebeuren....’
Van Reelant sprong ontsteld op, zoodat hij met den elleboog bijna de ruit van het portierraampje verbrijzelde.
Een luider dreunen der raderen waarschuwt, dat men bij de eerste huizen van Osterwolde is aangekomen.
‘Wat bedoel je, Suze?’ - klonk het hijgend.
‘De Huibert heeft me van middag gevraagd, of ik de tweede moeder zijner lieve kinderen worden wil!’
Van Reelant klemde de tanden op elkaar. 't Scheen hem of hij lust had een vloek uit te stooten. Zoo snel mogelijk zich herstellend, vroeg hij angstig:
‘Maar je hebt geweigerd, niet waar? Zoo'n dom sujet, als De Huibert, die je vader zou kunnen zijn....’
‘Ik heb niets beslist! Papa moet het natuurlijk eerst weten. Daarom.... we zijn thuis!’
De coupé stond stil.
De koetsier Kees had begrepen, dat hij met het noodweer maar bij de voordeur moest aanrijden, en de Niezelstraat gevolgd. Anders was hij gewoon buitenom te gaan en bij de staldeur stil te staan, waardoor zijn volk genoodzaakt was de geheele lengte van den tuin te doorloopen. Daar hij vrij vlug van den bok sprong, blijde, dat hij van zijne corvée af was, en luid had aangescheld, moest Van Reelant in verwarring Suze volgen, en stond hij plotseling in het salon van den heer Muller Belmonte.
Deze laatste had zich met den rug naar den vlammenden haard geplaatst, en hield eene krant opengeslagen en wijd uitgespreid in beide handen. Met ver van het vuur stond een speeltafeltje, de kaarten klaar, de waslichten ontstoken. Hij was geheel alleen. Zoodra Suze met haar cavalier binnentrad, riep hij haastig:
‘Groot nieuws! Een coup d'état, jongelui! Ga gauw zitten, Van Reelant! Heb je er al van gehoord?’
De notaris was zoo volkomen onder den indruk van zijne
| |
| |
krant, dat hij er in het geheel niet op lette, hoe beide jongelieden zich eenigszins onthutst en zonderling voordeden. Mevrouw Muller kwam aanstonds uit eene binnenkamer toesnellen, en daarna verscheen ook Betsy. Na ettelijke seconden aarzelens had Van Reelant onder een beleefden woordenvloed de oorzaak van zijne gelijktijdige verschijning met de oudste dochter des huizes uitgelegd.
‘En wat zeg je van Louis Napoleon, Van Reelant? Ik ben benieuwd naar je oordeel! Laatst wou je niet toegeven, dat de president een eerlijk man was! En wat zien we nu? Hij maakt een eind aan al het gekibbel! Hij handelt in beslist democratischen geest, want hij zal een beroep op het volk doen. Eenvoudige kamerontbinding en verwisseling van ministerie met wat meer politie en wat meer troepen dan bij ons, dat is alles!’
‘Neen, meneer Muller! Zoo eenvoudig is de zaak niet! De republiek ligt op sterven. Het keizerrijk is in aantocht, zooals Thiers onlangs voorspelde: L'Empire est fait!’
‘Nu, ja, maar dan toch altijd een liberaal keizerrijk. Dat is misschien beter dan een verwarde republiek. Ik heb dien Napoleon gevolgd, Van Reelant! 't Is een bekwaam en handig staatsman. Hij heeft op zijn tijd gewacht. Sedert 1848 is hij bedaard en omzichtig opgetreden. Hij weet, dat Frankrijk een vaste hand noodig heeft, en omdat de Republikeinen zich uitputten in gekijf en gekibbel, toont hij zich hun meester. Wat er ook van worden mag, geen legitimistische boel met adelen priesterregeering!’
‘Maak u geen illusie, notaris. De coup d'état kan nog mislukken. En vergeet nooit, dat de president Napoleon eene expeditie naar Rome zond, om er den paus te herstellen!’
