| |
Zesde hoofdstuk.
Huiselijke vreugde.
Christiaan, de oudste zoon van den rector, vierde zijn verjaardag op den tienden September.
Verjaardagen waren altijd tusschenpoozen van geluk en hoogtijd in het leven der familie Van Gestel. Het buitengewoon groot gezin bracht tal van verjaardagen mee, die altijd, het
| |
| |
mocht gaan zooals het wilde, met zekere plechtigheid werden gevierd. Op die viering was gesteld in de eerste plaats de moeder van het gezin, en naar haar voorbeeld ijverde Dora mede. Men was gewoon dagen van te voren alles te beschikken, wat tot het huiselijk feest kon meewerken. Men overlegde, wat men naar de bekende of de vermoedelijke wenschen van hem of haar zou moeten doen, om een recht gelukkigen dag door te brengen. Men deed zijn best - en dit was op financieel gebied vaak geene kleinigheid - om alle mogelijke genoegens te vereenigen.
Bij verjaardagen scheen eene vriendelijke Fee alle huisgenooten te bezielen tot ongestoorde blijdschap. Van den zolder tot de keuken was het geheele huis feestelijk gestemd. Meestal schonk ook de tuin een vroolijken glimlach aan hem of aan haar, die jarig was. Daags te voren kwam de tuinman de bloembedden in orde brengen, den grasperken het overtollig hair van 't hoofd knippen, de paden harken en alles wat plat getreden of verwaarloosd was een voorkomen van herstelde orde en netheid geven. Gedurende den zomer werd er altijd verjaardag in den tuin gehouden. Onder den kastanjeboom in het groote priëel kwam het geheele huis bijeen, de kleinste kleuters incluis. Met verwonderlijke zorg en grooten smaak wist mevrouw Van Gestel al de haren een prettigen dag te bereiden. Zij koos dan de moeielijke taak, om alles te verhoeden, wat een wanklank te midden der genoegelijke stemming kon doen opgaan; zij waakte dan met zeldzame trouw voor vrede en eensgezindheid onder hare familie; zij vierde dan haar jongen prins of hare jonge prinses met den vollen gloed harer onuitputtelijke liefde.
Te elf uur des voormiddags was zij nu in de keuken bezig, bijgestaan door Dora, die de drie kleintjes onder hare hoede had genomen. De vijfjarige Oscar zat op een keukenstoel bij de tafel van wit hout naast zijn driejarig broertje Jan, en beiden staarden met de grootste oplettendheid naar de handen van hunne ijverig werkzame moeder. Mevrouw Van
| |
| |
Gestel zag er dien morgen gelukkig en opgeruimd uit; hare donkerbruine oogen glimlachten tegen de beide mooie jongens, wier blonde krullebollen naast elkander eene aardige groep vormden. Dora had het kleinste jongetje van anderhalf jaar op den arm, en hielp hare moeder bij het werk. Zelfs deze baby nam deel in de vreugde door een allervermakelijkst gesnap van zinledige klanken, die hij als den onbewusten zang van een jong vogeltje door de keuken deed schallen.
Oscar fluisterde intusschen met zijn broertje over de groote dingen, die voor zijne glinsterende oogjes geschiedden. Er stond een witte slabak met eieren en een groote schotel met meel klaar. Daar waren flesschen en kommen en rozijnen en amandelen en over al die schatten voerde mama het bevel. Oscar verhaalde met opgetogenheid welk een heerlijke koek er zou gebakken worden, omdat Chris jarig was, en het manneke van drie jaren deed zich in zijne fantasie er al zoo dapper aan te goed, dat hij de gewichtigste mededeelingen over deze buitengewone omstandigheid in diepen ernst aan zijns broeders oor lispelde. Mevrouw Van Gestel had de mouwen van haar ochtendjapon hoog opgeslagen, en hare fraaie handen dapper in het meel geroerd. Toen zij bijna twintig jaren geleden trouwde, wist zij niet, dat zij een sluimerend talent bezat in het eigenhandig vervaardigen van allerlei lekkernijen. Naarmate het gezin grooter werd, had zij zich er meer op toegelegd, om met weinige middelen te woekeren en allengs geleerd van kleinigheden betrekkelijke mirakelen te scheppen. Menig huiselijk feest was door haar overleg alleraangenaamst gevierd, terwijl zij voor ieder zorgvuldig verborg met welke onbegrijpelijk kleine som zij die wonderen in het leven riep.
