Nederlandsche spraakleer. Deel II. Leer van den volzin (syntaxis)
(1852)–Willem Gerard Brill– Auteursrechtvrij
[pagina 294]
| |
§ 148. Over de zinteekens.Zinteekens heeten zekere teekens, welke dienen om de verhouding van de leden der zinnen en van de zinnen onderling aan te duiden. Zij worden gebezigd met het doel om den lezer de opvatting dier verhouding gemakkelijk te maken, en dragen daarom ook den naam van leesteekens. Zij zijn bestemd om de verhouding der leden van den zin en der zinnen onderling af te beelden; bij gevolg moet hunne aanwending op de ontleding van den zin gegrond zijn. De leesteekens, die bepaaldelijk dienen om de zinnen van één te scheiden, en verschillende leden van een en denzelfden zin aan te wijzen zijn: het punt, het komma, het komma-punt (semicolon), het dubbele-punt (colon). Voorts zijn er nog andere teekens in gebruik, die mede eenigermate den aard der syntaktische betrekking der zinnen aanduiden: de gedachtestreep, de zoogenaamde haakjes (teekens van den ingelaschten zin of de parenthesis) en de aanhalingsteekens. Eindelijk zijn er nog twee teekens, die den toon der stem bij het uitspreken van zekere soorten van zinnen te kennen geven, te weten, het vraagteeken en het uitroepingsteeken. Daar nu de vragende zin, zoo wel als de wenschende en de begerende zin, bij welke men zich van deze teekens bedient, ook uit een logisch oogpunt, verschillende soorten van zinnen uitmaken en eenen eigenaardigen syntaktischen vorm bezitten, zoo is ook | |
[pagina 295]
| |
het gebruik van deze beide teekens op de grammatische verscheidenheid der rede gegrond. Aanm. 1. Ten blijke van hoe veel belang de richtige aanwending der leesteekens is, kan het voorbeeld strekken van zulke zinsneden, die bij verkeerde plaatsing derzelve eene ongerijmdheid inhouden, of een gansch anderen zin opleveren. De volgende zinsnede: Wij menschen hebben tien vingers aan elke hand, vijf en twintig aan handen en voeten, dus afgedeeld, behelst eene ongerijmdheid; doch bij behoorlijke afdeeling: Wij menschen hebben tien vingers, aan elke hand vijf, en twintig aan handen en voeten, eene onmiskenbare waarheid. En de zin: Dat gij mij die som geleend hebt, erken ik; niet zonder grond vordert gij de betaling, dus afgedeeld, beduidt het tegenovergestelde van hetgeen hij te kennen geeft bij deze andere afdeeling: Dat gij mij die som geleend hebt, erken ik niet; zonder grond vordert gij de betaling. Vóór wij tot de beschouwing van elk dezer zinteekens in het bijzonder overgaan, is eerst over de drie eerstgenoemde in het algemeen het volgende aan te merken. De eerste en gewichtigste drie zinteekens onderscheiden zich ten aanzien van hun gebruik in het algemeen op de volgende wijze. Het punt wendt men daar aan, waar een volledige zin ten einde is. Het komma en het komma-punt, daarentegen, scheiden de deelen van zinnen, die uit verscheidene leden bestaan: het komma, zoowel zekere deelen van den bepaalden eenvoudigen zin, als de leden van den zamengestelden zin, wanneer zij van betrekkelijk geringen omvang zijn en in naauw verband met elkander staan; het kommapunt, daarentegen, de leden van den zamengestelden zin, zoo zij van grooten omvang zijn, en dat wel even zeer de nevengeschikte leden eens zamengestelden zins, als zulke leden eens zamengestelden zins, van welke het een aan het ander ondergeschikt is. Aanm. 2. De verschillende verhouding der zinnen, door de onderscheidene leesteekens aangeduid, doet men hij het voordragen eener rede dus gelden, dat men bij een punt de stem laat dalen en rusten; vóór het komma de stem een weinig verheft, om den hoorder te waarschuwen, dat, in weerwil van de korte pauze, de zin nog niet ten einde is, maar er een met het vorige zamenhangend zinlid volgt; vóór het komma-punt en het dubbele punt, eindelijk, de stem als het ware zwevend laat, om te doen gevoelen, dat hier een rustpunt bestaat, hoewel de zin nog niet geheel ten einde is. | |
[pagina 296]
| |
I. Het punt staat aan het einde van elken volledigen zin, ten minste waar geen vraag- of uitroepingsteeken te pas komt. Ook achter zinnen, tot één woord zamengetrokken, en achter op zich zelven staande woorden plaatst men het punt; b. v.: Zult gij komen? ja. Wie hoorde naar hem? Niemand. Zoo ook: Eerste hoofdstuk. Vijfde boek. Aanmerking. - Soms kan het twijfel-achtig zijn, of men een punt, dan wel een komma-punt hebbe te schrijven. Waar de schrijver aan twee zinnen, die vrij naauw zamenhangen, en dus door een komma-punt of dubbele punt konden gescheiden worden, niettemin meer zelfstandigheid wil toegekend hebben, om derzelver kracht te vermeerderen, staat het hem vrij, het punt aan te wenden. Zoo had tusschen deze zinnen: En zoo zij er hun leven van afbragten, het kon alleen zijn ten koste van duizend levensgevaren; dagelijks moesten zij hun kruis opnemen, en met de eervolle gerigtsplaats in het oog, geene andere vrees kennen, dan die van hunnen Heer te mishagen! (v. d. Palm), in plaats van een komma-punt ook een punt kunnen geplaatst worden. En bij deze zinnen: Die hun leven behouden wilden, hebben het op de jammerlijkste wijze verloren! Sommigen door de hand der talrijke en teugellooze roovers- en moordenaars-benden, die, in het laatste tijdperk van den Joodschen Staat, stad en land deden sidderen; anderen in het blaken der partijschappen en burgeroorlogen, door het zwaard der woedende Zeloten enz. (v. d. Palm), had vóór sommigen, in plaats van het uitroepingsteeken (hetwelk het punt insluit), een dubbele punt kunnen staan. Zelfs zinnen, die met eene aaneenschakelende of tegenstellende conjunctie aanvangen, vermits hun inhoud aan het voorgaande vastgeschakeld is, kunnen een punt vóór zich hebben, zoodra zij zich niet bepaaldelijk aan de bijzondere gedachte aansluiten, die in den vorigen zin het laatst vermeld wordt; b. v.: Daar hij (Cicero) het volkomenst onderrigt genoot, en de beste modellen voor zich had; kon het niet anders, of hij moest welhaast een schitterenden opgang maken. En naauwelijks ook was hij op | |