De beide heeren hadden zich aan het speeltafeltje neergezet. Betsy en Suze slopen stil weg. Mevrouw had het druk met een keteltje, waarin zij punch maakte. Een sterke reuk van den geurigen drank verspreidde zich door de kamer. In den schoorsteen dreunde de stem van den orkaan, die altijd feller begon op te steken.
| |
| |
De gastheer had bij de laatste woorden van zijn vriend een luiden uitroep doen hooren, die mevrouw schichtig deed opzien.
‘De expeditie naar Rome! Altijd de expeditie naar Rome! Maar je weet toch, Van Reelant! dat het de eenvoudige, traditioneele Fransche politiek is, om Rome de hand boven 't hoofd te houden. De Spanjaarden zonden ook eene expeditie in 49. De politiek van den president zal nu wel heel anders worden. De Bonapartes zijn democratisch en anti-clericaal, vergeet dat niet!’
‘Men gelooft zoo graag, wat men hoopt, notaris. Binnen een jaar hebben we een conservatief keizerrijk met bisschoppen in den senaat!’
‘Ik verwed een half anker champagne, dat daar nooit iets van komen zal!’
Van Reelant boog zeer beleefd, en brandde van verlangen tot een ander voor hem gewichtiger onderwerp over te gaan. Zoodra evenwel de kleine oogen der gastvrouw hem uit de verte aangluurden, ontzonk hem de moed. De notaris wendt plotseling het hoofd naar de zijde van zijne echtgenoote, en roept:
‘Wat hebben we van avond, vrouw?’
‘Wat punch voor de dames, en wijn of grog voor de heeren!’
‘Geef ons liever een glas champagne! Ik ga een weddenschap aan met Van Reelant!’
Mevrouw Muller Belmonte glimlachte heel lief, en liep zwijgend naar de deur.
De griffier vat moed. Hij zal een beroep doen op zijn vriend, die hem zoo gaarne als schoonzoon zou aannemen. Hij zal hem zeggen,...
Lachend treden Suze en Betsy binnen door de deur, die hare moeder had geopend. Aanstonds nemen ze beiden plaats aan de speeltafel. Vroolijk roept Betsy:
‘Kom, papa! Laat de politiek met rust, en ons nu een prettig partijtje spelen. 't Is er net weer voor!’
| |
| |
‘Mij wel, kind! Maar we hebben vandaag wat bijzonders!’
De heer Muller Belmonte scheen volledig in de blijdschap over den coup d'état op te gaan - hij vermoedde er niets van, dat Suze hem een veelbeteekenenden blik toewierp. Tot twee-, driemaal toe herhaalde zij hare poging, maar wijl ze tegelijkertijd vreesde, dat Van Reelant er iets van zou kunnen bespeuren, gelukte het haar niet. De griffier had als beleefde gast de kaarten opgenomen, en begon te geven. Zijn gemoedstoestand was ver van benijdenswaard. In ieder geval had hij het besluit genomen. 't zij Suze, 't zij den notaris, een oogenblik zonder getuigen te spreken.
Aanvankelijk was daar weinig kans op.
Mevrouw Muller kwam terug. Kees bracht een blad met hooge champagnefluiten, en schonk onder directie zijner meesteres in. Het gezelschap werd bediend. De jongedames namen ook ieder een glaasje.
De notaris zegt:
‘Op het liberale keizerrijk onder Louis Napoleon, en weg met de clericalen!’
‘Ik wed twee ankers tegen uw half anker, dat daar nooit iets van komen zal, notaris!’
‘Uitstekend! Aangenomen!’
De beide heeren stooten aan.
Betsy knijpt hare blauwe kijkers saam, en voegt Suze toe:
‘Laat ons ook maar eens klinken, Suus! Je weet wel!’
Van Reelant verbleekt, en haalt diep adem.
Suze ziet hem vriendelijk glimlachend aan, en haast zich te vragen:
‘Kom, nu spelen! Wie zit voor?’
‘U zelve, juffrouw Suze!’
‘Goed, ik vraag!’
De andere leden van het gezelschap passen.
Suze legt drie azen op tafel en voegt er bij:
‘Voor de spadille!’