Ook thans gold haar arbeid den verjaardag van haar oudsten zoon. Gelukkig was de huiselijke zorg sedert de laatste vier weken een ziertje verminderd, en wel in de eerste plaats door het langzaam en schijnbaar volledig herstel van Jacques, terwijl in de tweede het bezoek aan den predikant van Hekwerd een belangrijken invloed op de rust der familie oefende.
| |
| |
Vriendelijk sprak ze nu met Dora, die weigerde het vroolijk snappend jongske af te staan aan de boerendeern, welke laatste daardoor allerlei kleine diensten aan hare moeder bewijzen kon.
‘Waar is Jacques, kind?’
‘In den tuin. Hij sorteert zijn kapellen en torren, en is heel tevreden!’
‘Wat een geluk, dat hij zoo wel is!’
‘Dokter heeft me gisteren nog gezegd, dat hij verbaasd is over Jacques! Als de beterschap nu maar wat bestendig bleef.... als hij eindelijk eens sterker werd!’
‘Waarom zou hij niet? De arme jongen heeft al zooveel geleden!’
De groote bruine oogen van mevrouw Van Gestel vulden zich met tranen.
Reeds wilde Dora glimlachend vermanen, dat er op een huiselijk feest geen waterlanders mochten worden weggepinkt, toen een luid juichen der beide blonde krullebollen afleiding schonk. Oscar had de minste handeling zijner moeder bespied. Toen het meel in eene groote kom werd gemengd met allerlei ingrediënten, toen het door bijvoeging van eieren en krenten, suiker en rozijnen, melk en sukade onder de kunstrijke vingeren van mama tot eene groote veelbelovende massa aangroeide, had hij blijde in de handen geklapt. Zoodra echter de blikken tulbandsvorm voor den dag kwam, steeg de vreugde nog hooger. Met ingehouden adem gingen de knapen al de bijzonderheden na, terwijl zij elkander driftig het stilzwijgen oplegden, als een hunner zijne geestdrift niet meester bleek. Zoodra evenwel het deeg in den tulbandsvorm werd uitgestort en het daarna met logge, zware droppels aan den rand van de kom bleef hangen, steeg hunne belangstelling te hoog.... eensklaps hieven zij aan in oorverdoovenden jubel.
Moeder glimlachte door hare tranen heen, en vroeg:
‘Wat doet Chris toch?’
‘Hij is zooeven geheimzinnig lachend uitgegaan. Ik mocht
| |
| |
er niets van weten. U kan niet begrijpen, hoe gelukkig die jongen is!’
‘O, ik mag er niet aan denken, dat hij heengaat! Die brave Chris!’
En wederom rolde er een traan over de met wit deeg bedekte vingeren.
‘Maar mamalief! We mogen tevreden zijn, dat het zoo goed gaat met Chris. Niet ieder treft het zoo. Hij komt op een groot schip van voorname Rotterdamsche reeders, en dominé Van den Vijver heeft aan den kapitein geschreven! Hij zal het heel goed hebben!’
Mevrouw Van Gestel schudde het hoofd. Steeds met den tulband bezig, zuchtte zij:
‘Alleen en ver van huis! Onder de ruwe matrozen, in storm en noodweer, slechte scheepskost.... wat zal mijn lieve jongen dikwijls aan huis denken!’
‘Dat mag hij ook wel! Maar zeker zal hij het goed hebben! Zijn aanstaande kapitein, meneer De Coningh, heeft hem op voorspraak van dominé Van den Vijver en meneer Van den Vijver te Rotterdam als leerling aan boord genomen. Chris is een ferme jongen - hij zal vooruitkomen!’
‘Ja goed en wel.... maar hij is vandaag pas zestien! Hij moet op eigen beenen staan.... nog zoo jong! En denk eens aan al de gevaren.... ter zee en te land!’
De zorgende moeder had het juist zeer druk met de sluiting van den tulbandsvorm, en daarom zweeg zij zuchtend. Zoodra ze gereed was, zei ze weemoedig glimlachend:
‘Ik mag me wel haasten, anders zal mijn jarige vent me verrassen! Papa en de meisjes komen om twaalf uur thuis! Ik moet nog advocatenborrel maken en eiwit kloppen!’