[pagina 297]
| |
het openbaar tooneel verschenen, of zijne eerste proefstukken werden reeds als meesterstukken, met uitbundige toejuiching, ontvangen; en er was geen geding zoo moeijelijk, geene regtszaak over leven of goed zoo gewigtig, die men niet aan hem, als redenaar en pleitbezorger, veilig toevertrouwd achtte. Ook was er niemand van zijnen tijd, die zoo vele aangeklaagden verdedigde enz. (v. d. Palm). Het kan dus niet moeijelijk zijn, den aard en het eigenlijk vermogen zijner Welsprekendheid te beoordeelen, of die in bijzonderheden te ontvouwen. Doch, waar zou mijne rede een einde vinden, zoo ik dit veld met u wilde intreden (dezelfde). II. Het komma staat 1. In den bepaalden eenvoudigen zin tusschen nevengeschikte zindeelen, wanneer zij niet door en verbonden zijn (vergel. § 134. III. en § 135.): Appels, peren en perziken zijn smakelijke vruchten. Zij is jong, schoon en deugd-zaam. Die heilige, plechtige, diepe stilte. Aanm. 1. Doch twee of meer ondergeschikt of onverbonden zamengeschikte bepalingen (zie § 134. I. en II.) mogen even min door een komma gescheiden, als door het voegwoord en verbonden worden; bij voorb.: Een kinderlijk vroom gemoed. Eene zijner waardige daad. Vele groote schepen. Hij heeft zich steeds buitengemeen goed gedragen. Ik schrijf mijnen broeder een brief. Schrijf ik: zware, Fransche wijn (met een komma tusschen de beide bepalingen), dan zijn de bepalingen nevengeschikt en de uitdrukking heet zoo veel als zware en wel Fransche wijn; schrijf ik, daarentegen: zware Fransche wijn (zonder komma), zoo zijn de bepalingen onverbonden, d. i. Fransche wijn maakt met betrekking tot zware eene eenheid uit, en de uitdrukking wil zeggen, dat de bedoelde Fransche wijn zwaar is. Ook tusschen nevengeschikte bepalingen, die min of meer onverbonden zamengeschikt zijn (zie §. 139. 2. 1).), blijft het komma weg, bij voorbeeld: Een heldere blaauwe hemel. Mijn trouwe oude vriend. De goede oude zeden. Het schoone nieuwe huis. Voorts, wanneer van meer dan één nevengeschikt substantief elk meer dan ééne nevengeschikte bepaling bezit, kan men, om den zin niet met leesteekens te overladen, het komma tusschen de nevengeschikte bepalingen weglaten; bij voorbeeld: De roofvogels hebben een sterken krommen snavel, korte stevige pooten, groote scherpe klaauwen enz. Wilde men hier tusschen de verschillende bepalingen komma's plaatsen, dan diende | |
[pagina 298]
| |
men achter elk der nevengeschikte substantieven een kommapunt te stellen, aldus: De roofvogels hebben een sterken, krommen snavel; korte, stevige pooten; groote, scherpe klaauwen. Niet goed te keuren zou zijn: De roofvogels hebben een sterken, krommen snavel, korte, stevige pooten, groote, scherpe klaauwen, aangezien er tusschen de nevengeschikte bepaalde hoofdbegrippen eene langere pauze vereischt is, dan tusschen de nevengeschikte bepalingen derzelve. Daarentegen moet somtijds, waar de duidelijkheid zulks vereischt, vóór en, ook waar het nevengeschikte zindeelen verbindt, een komma geplaatst worden; bij voorb., waar het laatste dier zindeelen van een toevoegsel voorzien is, dat anders licht ook tot het naast voorgaande in verband gebracht zou worden, als in: Hier ziet men burgers, soldaten, en dames, naar de nieuwste Parijsche mode gekleed: zonder komma vóór en dames zou het schijnen, alsof ook de soldaten naar de nieuwste Parijsche mode gekleed waren; of, waar de door en verbonden zindeelen eene tegenstelling vormen, als in: Ons burgerschap is in den hemel, en niet op aarde; of, waar een met en aan het voorgaande verbonden zindeel zich niet zoo naauw aansluit aan het onmiddellijk voorgaande, als zich dit laatste aan het zindeel, waardoor hetzelve op zijne beurt voorafgegaan wordt, aansluit; bij voorbeeld: Gras en korenhalmen, en bloemenkelken tooijen den ontloken grond (van der Palm). Nevengeschikte begrippen, door de correlatieve voegwoorden zoo (wel) - als (ook), niet alleen - maar ook, deels - deels, noch - noch, of - of verbonden, worden door het komma gescheiden. Bij voorb.: In de verzen, zoo van zijne vroege jongelingschap, als van lateren leeftijd, vindt men niets, dat door valschen tooi of wanklank, smaak of oor beleedigt (v. d. Palm). Niet alleen de lotgevallen van ons leven, maar ook de gansche natuur, die ons omringt, predikt het met luider stemme: God regeert (Borger). Het ontbrak hem deels aan lust, deels aan tijd. Hij ontziet noch moeite, noch tijd (v. d. Palm). Maar men wijze mij het hoofd, waarin al het gewetene, of juister uiteengezet, of met meer doel aaneengeschakeld, of helderder doorgedacht was (v. d. Palm). Ook wanneer het eerste der beide tegengestelde conjuncties of (hetzij) onuitgedrukt blijft, heeft niettemin of veelal een komma vóór zich: zonder op dien weg door nooddwang, of door averegtsche begrippen voort-gestuwd en voortgezweept te worden (v. d. Palm). Doch is | |
[pagina 299]
| |
of niet disjunctief, maar veeleer verbindend of verklarend, dan heeft het geen komma vóór zich: Deze of gene. Vandaag of gisteren. Hetgeen hij sprak of schreef. De geographie of aardrijkskunde. Eene tot nadere verklaring, of ter nadere aanduiding van het zinverband, of ter vermeerdering van den nadruk ingelaschte bepaling of uitroep, die niet in naauw verband staat met het voorgaande of het volgende zinlid, en des noods zou kunnen gemist worden, wordt door een komma van het overige des zins afgescheiden, en wanneer zij in het midden van den zin staat, tusschen twee komma's geplaatst. B. v.: Maar dringt het ook ons hart, ter vruchtbre kennis, door? (Bilderd.). Terwijl de stem hunner gebeden en hunner dankzeggingen, met den rook des altaars, ten hemel stijgt (v. d. Palm). Ziet gij niet, daar in het verste verschiet, den tempel der onsterfelijkheid (dezelfde). Dit Eden heeft de mensch, te gelijk met zijne onschuld, verloren (dezelfde). Zoo