De griffier had de spadille, en maakt besten troef. Harten
| |
| |
zijn besten. Niemand denkt er om daar eene zouteloosheid over te zeggen. Aan de hoeken van Betsy's vinnig mondje zou men evenwel eene trilling bespeurd hebben, die misschien met dit kleine toeval in verband stond.
Het spel werd nu deftig afgespeeld. Suze en haar partner verloren. De notaris zat tegen. Zoodra men zweeg, hoorde men de sneeuwjacht tegen de ruiten en de razende windvlagen, die het huis met den ondergang schenen te bedreigen. Mevrouw Muller huiverde.
‘Wat een storm!’ - klonk het in den hoek der kamer, waar zij zat te breien.
‘Ik zou wel eens willen weten, hoe het nu te Parijs gaat!’ - riep de notaris, die opstond, om de champagneflesch te grijpen.
Van Reelant dronk in zijne spanning sneller dan hij zich anders ooit zou veroorloofd hebben. Hij antwoordde met gekunstelde belangstelling:
‘De coup d'état is gelukt! Geen quaestie van! Een enkele barricade hier of daar geeft niets!’
‘Papa zit voor!’
Juffer Betsy meende er de aandacht op te moeten vestigen. Het spel werd voortgezet. Papa speelde misère, en won. Eene poos werd nu aandachtig gespeeld. Mevrouw Muller haalde hare dochters over eens even van hare punch te proeven, en presenteerde een gebakje. De beide heeren hadden al spelend de flesch geledigd.
Van Reelant, die geen vreemdeling in dezen kring was, vond langzamerhand zijn volle tegenwoordigheid van geest terug, en wisselde voortdurend blikken met Suze. De oudste dochter des huizes beheerschte met meesterlijken tact de uitdrukking van haar knap gezicht, en deed geene poging meer, om de aandacht van haar vader te winnen. Of hij te veel bezig was met de buitengewone tijdingen uit Parijs, dan wel of hij opzettelijk niet wilde bespeuren, dat zij hem eene groote tijding had mee te deelen, was haar zelve niet helder.
Daarom scheen het uiterlijk, alsof niemand der aanwezigen
| |
| |
zich met iets buitengewoons bezighield, alsof het bezit van vier matadors al hun geluk uitmaakte. Maar de storm kon niet luider huilen langs de vier hoeken van het huis, dan de passiën spookten in de harten dezer vier quadrillespelers. Moeilijk zou het daarbij te bepalen zijn geweest aan wien of wie hunner de prijs voor het schoonste masker zou moeten worden toegekend.
De heeren hadden de tweede flesch al grootendeels geledigd, en de notaris kondigde zijn tweeden solo aan, toen Kees bedaard binnentrad, en zeide:
‘Neemt niet kwalijk, heeren en dames! maar er is brand aan 't eind van de Hoogstraat! Je kunt het op zolder zien!’
Allen keken vol verbazing op.
Mevrouw Muller sprak het eerst:
‘Dat is gelukkig heel ver! Anders met dien vreeselijken storm.... Ik ga eens kijken!’
‘Ze zeggen, dat het de pelmolen van Kaspers is!’ - ging Kees voort. - ‘Aan het eind van de Hoogstraat, buiten de stad!’
Mevrouw Muller was weggeslopen. Betsy volgde.
‘Ben je schutter, Van Reelant?’ - vroeg de notaris.
‘Rustend schutter, anders niets!’ - antwoordde Van Reelant verstrooid.
Zonder een woord te zeggen, sloop ook Suze heen.
De beide heeren bleven alleen. Gapend zei de notaris:
‘Daar begint de klok te luiden! De wind is naar ons toe! Het zal hoop ik, zonder ongelukken wel afloopen! Ieder winter is er hier zoo eens een brandje! Maar met dat weer heel naar het eind van de Hoogstraat te loopen, dank je!’
Van Reelant had snel overwogen, hoe hij van dit toeval het best partij zou kunnen trekken. Werktuigelijk nam hij eerst zijne toevlucht tot zijn glas.