Een nieuw juichen van het jeugdig publiek, 't welk dit drama aanschouwde, was het gevolg dezer mededeeling.
Mevrouw Van Gestel had nu reeds langer dan eene maand met het denkbeeld gestreden, dat Christiaan naar zee zou gaan. Stilzwijgend had ze menig traan gestort, en tevens zich
| |
| |
als plicht opgelegd de harde scheiding te aanvaarden, daar het in 't belang van haar jongen was. Maar zij leed er niet minder om. Dora poogde, gesteund door den rector, dagelijks het nuttige en noodzakelijke, het voordeelige en eervolle van Christiaan's zeemanschap te betoogen, maar volkomen overtuigd en gewonnen was het hart dezer moeder nog niet.
Oscar en zijn broertje hadden zich intusschen het leven veraangenaamd met een handvol rozijnen, terwijl ze zich opnieuw inspanden, om al de afwisselende perioden der wording van advocatenborrel en eiwitschuim ten nauwkeurigste te volgen. Dora speelde met den jongsten stamhouder, en mevrouw Van Gestel wijdde zich vol inspanning aan hare taak.
Plotseling klonken haastige voetstappen in de gang. Aan den drempel van de keuken hielden ze stil. Luide klonk het:
‘Mama! Dora! Wat zeg je er van?’
Allen keken nieuwsgierig op. Daar stond Christiaan in zijn eerste zeemanspak. Het was een verrassend gezicht, niet minder voor de moeder dan voor de kleine broers. Allerlei uitroepingen werden gehoord. Mevrouw Van Gestel liet de kom en het eiwit staan, maar hield de twee stalen vorken, waarmee ze klopte, in de rechterhand, toen zij met een vroolijk gelaat en onderdrukte tranen haar splinternieuw matroosje aan het hart drukte.
Kapitaal zag hij er uit, de dikke Chris, in zijn buisje van blauw laken, terwijl uit den zijzak een roode zakdoek gluurde, terwijl een stroohoed met wapperende linten op zijn achterhoofd balanceerde, de losse das om den breeden hemdsboord en de wijde broek om de beenen fladderde. De kleine van anderhalf jaar greep met beide handjes naar de linten aan zijn hoed, toen hij een handdruk van zus Dora ontving, en de krullebollen stormden op hem af, om zich eigenhandig te overtuigen, dat zij hun vleeschelijken broeder voor zich zagen.
‘Dat pak staat je best, Chris!’ - meende Dora.
‘Hebben de menschen je niet nagekeken, jongen?’ - vroeg mama.
| |
| |
‘Wel zeker! Ieder sprak me aan, en ieder feliciteerde me! Ik ben er al even mee aan huis geweest bij meneer en mevrouw De Brune, omdat ik er net zoo uitzie als Tijs, toen die naar zee ging. Meneer was heel vriendelijk, en beloofde me een heele kist sigaren, die ik mee kan nemen aan boord, als ik over een paar dagen naar Rotterdam ga!’
‘Over een paar dagen, Chris?’
‘Ja, mama! Heeft papa het u niet gezegd? In den brief van dominé Van den Vijver stond, dat ik den 15den September te Rotterdam zou zijn, om aangemonsterd te worden!’
De levendige trekken der ontstelde moeder konden niet verbergen, hoezeer deze snelle mededeeling haar trof. Zij wendde het gelaat af. Maar Christiaan sprong haar ter zijde, legde de hand op haar schouder, en fluisterde:
‘Niet boos zijn, ma! Vandaag is het feest, het is mijn feest! Het loopt na twaalven - en alles moet klaar zijn, voor dat papa en de meisjes thuis komen. En, hoor eens, ma! Als u maar vroolijk lachen wil, dan beloof ik u tegen het volgend jaar, wanneer ik thuis kom, een mooi presenteerblad van Japansch verlakt.... maar eerst lachen, ma!’
Mevrouw Van Gestel legde haar hoofd aan zijn borst. Het nieuwe matrozenpak werd met de tranen eener innig liefhebbende moeder besproeid.... Moge het hart, dat daar onder klopt, zich dit eenmaal herinneren, als de orkaan zijn donderende stem zal opheffen, als de verzoekingen aan den wal zullen lokken in deze wijde, wijde wereld....