ongaarn wij ons dus in den loop onzer overdenkingen gestuit zien, zoo aangenaam is, integendeel, de verrassing enz. (Borger). En inderdaad, dit was ook het algemeen en heerschend, gevoelen (v. d. Palm). Maar ach, 't is dwaasheid (Bilderd.). Ook wanneer eene bepaling de waardij heeft van een geheelen afhankelijken zin, doet men hare belangrijkheid door eene kleine pauze uitkomen, die door een komma wordt aangewezen; b. v.: Wat baat het goud my, zonder brood? (Bilderd.), dat is: wanneer ik geen brood daarvoor kan bekomen. Doch elk zoekt eigen best, of liever, lustgenoegen (Bilderd.), dat is: of laat ik liever zeggen. Bij zinszamentrekking treden vaak zinleden nevens elkander, die slechts door middel van een uit den vorigen zin in de gedachte te herhalen woord tot elkander in betrekking staan. In dit geval laat men door eene kleine pauze tusschen de zoodanige woorden gevoelen, dat hier het verbindend woord dient ingevuld, en deze pauze wordt door een komma zichtbaar aangeduid; b. v.: Het bloed ontvliet de wonde; Het licht, zijn | |
[pagina 300]
| |
brekend oog (Bilderd.). Zij voelt haar kniën schudden; Haar leden, koud als lood (dezelfde). 2. In den zamengestelden zin, en wel 1) Bij de nevenschikkende zinsverbinding, staat het komma tusschen de verbonden zinnen, wanneer zij van geringen omvang en in zich zelven niet zamengesteld zijn; wanneer er alzoo binnen de grenzen der zamenstellende zinnen niet reeds een komma staat. Aanm. Hebben de zinnen, die eene nevenschikkende zinsverbinding vormen, wegens den aard hunner verbinding, een zekeren graad van zelfstandigheid, dan kunnen zij door eene langere pauze gescheiden worden, die door een komma-punt, of soms wel door een punt wordt wedergegeven. Dat geval heeft plaats, wanneer de verbinding door een bijwoord van tijd, plaats, hoedanigheid, hoegrootheid, graad, of door een voegwoordelijk bijwoord wordt bewerkstelligd; bij voorb.: Ik zweeg. Nu werd zij steeg en snebbig (Bilderdijk). Regen wisselt met zonneschijn. Zoo wisselen smart en vreugde. - Het is de ure der dankzegging. Vandaar die heilige stilte (Borger); of wanneer een diergelijk bijwoord tusschen de zinnen gedacht wordt; bij voorbeeld: Hij zweeg. De schoone beefde (Bilderdijk). a. In de copulatieve of aaneenschakelende zinsverbinding. B. v.: Virgilius was grootendeels slechts navolger der Grieken, en nooit heeft hij zich aan het lierdicht gewaagd (v. d. Palm). Dat beschikt God, maar ook dat verhoedt God (dezelfde). Erkent den Christenleer, betracht den Christenplicht (bilderd.). Des te welkomer is zij hem, des te hooger rijsf zijne borst (v. d. Palm). Geene neiging tot vermaak of verstrooijing verslaafde of vermeesterde hem ooit, noch onderdrukte zijne onbegrensde zucht tot kennis (dezelfde). Uit dit laatste voorbeeld blijkt, dat copulatief verbonden zinnen, ook wanneer zij zamengetrokken zijn, door het komma orden gescheiden. Zoo dan ook: In de dagen der onderdrukking leed hij in stille, en hoopte op eene betere toekomst (v. d. Palm). U zweeren we onze trouw, en - vloek die u weerstaan (Bilderdijk). Aanm. Tusschen nevengeschikte zinnen, die van een gemeenschappelijken hoofdzin afhangen en door en zijn verbonden, staat geen komma: b. v.: Termijl ik arbeidde en mijne kinderen sliepen, meldde hij zich aan. | |
[pagina 301]
| |
b. In de adversatieve of tegenstellende zinsverbinding. B. v.: Hij weigert het, of hij staat het toe. Geen woordenspel of kunstversierde reên, Maar wijsheid zij ons doel (Bilderd.). Wij vliegen soms, maar 't is met Icarus gevlogen (dezelfde). Hij bemint het regt, den boosdoener verfoeit Hij (v. d. Palm). Ook wanneer de zinnen zamengetrokken zijn: Zij was schoon, maar ijdel. Hier hoort men niet het gekletter der wapenen, maar het vrolijk gejuich der bedevaartgangers (v. d. Palm). c. In de causale of oorzakelijke zinsverbinding is het slechts dan voldoende, zinnen, die eene zamenstelling vormen, door een komma te scheiden, wanneer zij om de eene of andere reden eng verbonden zijn. B. v.: Uwe vrienden kunnen u dikwijls niet waarschuwen, want uwe hoogmoed verbergt zorgvuldig de eerste verderfelijke stappen, die gij reeds heimelijk gedaan hebt. Uwe vrienden durven u dikwijls niet waarschuwen, want de laffe toon der verkeering, en dwaze menschenvrees boeit hunne tongen (Borger): hier vormen de beide zamengestelde zinnen eene tegenstelling, welke dwingt op het woord kunnen eenen klemtoon te leggen, die het volgende durven te voren aankondigt; alzoo mag de pauze tusschen de beide zamengestelde zinnen, hoezeer door een punt aangeduid, niet lang van duur wezen; veel minder mag, om dezelfde reden, de stem vóór want zoo lang rusten, als dit anders voor dit redengevende voegwoord geschiedt. Wat eenvoudig is, is natuurlijk, is dus ook gemakkelijk (v. d. Palm): hier is de zin, die met het voegwoordelijk bijwoord dus aan den voorgaanden zin verbonden wordt, met denzelven zamengetrokken. Ook dan wanneer het voegwoordelijk bijwoord, dat de verbinding tot stand brengt, door de conjunctie en wordt voorafgegaan, kan men met het komma volstaan; b. v.: Dit mag heeten zich boven zijnen stand en het gewone peil der menschelijke natuur te verheffen, en daarom eere aan dien edelen en standvastigen lijder (Borger). 2) Bij de onderschikkende zinsverbinding staat doorgaans | |
[pagina 302]
| |