‘Meneer Muller!’ - begon hij snel - ‘Van morgen had ik de eer u de hand van uw oudste dochter te vragen. Daar we voor een oogenblik alleen zijn, neem ik de vrijheid even op de zaak terug te komen.... als u het permitteert?’
| |
| |
‘Wel zeker!’
‘U begrijpt, dat ik in mijne positie ongeduldig moet wezen. Alles hangt van Suze af! Daarom liep ik van middag naar Lindenstein....’
‘Ik moet bekennen, dat je er geen gras over laat groeien!’
‘Mijn vriend De Huibert rekent er op, dat ik bij dragelijk weer kom theedrinken. Ik behoef u wel niet te zeggen, dat het mij duizendmaal aangenamer zou geweest zijn, juffrouw Suze thuis te vinden.... Maar de usances van het gezellig leven zijn in deze streken zoo heel anders dan in Den Haag....’
‘En daarom niet slechter! Ga voort!’
‘Ik heb met uwe dochter gesproken!’
‘En....’
‘Zij zou mijn voorstel wel hebben aangenomen, als....’
‘Als?’
‘Als De Huibert haar vandaag niet ten huwelijk had gevraagd!’
‘Wat zeg je?’
‘En nu moet de zaak opnieuw aan uw oordeel onderworpen worden!’
Luid gerucht van stemmen klinkt op de straat. De groote torenklok werpt hare sombere bastonen te midden der fluitende windstooten en van het rumoer.
De notaris rijst snel van zijn stoel.
‘Pardon, amice! Ik ga even kijken! Dadelijk kom ik terug. Doe me het pleizier een oogenblik hier te wachten. De dames zullen terstond verschijnen.... Straks, straks!’
Overbluft door de zonderlinge haast van zijn gastheer bleef Van Reelant geheel alleen, het hoofd in de beide handen, de ellebogen op het speeltafeleje.
Wat zou er van dit alles worden? Suze wees hem niet af.... en toch, daar fluisterde eene stem, eene geheimzinnige stem, dat alles voorbij was. Hij zou afgewezen worden! Waarom, waarom? Was zijn naam niet evenveel waard als die van De Huibert? Een weduwnaar met twee kinderen! Hij had vroeger
| |
| |
een duister vermoeden opgevat, maar achtte Suze te smaakvol, te verstandig. Misschien was zij al te verstandig. Misschien was het beter zoo.... maar hij had haar nu lief zonder eenige huichelarij, hij wilde haar tot zijne echtgenoote verheffen, door hare wederliefde zijn eentonig leven dragelijk maken en daarbij.... haar fortuin....
Van Reelant sprong van zijn stoel. Het bloed was hem naar de wangen gestegen.
Plotseling was een licht voor hem opgegaan.... Onno de Huibert, de schatrijke landeigenaar, zou hem eene verpletterende nederlaag doen ondergaan. Men weifelde niet meer tusschen hem zelven en den man, omtrent de waarde van wiens goederen men wist, dat zij niet bij duizenden, maar bij honderdduizenden konden berekend worden....
't Werd hem te eng in het salon. Het licht der lampen en waskaarsen scheen te spotten over zijne gejaagdheid, de vlammen in den haard hem met een hoonend geknetter uit te jouwen, het brandgerucht daar buiten hem te sarren met geheimzinnige bedreigingen. Zijn hoofd duizelde. Hij zonk in een leunstoel, en sloot de oogen....
Hoe lang hij daar dus bleef zitten, verdoofd door zelfpijniging en champagne, zou hij niet hebben kunnen bepalen. Het ruischen van een vrouwenkleed deed hem plotseling met schrik oprijzen. Suze stond vóór hem. Haar gelaat was doodsbleek. Het vuur in den haard zonk in elkaar, de klok luidde niet meer - alleen de sneeuwjacht kletterde nog tegen de ruiten.
‘Pardon, Van Reelant! Wij moesten u zoolang alleen laten. Mama is zoo geschrikt van den brand.... papa werd uitgeroepen! Het gevaar is voorbij. De heele pelmolen vernield.....’