Kwart na twaalf uur stonden of zaten er elf personen onder den kastanjeboom in het groote priëel.
De drie zusters, die ditmaal de geruite schorten voor witte hadden afgelegd, om er op Christiaan's verjaardag netjes uit te zien, stonden den zeeman te bewonderen. De rector zat in de rustbank, en nam het tafereel zwijgend waar. Hij had er niet aan gedacht om Christiaan na de vacantie op de Latijnsche school te houden. Sinds zijn jongen een Maecenas
| |
| |
gevonden had in zijn vriend Van den Vijver, had hij hem geheel aan deze nieuwe leiding overgelaten. In geen drie jaren had hem zoo weinig zorg gekweld als thans. Die knaap was van de baan - hij zou zijn fortuin zelf maken.... Daarbij kwam, dat Jacques dagelijks sterker werd, dat de drukkende geldnood van iederen dag begon af te nemen, en dus een tijdvak voor de deur scheen te staan, waarin hij zich uitsluitend aan zijn Theokritus zou kunnen wijden.
Een groot gerucht van stemmen steeg uit het priëel, waar alles sprong, zong of riep met uitzondering van Jacques, die in een stoel ter zijde weggedoken zich vermaakte met de aanschouwing van eenige bakken vol opgeprikte kapellen en torren. Schoon hij zich niet langer ziek voelde, trok toch zijn lijdend, bleek gezicht de opmerkzaamheid. Alleen de ingezonken oogen gloeiden soms van een raadselachtig vuur, als hij plotseling zich in het gesprek mengde. Voor het oogenblik ging niets hem ter harte dan zijne entomologische studie. De heerlijke dagen van den nazomer gaven overvloedig warmte en zonneschijn, en moedigden hem aan telkens op grasveld of in moestuin naar nieuwen buit te zoeken. Eigenaardig was het daarbij waar te nemen, dat hij geen vijf minuten achtereen zich met hetzelfde voorwerp kon bezighouden, maar in zijne vermoeiende ongestadigheid van het een op het ander sprong.
Dora had de tafel onder de kastanjeboom bereid. Koffiekan, kopjes, karaffen met advocaat, glazen, gebakjes alles zag er luisterrijk uit. In eene vaas van matglas prijkte een ruiker najaarsbloemen met bewonderenswaardigen smaak gerangschikt. Dubbele witte asters en witte dahlia's met lichtgele harten rustten op trossen van purperen lijsterbessen naast bleekrozige rhododendrons en donkerpaarse sterrebloemen, Mevrouw Van Gestel had eene buitengewone gaaf om bloemen bij elkander te voegen tot ruikers. Zoodra zij te midden van hare nooit eindigende werkzaamheden maar een paar seconden vrij had, knipte ze snel eene handvol bloemen
| |
| |
af, om huiskamer of salon - want ze bezat een salon - met een ruiker te sieren. Ditmaal was ze buitengewoon lang bezig geweest. Reeds vroeg in den morgen had ze den geheelen tuin geplunderd. Dat was sinds jaren hare eerste zorg op den 10den September.
Terwijl het vroolijke gesnap onder den kastanjeboom altijd hooger steeg, alsof een zwerm van babbelende vogels in zijne takken nestelde, kwam het eenige ontbrekende lid van de familie, door ieder met ongeduld verbeid, kwam mevrouw Van Gestel onder luide juichtonen binnen den vroolijk gestemden kring. Met rappe hand had zij zich gekleed. Ter eere van Christiaan droeg zij hare fraaiste zomerjapon van donkerbruin barège, het kleedje, dat haar tien jaren jonger maakte en hare nog altijd merkwaardige schoonheid ten volle deed uitkomen. Wie denken mocht, dat zij niet tegen huiselijke drukte was opgewassen, zou met bewondering ontdekt hebben, hoe vaardig ze alles regelde. Het allerjongste kreeg een gebakje in de grage handjes, en ging met de boerendeern, tot nog toe naast de jongere zusters bewonderaarster van Christiaan's nieuwe plunje, door den tuin wandelen. Oscar volgde met den driejarigen Jan, beiden rijkelijk voorzien van versnaperingen. De drie meisjes, Mina, Lina en Jet, zaten op tabouretten, - eene aardige groep, in alles gelijk met haar mooi donkerbruin lang hair, hare frissche kleuren en sneeuw-witte schorten. Mama en Dora namen de tuinstoelen bij de welvoorziene tafel. Chris plaatste zich naast zijn vader aan den kant van zijne moeder; Jacques bleef ter zijde zich afzonderen zonder deel te nemen aan de plechtigheid.