een komma tusschen den hoofd- en den afhankelijken zin, onverschillig of deze volledig of verkort zij. a. Aldus wanneer de afhankelijke zin achter den hoofdzin staat: Leert, dat Gods wet op aarde ook instemt met Natuur (Bilderd.). De kennis daarvan verhoogt onze dankbaarheid, dat wij als uit de kaken des doods verlost zijn (v. d. Palm). Konden er dan geene redenen zijn, waarom de Regtvaardige een schijnbaar onregt deed? (dezelfde). Wie was het, die de wapenen der bondgenooten met voorspoed bekroonde? (dezelfde). Ga, werwaarts uw plicht u roept. De waarheid was, eer tijd, en zon; en eeuwen liepen (Bilderd.). Dan kon hij niet zoo deugdzaam geweest zijn, als kij geschenen had (v. d. Palm). Nergens vinden wij die, dan in het historisck gedeelte (dezelfde). Dat is waar, omdat het eenvoudig is (dezelfde). Hou 's harten drift in toom, opdat ze uw rust niet sloore (Bilderdijk). Maar weer den hoogmoed, schoon nooit rang of wapenschild Door Vorstengunst aan laffe oneedlen waar gespild (dezelfde). En helder licht straalde uit zijn boezem op hem af, Als of de omwolkte maan haar zilvren schijnsel gaf (dezelfde). Desgelijks, wanneer de afhankelijke zin verkort is: Het valt een' Vorst zoo gemakkelijk, bijval en toejuiching te vinden (v. d. Palm). Verblijdt gij u niet, mensch te wezen? (dezelfde). Ik wensch u, wel te rusten. Hij beval kun, toe te zien. Voldoet Natuur, met lijdenden te koesteren (Bilderd.). Ons hart is te eng, om die groote ruimte uwer weldadigheid te kunnen omvatten (v. d. Palm). Als kunsten en letteren hare schoonste gaven ten toon spreiden, om hart en zinnen met onweêrstaanbaar geweld te boeijen (dezelfde). Welk een aanblik voor den Vorst, door den wil van allen in ons midden terug geroepen? (dezelfde). Leer gij d' arbeid vroeg beminnen Als een plicht, ons opgelegd (Bilderd.). Ga, toegerust mel deugd (dezelfde). De middag kwam, in rouw gehuld, Den schoot met rampen opgevuld (dezelfde). Ook wanneer de hoofdzin elliptisch is: | |
[pagina 303]
| |
Niet, dat de dienaars van den waren God, in die tijden, geen leven na dit leven zouden geloofd, gehoopt en verwacht hebben (v. d. Palm). Vandaar, dat hij thans mijn vriend is. De woorden vandaar dat echter sluiten zich doorgaans zoo naauw aan een, dat zij te zamen zoo veel als één voegwoord uitmaken, en dan blijft natuurlijk het komma weg. - Ook de zamengetrokken zin, die met gelijk of als begint, wordt door een komma van den hoofdzin gescheiden: De Dichtkunst heeft hare maat, hare wijs of melodie, gelijk de zang (van der Palm). Hij is zoo groot, als zijn broeder. Aanm. Wanneer een van den infinitief afhankelijk objekt of eene inhaerente bepaling deszelven van hem gescheiden en in den hoofdzin vooraangeplaatst wordt, mag de verkorte substantieve zin, welks hoofdbestanddeel die infinitief uitmaakt, geenszins door een komma van den hoofdzin gescheiden worden: door die woordschikking toch smelten de zinnen geheel zamen; bij v.: Dat neem ik niet op mij te zeggen, voor: Ik neem niet op mij, dat te zeggen. - De zamengetrokken zin, die met als begint, kan met het zinlid, waarbij hij behoort, zoo naauw verbonden zijn, dat het komma wordt weggelaten: Van wier Vaderlijke hand wij het kwade zoowel als het goede moeten ontvangen (v. d. Palm). Ook wanneer als zoo veel als als het ware beteekent, heeft het geen komma vóór zich, bij voorbeeld: Dat wij als uit de kaken des doods verlost zijn (v. d. Palm); en waar het eene attributieve toevoeging met een substantief of voornaamw, verbindt, is mede het komma veelal overbodig, b. v.: Hij heeft als een held gehandeld. Ik voelde mij als herboren. Leer gij d' arbeid vroeg beminnen Als een plicht, ons opgelegd (Bilderdijk). Dus kan ook de zin, die met dan achter een vergelijkenden trap aanvangt, vaak het komma vóór zich missen: jonger dan de overigen (van der Palm). Raadsels in de natuur, zwaarder dan dit om op te lossen (dezelfde). Eene rijker en stouter verbeelding dan mij te beurte viel (Borger). Die wij niet anders dan met den ergsten kanker vergelijken kunnen (v. d. Palm). Wat acht ge u, stervling, meer dan andren? (Bilderdijk): hier treedt het zinlid, dat met dan begint, overal te weinig zelfstandig op, dan dat het door komma's van het zinverband zou mogen gescheiden worden. Evenmin is er plaats voor een komma in uitdrukkingen, als deze: zoo goed als hij; zoo spoedig hij kon (voor als hij kon); zoo spoedig mogelijk. - Maar ook de verkorte finale zin, zoo hij geen grooten omvang heeft, wordt niet altijd door een komma van den hoofdzin gescheiden, b. v.: Wij komen niet om wraak te oefenen (v. d. Palm). Ja, de substantief gebruikte adjektieve zin dient het komma vóór zich te missen, waar hij zich, als ware hij een en- | |
[pagina 304]
| |
kel substantief, soms door middel van een voorzetsel, aan een zinlid aansluit; b. v.: Van waarheid weten wij slechts wat we er van beleven (Bilderdijk). Zie daar al wat ik weet. Gehoorzaamheid aan 't hoofd is wat onwinbaar maakt (Bilderd.). Als geloofde men niet wat men zag (v. d. Palm). Vóór dezen werd aan 't volk wot waarheid zij, geleerd (Bilderd.). De redenschaal besliss'! heur evenaar staat vast Bij wat de wareld haar ook tegenstell' voor last (dezelfde). Zelfs vóór den adjektieven zin laten velen, gelijk in het Fransch en Engelsch gebruikelijk is, het komma weg. Bilderdijk verzuimt niet zelden, ten minste in sommige zijner werken, het komma vóór afhankelijke zinnen, van welken aard ook, te plaatsen, bij voorb.: Is 't in Uw welbehagen Dat ik dit werk aanvaard.' Maar ack, 't is dwaasheid die uw leed vermeert. 't Hart dat haat, Wordt van d' Erbarmer die ons jammer droeg, versmaad. Sluit drift, en wensch, en afkeer buiten Wanneer ge iets onderzoekt. Doch de domheid gaat zoo verr' dat het somtijds noodig schijnt. Het voeden van de kwaal maakt dat zy steeds verslimmer'. b. Wanneer de afhankelijke zin vóór zijnen hoofdzin staat, wordt hij desgelijks door een komma van denzelven gescheiden. B. v.: Die het eerst het zaad der partijschap zou willen zaaijen, wie hij zijn moge, op hem kome de vloek der natie! (v. d. Palm). Wat ik deed, schrijft gij toe aan uw vernuft (dezelfde). Waar vrijheid heerlijkst blinkt, daar smeedt men de engste boeien (Bilderd.). Toen de Assyrier dezen buit in zijne magt had, openbaarde zich zijne trouweloosheid (v. d. Palm). Gelijk in Juda's Rijk, zoo is het ook in Nederland (dezelfde). Hoe gevaarlijker de onderneming is, des te welkomer is zij hem (dezelfde). Omdat hij dichter is, gebruikt hij deze taal (dezelfde). Wilt ge u naar den naam eens wijsheidminnaars heeten, Erkent den Christenleer, betracht den Christenplicht (Bilderd.). Zoo ook als de afhankelijke zin verkort is: De wraak in 't hart te kweken, Is, op zijn eigen hart eens anders misdrijf wreken (Bilderdijk). Deze bedoelingen te loochenen, is de uitspraak van onze verwaandheid (Borger). Nog jong, was ik er ook meê mooi (Bilderd.). Weldaan schenkend Om wel te doen alleen, op geene erkentnis denkend, Zou 't hart in rust zijn (dezelfde). Nergens grenzen vindende, gaat de geest onvermoeid op de bane zijner bespiegelingen voort (Borger). | |