De jonkman treedt op haar toe, vat hare rechterhand, en zegt met trillende stem:
‘Spreek mij niet van dat alles! Op dit oogenblik moet ik je antwoord hebben. Martel mij niet langer! Suze, je hebt me lief niet waar?’
| |
| |
De oudste dochter van den notaris zweeg. Hare bleeke trekken drukten ontsteltenis uit. Van Reelant hield eerbiedig aarzelend hare rechterhand vast.
‘Suze, waarom antwoord je niet?’
In de donkerbruine oogen van de jonge dame scheen iets vochtigs te glinsteren.
Hoorbaar stijgt een zucht uit haar geprangden boezem.
‘Maar spreek dan toch, liefste! Je hebt immers zelve gezegd, dat ik je niet onverschillig.... dat ik....’
Suze slaat de schoone oogen op.
Eene blijde boodschap scheen er plotseling uit te schitteren.
Jubelend, zegevierend, in top van zaligheid, sluit hij haar zachtkens in zijne armen, en drukt zijne lippen op de fluweelzachte, donkere lokken. De jonkvrouw denkt er niet aan zich uit zijne armen los te wikkelen. Hevig snikkend vloeit een tranenstroom over hare wangen. Zij siddert.
Van Reelant heft het hoofd op, en vraagt fluisterend:
‘Je wilt dus mijne vrouw zijn.... voor heel ons leven?’
Bijna onhoorbaar spreekt ze nokkend:
‘Ze vragen er niet naar, wat ik wil....’
‘Wat bedoel je?’
‘Papa heeft beslist! Ik mag De Huibert niet afwijzen!’
Verbijsterd deinst Van Reelant achteruit.
Hij klemt zich met beide handen vast aan den schoorsteenmantel, en schreeuwt luide:
‘Groote God! Wat beteekent dat?’
Suze vindt oogenblikkelijk hare tegenwoordigheid van geest terug. Zij wischt hare tranen af. Zij nadert den jongen man, die met fonkelende oogen bijna dreigend haar opneemt. Heesch klinkt het uit zijn mond:
‘In welk een wereld leef ik hier? Is dan alles bedrog en logen? Is het je doel mij voor den gek te houden! Heb je me niet gezegd: dat ik hopen mocht? Heeft je vader niet alles aan je eigen beslissing overgelaten? En nu, eerst mij vleien met valsche hoop, dan mij afstooten.... dan zeggen:
| |
| |
‘Papa heeft beslist!’ Mijn God! waarmee heb ik zooveel boosaardigheid verdiend.....’
Van Reelant kon niet verder. Het was, of hem de keel werd toegeknepen. Verijdelde berekening, gekwetste eigenliefde, bittere spijt over zijne kinderachtige onhandigheid, en daarbij meer dan dit alles de zekerheid, dat Suze uit zijne armen wegdroop, om ondanks al wat zij gezegd had, de gade van den schatrijken De Huibert te worden, deed hem stampvoeten van woede.
Zonderling.... Suze vestigde zwijgend hare aandacht op het wegkwijnend haardvuur, en wierp een paar blokken hout in de gloeiende asch, waardoor weldra de vlam van nieuws begon te flikkeren.
‘Wil je naar mij luisteren, Arnold?’
Zacht fluisterend, op bijna weemoedigen toon, de oogen neergeslagen, noemde Suze voor het eerst zijn doopnaam.
Van Reelants toorn smolt weg bij dit onverwachte blijk van genegenheid. Het werd hem vreemd te moede. Suze scheen raadselachtiger dan ooit. Zwijgend wees ze hem naar een lagen, bruin leeren leunstoel bij den haard. Hij zonk er ijlings in neer, zij zelve knielde naast hem in zittende houding. Hij maakte zich van hare hand meester, en sloeg zijn arm om haar hals. Zij zag somber naar den haard, die langzaam opvlamde, en allengs feller begon te branden.
Toen begon ze met eene doffe stem, die van ingehouden ergernis trilde:
‘Ze hebben me naar je toegestuurd, om de zaak tot een goed eind te brengen. Ik moet je bedanken, Arnold!.... voor goed bedanken! En morgen zal De Huibert hooren, dat ik mij bijzonder vereerd vind zijne tweede vrouw te worden.....’