‘Kom, Jacques!’ - riep des rectors vrouw vriendelijk. - ‘Er is nog plaats op de bank! Wat wil je, een kop koffie of een glaasje advocaat?’
‘Ik kom dadelijk, maar ik moet eerst mijn duplicaten schiften.... Begin maar vast....’
Zijne stem klonk luid en bevelend.
Een licht wolkje trok over moeders voorhoofd. Ze knikte
| |
| |
den patiënt, die men altijd ontzien moest, hartelijk toe, en begon koffie te schenken voor den rector, die met de armen over de borst gekruist nog altijd het familietafereel glimlachend zat waar te nemen.
‘Wel, Chris! je ziet er uit als een echte zeeman, jongen!’ - ving hij aan. - ‘Durf je nu wel alleen de reis naar Rotterdam maken?’
‘Alleen?’ - vroeg moeder.
‘Ja, lieve! Hij gaat voor het eerst de wereld in als een man, en zoo'n klein reisje over land naar Rotterdam zegt niets voor onzen zeerob, die met kapitein De Coningh naar Batavia zeilt!’
‘O, mama!’ - riep Chris - ‘maak u daar niet ongerust over. Ik ga met de diligence naar Zwolle en Utrecht en dan van Utrecht met den spoor over Amsterdam naar Rotterdam. Heerlijk, de spoor!’
‘Me dunkt, dat papa je wel naar Zwolle mocht brengen!’
‘Dat zou ik ook wel willen!’ - antwoordde de rector. - ‘Maar reizen kost geld!’
Aan den ingang van het groote priëel vertoonde Ka, de keukenmeid, haar bolrond wijnkleurig gezicht, en zong door den neus:
‘Daar is meneer Van den Vijver, die vraagt meneer te spreken.’
Algemeene verrassing volgde. Er greep een oogenblik van verwarde beraadslaging plaats. Mevrouw Van Gestel wilde den dominé van Hekwerd in het salon ontvangen, maar de rector meende, dat het aardiger was in den tuin te blijven, omdat de heele familie bijeen was voor den verjaardag van Christiaan.
Eer nog een besluit genomen was, stond dominé Van den Vijver in hun midden. Tegen het gebruik ten platte lande droeg hij een gewonen ronden hoed in plaats van een steek - eene eigenaardigheid, die naar alle waarschijnlijkheid hem door velen zijner gemeenteleden euvel geduid werd. Hij had dien
| |
| |
hoed afgenomen, toen hij met de vrijmoedigste ongedwongenheid en de sierlijkste waardigheid voor de vrouw des huizes boog, en den rector zijne hand aanbood. Daarna stond hij stil, om Christiaan eens goed te bekijken. Allen waren van hunne plaatsen opgestaan uit eerbied - mevrouw Van Gestel met een lichten blos, wijl zij de familiare ontvangst en het huiselijk feest eenigszins in strijd vond met de dankbare hoogachting, welke haar huis aan den grootmoedigen vriend verschuldigd was.
Maar dominé Van den Vijver bleek te veel een man van de wereld in den besten zin des woords, om de geringste beweging te maken, die naar verwondering kon zweemen. Hij schonk zijne geheele oplettendheid aan Christiaan, terwijl Dora zich haastte een tuinstoel aan te schuiven, juist door Jacques vrij gelaten. Jacques vond met de eigenzinnigheid van een verwend en bedorven patiënt, dat dit alles buiten hem gebeurde, en derhalve sloop hij weg, om tusschen de moesgroenten naar buitengewone exemplaren van gekorvene diertjes rond te zien.