[pagina 305]
| |
c. Wanneer de afhankelijke zin, als tusschenzin, tusschen de bestanddeelen van den hoofdzin staat, zoo wordt hij tusschen twee komma's geplaatst. Bij voorbeeld: Het bericht, dat hij aangekomen is, verblijdt mij. Vergelijkt dus, hetgeen ik in het midden zal brengen, bij eene gedroogde vreemde plant in een kruidboek (v. d. Palm). De nijdige mededinging, die den mond des roems houdt toegeklemd, misgunt slechts aan den levenden de toejuiching der levenden (dezelfde). Ook midden in de flitsen Is nog, waar toorne en wraak zijn krachten samenhitsen, De tijger, schoon alleen, schoon doodelijk gewond, Zijn vijand schrikbaar (Bilderd.). Want, gelijk het gevoel van waarheid en deugd eeuwig en onuitdelgbaar is, in de borst van alles, wat mensch mag heeten, zoo is het ook het gevoel der schoonheid (v. d. Palm). Te dikwerf spreken wij, als blinden van het licht, slechts andren na (Bilderd.). Dichtkunst en Welsprekendheid kunnen wel, naarmate men in het maatschappelijk leven van de natuur afwijkt, elkander naderen (v. d. Palm). Titussen, die, daar zij elken dag, zonder iemand nut te doen ten einde gebragt, verloren rekenen, met regt de wellust des menschdoms geheeten worden (dezelfde): hier is de zin: daar zij elken dag verloren rekenen, als tusschenzin aangebracht en door twee komma's gescheiden van den zin: die met regt de wellust des menschdoms geheeten worden; en de verkorte zin: zonder iemand nut te doen ten einde gebragt, is wederom als tusschenzin van den zin: daar zij elken dag verloren rekenen, tusschen twee komma's geplaatst. Immers ook de verkorte afhankelijke zinnen, tusschen de bestanddeelen van hunnem hoofdzin geplaatst., staan tusschen twee komma's: De edelste gaven der natuur, door verstandige en vlijtige oefening beschaafd, schuilen somtijds in het duister (van der Palm). Eer, zonder verdiensten verkwist, kan geen eer meer heeten (dezelfde). Waren er dan geene andere raadsels in de natuur, even zwaar, en zwaarder dan dit om op te lossen? (dezelfde). Bepaaldelijk ook die verkorte zinnen, welke | |
[pagina 306]
| |
eene zoogenaamde appositie uitmaken (zie § 131. B. I. 3.). Desgelijks de elliptische of de zamengetrokken zinnen, wanneer zij als tusschenzinnen voorkomen; bij voorbeeld: Uw toon, hoe hoog gestemd, vernedert (Bilderdijk). Daar zij door niemand, dan zich zelven, gekozen of bevoegd zijn verklaard (v. d. Palm). Aanm. Bij substantief gebruikte adjektieve zinnen, als tusschenzinnen aangebracht, ontbreekt soms niet alleen het komma van voren (zie boven b. Aanm.), maar ook van achteren; bij voorbeeld: En wat ons harte mocht verlangen Bevalen wy d' algoeden God (Bilderd.). 3. Niet slechts de afhankelijke zin, maar ook de hoofdzin, als tusschenzin aangewend, staat tusschen twee komma's. Bij voorb.: ‘Laat, laat Alva leven,’ riep zy, met een hartontscheurden zucht (Bilderdijk). Dan, meende men, kon hij niet zoo deugdzaam geweest zijn (v. d. Palm). Het komma achter zulk eenen zin blijft weg in: Aanschouwt dan sommige, ik zeg sommige regtbanken der levende vernuften, die wij in ons midden zien opgerigt (v. d. Palm): hier zouden de woorden ik zeg sommige wellicht beter in parenthesi geplaatst zijn, aldus: Aanschouwt dan sommige (ik zeg sommige) regtbanken der levende vernuften enz. Bilderdijk plantst dergelijke tusschenzinnen doorgaans in parenthesi; b. v.: Neen (dus sprak hij), van Margreete mag de beê niet vruchtloos zijn. Wy, wy sterven met elkander (roept zij), laat mijn vader vrij. Tollens zet alleen achter zulk eenen tusschenzin een komma; b. v.: ‘Voor mij’ riep zij uit, ‘is geen ochtend meer nut!’ ‘Vrouw Magdalis’ stoud er, ‘mijn meester heeft hier enz.’ ‘Dit aties’ sprak hij, ‘vreest mejn wetten’; soms een dubbele punt; b. v.: ‘Neen!’ nokt hij, ‘neen!’ snikt hij: mijn adem vergaat.’ Ook de ingelaschte naamwoorden, met welke men iemand aanspreekt, staan tusschen komma's; b. v.: Ik weet het, Heer Koning, mijn klacht neemt gij aan (Tollens). Wat acht ge u, stervling, meer dan andren? (Bilderdijk). Van der Palm plaatst doorgaans een uitroepingsteeken achter den vocatief: Hoe gaat gij, jonge lieden! hoe gaat gij zoo vrolijk. | |
[pagina 307]
| |
Hoe is uw gelaat zoo helder en glinsterend, Vaders, Moeders! die met angst uwe zonen zaagt opgroeijen. III. Het kommapunt (semicolon) scheidt de leden van den zamengestelden zin, wanneer zij wegens het gewicht van hunnen inhoud min of meer zelfstandig, of van vrij grooten omvang zijn, en wel bepaaldelijk wanneer binnen dezelve reeds een of meer komma's voorkomen. Voorbeelden der aanwending van het kommapunt. 1. Nevenschikkende zinsverbinding. 1) a. Aaneenschakelende zinsverbinding: Nog rijk en machtig was dat Vaderland, toen hij het moest verlaten; verarmd en uitgeput vindt hij het weder (v. d. Palm). Niemand zou hare onfeilbaarheid erkennen, zelfs niet hare achtbaarheid eerbiedigen; de echte kunstenaar zou weigeren voor haar te verschijnen; of indien hij de zwakheid had, om haar oordeel in te roepen, hij zou wel de kroon uit hare hand aannemen, maar nimmer zich aan haar doemvonnis onderwerpen; en het eerste, hetwelk zijn beleedigd eergevoel hem zou ingeven, zouden deze woorden zijn: ik beroep mij op de nakomelingschap (dezelfde). Hy voedstert wetenschap, en zucht voor 't goede en schoone; Weert, wat de ziel verlage en 's Hoogsten Wijsheid hone; Leert ons 't bestuur van 't kroost enz. (Bilderd.). Laaf, voed, versterk uw ziel door kennis van de Waarheid; Verhelder uw verstand door immer zuivrer klaarheid; Strekk' alles, alles, u tot leering, leiding, baak; En hecht uw hart aan geen dan 't echte zielvermaak (dezelfde). Zou, het zwaard verteren; zou de pest woeden; zou de booswicht zich in purper kleeden, en de ongeveinsde Godsvrucht in kluis of kerker tranen storten? (Borger). Want nu had de Heer groote dingen aan haar gedaan; nu had hij den vernederden staat Zijner dienstmaagd met een genadig oog aangezien; nu zouden haar prijzen en zalig spreken alle de geslachten, haar, die de gezegende was en hoogstbegenadigde onder de vrouwen (dezelfde). Men | |