‘Maar daar zal niets van komen!’
‘Laat mij uitspreken, anders verlies ik den moed! Wat ik je ga zeggen is afschuwelijk. Daarom zul-je alles weten. Arnold.... van het eerste oogenblik had ik je lief.....’
Suze sprak zoo geheimzinnig zacht, dat Van Reelant de woorden bijna moest raden.
| |
| |
Oogenblikkelijk ging ze voort:
‘Ik zeg je dit, om je een idee van mijn bitter lot te geven. Ik ben veroordeeld mijn heel leven lang ellendig te zijn. Ja, zeker ellendig! Papa is een man van zaken - alleen van zaken. Mijn huwelijk is een zaak voor hem. Van den beginne af heeft hij mij gezegd: ‘Wees voorzichtig met den griffier, kind! Van Reelant is een zeer fatsoenlijk man, maar geen fortuin.....’
‘Dat is gelogen! Groote God! Ik....’
Julia zag dat Romeo's oogen onheilspellend begonnen te fonkelen. Zij sloeg de bruine kijkers op, en sprak biddend:
‘Arnold! Dat heb ik niet verdiend! Geen groote woorden tegen mij.... anders zwijg ik!’
Romeo zonk vernietigd weg in zijn zetel, en bleef luisteren. Julia vervolgde:
‘Papa weet alles nauwkeurig! Hij zou je het cijfer van je jaarlijksch inkomen tot op een halve cent kunnen zeggen! Geen twijfel mogelijk! Papa is duizendmaal slimmer dan de handigste advocaat. Dagelijks werd ik vermaand - en als ik eens een enkel woord sprak, als ik maar liet denken, dat je gezelschap mij aangenaam was, dan hoorde ik altijd de waarschuwing: “Suze van dat plannetje met den griffier kan nooit iets komen, zoolang ik hier in huis wat te zeggen heb! Gedraag je verstandig!” En wat nu het ergst is, Arnold! papa is een tyran! Wij leven onder een schrikbewind! O! je weet niet, hoe hij ons verpletterd onder zijne razende woorden, als hij driftig wordt! Mama durft geen mond open te doen, en wij kunnen niet anders dan.... zwijgen en gehoorzamen!’
Van Reelant hief trotsch het hoofd op.
‘Je behoeft geen dag langer onder die tyrannie te leven, Suze! Wordt mijne vrouw.... ik tart je familie!’
Suze schudde diep neerslachtig het hoofd. Langzaam begonnen de tranen weer over hare wangen te rollen.
Haperend antwoordde zij:
| |
| |
‘Ik kan niet! Ik kan niet! Papa dwingt me De Huibert te nemen! Als ik zijn wil niet doe, is hij in staat mij het huis uit te jagen.....’
‘Welnu, goed! Ben ik er dan niet, liefste?’
‘Zooeven heeft hij een verschrikkelijken eed gezworen, dat ik van hem, zoo lang hij leeft, geen enkelen cent verwachten moet, als ik weiger mevrouw De Huibert te worden. Arme Arnold! wat zou je aan eene vrouw hebben, die je niets kon aanbrengen dan armoede en.... familieschandaal?’
Met ridderlijken moed partij te kiezen, vol zelfverloochening elke gedachte omtrent geldelijk belang van zich af te stooten, de gade zijner droomen aan zijn hart te drukken, haar onversaagd tegen ouderlijke geweldenarij te beschermen, dat ware nu de keus van een edelmoedig, rechtschapen hart geweest. Als een visioen vertoonde zich dit denkbeeld voor Van Reelant's fantasie. Het duurde maar ééne seconde. Hij aarzelde. Hij had aan geld gedacht. Nu was het te laat.
Suze ging voort:
‘Ik mag je vrouw niet worden! Ik zou je een armoedig leven bezorgen! Één ding kan ik doen - ik kan De Huibert bedanken, en ik zal het, als jij het wilt! Maar dan vrees ik voor het ergste met papa.... en jou zal ik zeker nooit weerom mogen zien!’