Zoodra de dorpsdominé met zijn ronden hoed en nieuwerwetsche zwarte jas in den familiekring had plaats genomen, ontving hij glimlachend van Dora een glaasje advocaat, en sprak hij:
‘Wel, Christiaan! Geluk met je zestiende jaar, man! Alles is nu in orde, niet waar? Over vijf dagen ben je te Rotterdam. Mijn broer, de bankier, zal je ontvangen, en je aan kapitein De Coningh voorstellen. Je zult niet bij vreemden komen, en aanstonds zien, dat het een voorrecht is onder zulk een flink en kundig kapitein te varen! Alles hangt nu maar van je zelven af!’
Christiaan werd vuurrood, en antwoordde haperend:
‘Aan mij zal 't niet liggen, dominé! Ik heb vast besloten ferm op te passen.... de eenige manier, om u te toonen, dat ik uw goedheid verdien!’
‘Hoor eens, vriend! Ik wil een afspraak met je maken. Van- | |
| |
daag ben je jarig, en daarom krijg je van mij, voordat je naar zee gaat, een klein cadeau....’
Dominé Van den Vijver bracht een bruin morokijnen doosje te voorschijn. De drie meisjes volgden elke beweging met ingehouden adem; het hart klopte den jongen zeeman in de keel. Toen zagen ze allen, hoe de predikant een buitengewoon mooi zilveren uurwerk uit het doosje nam, en het Chris overhandigde met de woorden:
‘Ziedaar je horloge, zoolang je leerling of lichtmatroos zult wezen! Pas goed op; werk als een man, en zoodra je derde stuurman wordt, krijg je van mij een gouden chronometer!’
‘O, dominé!.... O, dominé!....’
Meer kon Christiaan niet uiten, toen hij met bevende handen het voor hem overkostbare geschenk aanvaardde.
De rector wilde eene dankbetuiging stamelen, maar bracht het niet verder dan tot een haastigen handdruk. Mevrouw Van Gestel zag den edelmoedigen gever met schitterende oogen aan, en fluisterde:
‘Wat kunnen wij doen, om u alles te vergelden....’
‘Er nooit meer over spreken, lieve mevrouw! Het is de moeite niet waard! Laat mij toch een klein beetje plezier hebben van mijn protégé. Ik heb het genoegen hem nu den weg naar zee te wijzen, want ik ben er zeker van, dat hij later als een echte Hollandsche jongen er zijn fortuin zal maken! Is het niet waar, Christiaan?’
Het gelaat, de oogen van den aanstaanden zeevaarder drukten geloof en geestdrift uit - zijn mond prevelde alleen:
‘Ja, dominé!.... ja, dominé!’
‘En nu moet ik u verlaten! Ik ga naar Hek werd terugwandelen!’
Allen wilden hem een eind weegs vergezellen.
De heer Van den Vijver maakte van het aanbod gebruik, Dora en den rector wenkend, dat hij met hen iets had af te spreken. Christiaan zou zijne moeder gezelschap houden.
Toen de gast met vader en dochter vertrokken was, en de
| |
| |
drie zusters Mina, Lina en Jet elk een glaasje advocaat met een gebakje ontvangen hadden, zei mevrouw Van Gestel tot haar matroos:
‘Een kostbaar present kan ik je niet geven, mijn beste jongen! Daarom ben ik zielsblij, dat dominé Van den Vijver zoo hartelijk is! Maar ik heb toch iets voor je bestemd - iets heel eenvoudigs.... misschien meer waard dan de kostbaarste dingen van goud of zilver!’
Mevrouw Van Gestel stond op, en bood haar zoon een net gebonden exemplaar van het Nieuwe Testament.
‘Ik heb op de eerste bladzijde een paar woorden geschreven, jongelief! Houd dit boek in waarde, Chris! Ik heb bij al mijn moeiten en zorgen er nooit tevergeefs om troost in gezocht. Je zult zien, dat ik hier en daar een papiertje gelegd heb bij de woorden, die ik je wil toeroepen, als je ver van me zwalkt.... op de booze zee!’
Chris zag zijne moeder in de schoone, vochtige oogen - Chris was aangedaan. Maar hij vermande zich en de lieve geefster hartelijk kussend, riep hij:
‘Geen waterlanders, mama! Geen waterlanders! Over een jaar ben ik terug en, als u goed oppast, krijgt u niet alleen een verlakt theeblad, maar een heel servies prachtig Chineesch porselein!’
|
|