[pagina 308]
| |
hort met de lansen verwoed op elkaâr; Trompet en cymbalen verdoven 't misbaar (Bilderd.). - Ook zamengetrokken aaneengeschakelde zinnen kunnen door kommapunten gescheiden worden; b. v.: Zij gaven breed op van de magt hunnes Konings; van de onmogelijkheid om hem wederstand te bieden; van het verschrikkelijk lot, dat Jeruzalems ingezetenen bedreigde, zoo zij niet vrijwillig zich overgaven; en van de zachtmoedigheid, waarmeê zij behandeld zouden worden, zoo zij zonder tegenstand zich onderwierpen (v. d. Palm). Niet om te verwoesten komen wij, maar om op te bouwen; om orde, rust en volksgeluk te herstellen (dezelfde). Leert ons 't bestuur van 't kroost; het ongeluk weêrstaan; De neiging zuivren (Bilderd.). Het reedlijk dier, de mensch, zoo nietig, zoo verheven, Bestaat uit lijf en ziel, wier band is 't aardsche leven; 't Een stoflijk; de andre, geest (dezelfde). Groote God, hoe vele stemmen schijnen zich tegen uwe opperkeerschappij te verheffen; uwe wijsheid, uwe goedheid, uwe voorzienigheid, te bedillen, te loochenen; en ons kinderlijk toeverzigt op uwe vaderlijke zorge te bespotten! (Borger). - Wanneer twee enger verbonden aaneengeschakelde en door een komma gescheiden zinnen met een tweetal andere dergelijke zinnen één geheel vormen, worden de groepen door het kommapunt gescheiden; b. v.: Te voren rijk en machtig, nu arm en veracht; te voren gelukkig vader, nu van alle zijne kinderen beroofd; te voren bloeijend in gezondheid en krachten, nu aangetast door eene ziekte enz. (v. d. Palm). Is dan dat monster, met een vriendelijke grijns voor het verradersch aangezigt; glad en vleijend van tong, ruw en onmenschelijk van hart; de ééne hand broederlijk uitgestrekt, de andere van dolk en gif voorzien; listig, indringend, onverzadelijk naar goud en magt; is dat monster, 't welk men staatkunde der hoven noemde, te gelijk met hare verfoeijelijke zuster, de woeste dwingelandij, naar den afgrond gevaren! (dezelfde). | |
[pagina 309]
| |
b. Ook nevengeschikte afhankelijke zinnen van vrij grooten omvang worden door het kommapunt gescheiden. B. v.: Als of het oordeel der nakomelingschap te hoog door mij wierd opgevijzeld; als of ik aan het levende geslacht alle roeping ontzeide, om de verdiensten zijner tijdgenooten te schatten (v. d. Palm). Als wij de dooden, die in den Heer sterven, zalig hooren noemen, van nu aan; - als wij lezen, dat aan de gestorvenen het Evangelium is verkondigd enz. (Borger). Opdat Europa herleve; opdat veiligheid en welvaart op de verwoeste velden en ontvolkte zeeën terug keere; opdat het zwaard in de schede ruste (v. d. Palm). Heldere verstanden, wier juist en wikkend oordeel, wier vaste en fijne smaak het onvergankelijk schoon terstond weten te kennen; wier lof en toejuiching eene onfeilbare voorspelling zijn van de uitspraak der latere eeuwen (dezelfde). 2) Tegenstellende zinsverbinding. Wanneer de leden eener tegenstell. zinsverbinding niet zoo eng verbonden, en niet zoo klein van omvang zijn, als bij de voorbeelden, boven, II. 2. 1). b., dan worden zij door een kommapunt gescheiden. B. v.: Doch ik noem het verkeerdelijk kunst van overreden; kunst van vervoeren moest het veeleer heeten (v. d. Palm). Eeuwen zijn heengevloden over uw stof; Staten en Rijken zijn gevallen; marmer en arduin zijn verbrijzeld; maar uw werk is overgebleven (dezelfde). Niet aan de smarte, die de Heer ons aandoet, heeft Hij lust; maar liefde is de bron, en de zaligheid onzer zielen het einde zijner beproevingen (Borger). De neiging strekt tot goed; doch, uit natuur kortzichtig, Vereischt ze een wijs bestuur (Bilderdijk). 3) Oorzakelijke zinsverbinding. Volgens het boven, II. 2. 1). c. gezegde, worden de leden van zulk eene zinsverbinding gewoonlijk door een kommapunt gescheiden. B. v.: Deze verleidende rede was daarenboven vol van Godslastering; want Jehova werd daarin gelijk gesteld met de nietige en magtelooze Goden der Heiden- | |
[pagina 310]
| |
sche volken (v. d. Palm). Niet, dat ik deze kunstenarijen aan Cicero als misdrijven wil te laste leggen; want zij werden, in zijnen tijd, en daarna, als de ware geheimen der overredens-kunst opgevijzeld (dezelfde). De geboorte van het kind, door hemel- en aardbewoners bezongen en aangebeden, voert hare moederlijke blijdschap ten top; want nu had de Heer groote dingen aan haar gedaan (Borger). De waarheid naakt te zien vereischt een sterk gezicht; ze is gloeiender in 't oog dan 't gloeiendst zonnelicht (Bilderd.). In haar is 't zelfbestuur, voor beiden, opgesloten; Zy heersche als waardigste der aardsche tochtgenooten (dezelfde). 2. Onderschikkende zinsverbinding. Ook de hoofdzin wordt veelal door een kommapunt van zijn afhankelijken zin gescheiden, wanneer beide van grooten omvang zijn. B. v.: Doch niet allijd gaan roem en verdienste hand aan hand; gelijk niet altijd de bekoorlijke maagd aan den mannelijk schoonen en fieren jongeling gepaard wordt (v. d. Palm). Wij willen geen overwigt van onze heerschappij, maar evenwigt der krachten; opdat Europa herleve enz. (dezelfde). Gelijk er in alle tijden vernuften kunnen ontstaan, die hunne voortbrengselen aan de onsterfelijkheid wijden; zoo ontbreekt het òok geenen leeftijd aan heldere verstanden enz. (dezelfde). Hart en verstand mogen zamenstemmen, als onze deugd belaagd noch bedreigd wordt; zoo dra de wereld haren valstrik legt, wordt het hart ontrouw aan zich zelf (Borger). Maar als ik mijn oog sla op de naauwbeperkte grenzen des Christendoms, op die millioenen en millioenen, die nog rond dwalen in een land der schaduwe des doods, en dien naam, in welken ons alleen de zaligheid wordt toegezegd, nog nimmer gehoord hebben; hoe kan dan het geloof aan eene bijzondere Openbaring met de ondervinding eener algemeene goedheid in overeenstemming worden gebragt? (dezelfde). Vereischt het nut der ziel dat soms het lichaam | |