Van Reelant drukte hare beide handen met warmte,
‘Neem nog geen besluit, mijn engel! Vraag uitstel! Laat mij denken. Misschien is er nog eene schikking mogelijk!’
Het jonge meisje verborg het hoofd in de beide handen. Zij snikte:
‘Neen, neen! Daar zal papa wel voor zorgen. Ik moet mevrouw De Huibert worden in het belang der familie Muller Belmonte!’
Beiden zwegen.
Van Reelant streed met de heftigste driften. Toorn, woede, trots, hartstocht, zelfzucht, schenen een helschen storm in zijn gemoed te ontketenen. Plotseling vloog hij op uit zijn leunstoel.
| |
| |
Suze werpt zich in zijne armen, en lispt:
‘Nog niet heengaan, Arnold. Ik heb je meer te zeggen' Ik moet vrede met je sluiten, hebben ze bevolen i Ik zal vrede sluiten. Één ding moet je me eerst beloven, op je eerewoord! Geen enkel geheim heb ik je verborgen uit.... liefde. Toon, dat je mijn vertrouwen waard bent. Ik.... eisch, dat je nooit aan mijn familie, nooit aan mijn vader zult doen merken, wat je weet! Beloof me dat plechtig op je eerewoord als edelman!’
Zelfzucht blies hem in 't oor, dat die eisch door berekening werd ingegeven, maar bruine oogen vol blinkende tranen pleitten met zooveel welsprekendheid, dat hij het zich ontgeven moest.
En hij beloofde op zijn eerewoord als edelman.
Hij beloofde, dat geen sterveling het aan hem geopenbaarde familiegeheim vernemen zou.
Hij beloofde, dat niemand in Osterwolde weten zou, hoe diep hij zelf vernederd werd, wat hij geleden had in zijn trots en in zijne liefde.
Hij beloofde, dat hij den notaris geheel op denzelfden voet zou bejegenen, als vroeger....
Hij beloofde, omdat hij, ondanks alles, den strijd opgaf tegen den hartstocht, die zijn hart onstuimig deed kloppen, terwijl de troostelooze jonkvrouw haar lokkenhoofd aan zijn boezem vlijde.
Daarop dankte Suze hem met tranen en glimlachjes. Zeer zacht, bijna onverstaanbaar ving zij nu aan te fluisteren. Hare lippen raakten haast zijn oor. 't Was doodstil in het salon. De vlammen zongen een eentonig lied. De lampen en de waskaarsen brandden voort zonder eenig gerucht. De schilderijen, de leunstoelen zouden het niet navertellen, als daar eenig staatsgeheim werd verklapt.
Suze fluisterde met doodsbleeke wangen.
Van Reelant's trekken teekenden buitengewone inspanning en belangstelling. Hij luisterde roerloos.
| |
| |
De oudste dochter van den notaris Muller Belmonte scheen geene moeite te sparen, om haar hoorder te overtuigen. Een geheim, duisterder dan het vorige, werd daar in heesche klanken meegedeeld. Soms schitterde er eene vonk van plotselinge woede in beider oog, dan weder schenen ze aan iets lieflijkers te denken.
Als Romeo en Julia ooit besloten hadden de familieveeten der Montecchi's en der Calpuletti's in bloed te verstikken, zouden ze niet ernstiger en somberder elkander de handen tot verbrijzelens toe hebben kunnnen drukken.
Dit alles had veel tijd gevorderd.
Het oogenblik van scheiden was gekomen. Of- en defensief zouden ze elkaar bijstaan. Geene aarzeling, geene bekrompen vrees zouden nu tusschen beiden treden.
Van Reelant sloeg een blik in 't rond. Hij stond op het punt het salon te verlaten, waarin hij gedurende de laatste maanden zoo tallooze uren had doorgebracht. Hij ging heen als overwonnen, om er misschien nimmer meer terug te keeren. En toch krulde om zijne lippen een glimlach, die beter aan een overwinnaar zou gepast hebben.
|
|