[pagina 311]
| |
lij'; Vast, waak, en tem het vleesch daar ’t staat naar dwinglandy (Bilderdijk). IV. Het dubbele punt (colon) wordt gebezigd: 1. Vóór zinnen of zinleden, die iets vermelden, hetwelk ter opheldering of verklaring van het te voren gezegde dienen moet. B. v.: In dien zelfden nacht sloeg een Engel in het Assyrische leger honderd vijf en tachtig duizend man: hetzij wij dat getal moeten houden voor de sterkte der gansche legermagt enz. (v. d. Palm). Ik zal niet spreken van het dankbaar gevoel voor Gods Vaderlijke gunst, aan ons betoond, het eerste voorbeding der duurzaamheid van Gods zegeningen: ik weet, dat het aan het hart van geen' mijner Hoorders, vooral niet in deze dagen, vreemd is (dezelfde). Hij heeft reeds geene bondgenooten meer: wat slechts kon heeft zijne boeijen afgeworpen (dezelfde). Het gezang der liefde is dus wederom het gezang der gevaren, en der stoutmoedigheid om ze te overwinnen: met den lof der schoonheid vermengt zich de lof der dapperheid (dezelfde). De tent van Hatem was van honderd poorten voorzien: dezelfde behoeftige vertoonde zich op éénen dag aan die allen, en, schoon gereedelijk herkend, ontving hij honderd aalmoezen (dezelfde). En zelfs hiertoe bepaalt zich het hooggestemde en kolossale niet, dat deze natie kenmerkt: ook hunne taal is een reusachtig gevaarte (dezelfde). Maar neen: hij alleen, die zijne oogen sluit voor de inrigtingen der natuur, der maatschappij, en des ganschen menschelijken geslachts, hij alleen kan van eene gelijkheid spreken, welker bestaan slechts een droom en hersenschim is (Borger). Zes vlinders zijn er in een hoek van 't hart gezeten: 't Is drift tot heil, tot schoon, tot onbeduidend weten, En deernis, kindermin, en weêrvergeldingszucht. Zy broeden wormen uit, straks vliegende in de lucht: Die zijn begeerlijkheên enz. (Bilderd.) Beproef des, stervling; geef geen plaats aan de achteloosheid, En spoor met daaglijksche ernst het broeinest na | |
[pagina 312]
| |
der boosheid: 't Is de aandacht, onvermoeid en op uw hart gericht, Die beter kennis geeft dan 't bloot verslandlijk licht (dezelfde). Neen, 'k delf met Socrates dan liever in mijn hart: Dit tuigt my wat het zij, dat me immer houdt verward (dezelfde). Bijzonder uit deze laatste twee voorbeelden blijkt, hoe de zin, die door vermelding van den grond van het beweren ter verklaring en opheldering van het beweerde strekt, door een dubbel punt wordt voorafgegaan. Men zou hier het voegwoord want kunnen invullen even als in: Wees kalm Elpine: uw lot verandert (Bilderdijk). Geen wonder dus, dat dit voegwoord vaak door een dubbel punt wordt voorafgegaan: Wat hem overkwam had hij zekerlijk verdiend: want God kon geen onregt doen! (v. d. Palm). Doch toen de Assyrier dezen buit in zijne magt had, openbaarde zich zijne trouweloosheid: want hij zette evenwel zijnen togt voort (dezelfde). Wanneer achter dat is of te weten eene uitvoerige verklaring komt, doet men ze ook door een dubbel punt voorafgaan. B. v: Schoon er, gelijk wij zeiden, tusschen leven en dood eene verbazende gaping is, die door geen verschijnsel der zinnenwereld kan worden aangevuld, dat is: schoon er een oneindig onderscheid is tusschen den slaap der natuur en den slaap des ligchaams enz. (Borger). Wie, die de Schriften des Nieuwen Verbonds met eenige oplettendheid gelezen, of slechts een vlugtig oog op de geschiedenis des Christendoms heeft geslagen, wie weet niet, dat wij een aanmerkelijk deel onzer verlichte Godsdienstkennis aan deze soort van twisten verschuldigd zijn? De tegenspraak der Joden en hunne gehechtheid aan Mozes bevelen gaf Paulus gelegenheid om onze Christelijke vrijheid in een duidelijk daglicht te plaatsen: door tegenspraak en dwaling is de leer des kruises, tot vergeving der zonden opgehelderd: door tegenspraak en dwaling kennen wij den persoon en de natuur van den goddelijken Stichter des Christendoms: door tegenspraak enz. (Borger): hier wordt | |
[pagina 313]
| |
achter verschuldigd zijn een te weten verstaan, en er staat slechts daarom geen dubbele punt, omdat er een vraagteeken diende te staan; doch de nevengeschikte zinnen, die telkens met door tegenspraak aanvangen, heeft de Schrijver door een dubbel punt laten voorafgaan. Vóór opsommingen van onder één begrip vervatte bijzonderheden staat bij gevolg een dubbel punt, bij voorb.: Nederland heeft de volgende Provinciën: Noord- Brabant, Gelderland enz. De natuur leert ons: dat wij het voorwerp zijn eener verzorgende en waakzame Voorzienigheid; en dat het lijden, dat ons overkomt, ons nimmer in dat geloof moet doen wankelen (Borger). Desgelijks kan men, waar eene uitdrukking het te voren opgenoemde zamenvat, vóór dezelve een dubbel punt aanwenden: De gunst der Grooten, de bescherming der Machtigen, de neiging des volks, de liefde der bijzondere personen: altes is wisselvallig. - Eene dichtkunst, die mij oogen geeft om de Schepping en mij zelven te zien, haar uit het rechte oogpunt te beschouwen, overal liefde, wijsheid en almacht op te merken: zulk eene poezij is heilig en edel. - Dat men de eer van God niet kon redden, zonder den ongelukkigen mensch te bezwaren; noch de regt-vaardigheid des Oppersten Bestuurders handhaven, zonder eene onbesproken menschelijke deugd in verdenking te brengen, ja te belasteren: hiertegen verhief zich zijn gevoel (v. d. Palm). Of vóór een substantief, dat als appositie aan eenen volzin wordt toegevoegd: Geen wonder - dat hy - ronduit verklaarde, dat men vrede hebben kon, wanneer men dien, gelijk hy meende het geval te zijn, van beide zijden ernstig begeerde: woorden, die hem later ten kwade werden geduid (J. van Lennep). Dies klaagd' hy, ten naasten daaghe der Majestraat, dat de burghery naa hem omzagh: een bitter loon zijner oprechtigheid (Hooft). Ook het antwoord op eene vraag kan geschiktelijk een dubbel punt vóór zich bekomen: alleenlijk verbiedt het vraagteeken, hetwelk onmiddellijk achter de vraag staat, het dubbele punt aan te wen- | |
[pagina 314]
| |
den; bestaat echter het antwoord uit meer dan éénen term, dan kan het dubbele punt voor den volgenden term te staan komen, b. v.: Wat is de prooi, die wij hem (den dood) achterlaten? Eene tente, wier enge ruimte haren goddelijken bewoner zoo dikwijls doet zuchten: eene tente, opgeslagen in de woestijn dezer wereld op onze reis naar het hemelsch land der belofte: eene tente enz. (Borger). Wat middel is er ter bestrijding van deze beginsels, en hand over hand toenemende heerschappij der zonde? De onderlinge bijeenkomsten, waar het zorgeloos hart zoo heilzaam gewond en de snaren onzer menschheid zoo krachtig geroerd worden: de anderlinge bijeenkomsten, waar ons godsdienstig gevoel door de statige Godsvereering in eenen statigen tempel week op week wordt aangewakkerd en verlevendigd: de ondertinge bijeenkomsten enz. (dezelfde). 2. Waar de Schrijver of Redenaar de eigen woorden, door iemand gesproken of in een geschrift vervat, vermeldt, staat een dubbel punt vóór dezelve, als het ware ter waarschuwing van den lezer. B. v.: Dan roept het hart in angst: ‘Ach, dat er uitstel waar’ (Bilderd.). Doch gij vraagt misschien: waardoor onderscheidt zich dan het oordeel des nageslachts van dat der levenden over hunne tijdgenooten? (v. d. Palm). Het eerste, hetwelk zijn beleedigd eergevoel hem zou ingeven, zouden deze woorden zijn: ik beroep mij op de nakomelingschap! (dezelfde). Wat daar binnen in hem sprak: gij lijdt onschuldig - dat liet zich niet wegredeneren (dezelfde). Men vraagt, waarom in het geschil tusschen Job en zijne vrienden, de leer der onsterfelijkheid niet wordt aangeroerd? en men antwoordt onbedachtelijk: omdat zij hun onbekend was! Ware het niet redelijker te zeggen: omdat zij, naar de denkwijs dier tijden, bij hun geschil niet te pas kwam! (dezelfde). De vraag: kan de deugdzame ongelukkig zijn? wordt nu omgekeerd: kan iemand, die zóó ongelukkig is, deugdzaam geweest zijn? Het wordt de aandoenlijke vraag: of wij in dien rampza- | |
[pagina 315]
| |
ligen lijder ook nog een' huichelaar, een' schandelijken booswicht aanschouwen moeten! (dezelfde): hier staat zelfs vóór de indirekte vraag een dubbele punt, omdat zij de waarde heeft eener direkte vraag. Wij onderschrijven de treurige uitspraak van een' verlicht' Apostel: Wij hebben allen gezondigd (Borger). Hoort dit, trotsche stervelingen, die in uw hart zegt: mijn huis zal eeuwig staan (dezelfde). Al hoorende en zwijgende predikt gij elkander de treffende vermaning: hier beneden is het niet! (dezelfde). Ook waar de woorden: zegt hij, dus sprak hij, en dergelijke te midden der aangehaalde woorden zelve staan, plaatst men een dubbel punt vóór de aangehaalde woorden. B. v.: Een derde (Arabische dichter) - gebruikt eene persoonsverbeelding, bijkans zoo stout als zijne onderneming was: de dood, zegt hij, de dood zag het aan, en werd rood van schaamte! (v. d. Palm). Dat de booze in geluk en eere zou ten grave dalen; de brave in schande en jammer omkomen: neen! dus sprak men, dit kan de opperste Regeerder der wereld niet gedoogen! (dezelfde). - Waar vóór de aangehaalde gesproken woorden geen dubbel punt kan staan, plaatse men dit leesteeken achter den ingelaschten zin (dus sprak hij of dergel.). Neen, zegt de wijsgeer: dan eerst zal ik dit licht aanbidden (Borger). Waar na de aangehaalde woorden de zin, in welken zij vervat zijn, nog niet ten einde is, plaatst Borger ook achter dezelve een dubbel punt. Wee u, gij geveinsde, die in de kerk bidt: Onze Vader, die in de hemelen zijt: terwijl gij op maandag toont in uw harte te zeggen: daar is geen God, geen Vader in den hemel! - Vestigen wij ons oog op die zalige oorden, waar men vrijer ademt, en waar niemand zegt: ik ben ziek: o hoe dragelijk, hoe niets-beduidend worden dan de krankheden des ligchaams. - Schoon Jezus hun tegen wil en dank ronduit moet verklaren: Lazarus is gestorven: het behoed-middel tegen den al te diepen indruk, dien dit berigt op | |
[pagina 316]
| |
hunne gemoederen zou maken, ligt reeds in de woorden: ik ga henen, om hem uit den slaap op te wekken. Ook wanneer een enkel woord als de eigenlijke term wordt aangevoerd, plaatst men het dubbele punt vóór hetzelve. B. v.: Vergunt mij althans de uitdrukking: godsdienstig gevoel: hier in dezen zin te bezigen (Borger). Aanm. In bijzondere gevallen vindt men het dubbele punt aangewend in de volgende voorbeelden. Ik zal derhalve slechts weinige en oppervlakkige aanmerkingen hierover in het midden brengen, en hen, die meer daarvan begeren te weten, tot hem (Cicero) zelven, aan het slot van zijnen Brutus, verwijzen: om mij thans bijzonderlijk tot ééne Redevoering te bepalen (v. d. Palm): had de Schrijver hier een komma vóór den verkorten finalen zin geplaatst, het zon de schijn hebben, of deze zin tot het onmiddellijk voorafgaande behoorde. - Immers in dit geval scheen hij slechts te dwalen: maar zich ter bevestiging eener leer, die blijkbaar valsch was, op eene hemelsche zending te beroepen, dit was lastering van Gods naam (Borger): stond hier vóór maar een komma-punt, zoo zou het schijnen, alsof de tegenstelling niet bestond tusschen de begrippen dwalen en lasteren, maar tusschen dwalen en zich beroepen. - Twee tegengestelde zinleden scheidt Borger door het dubbele punt, in het volgende verband: Dáár de kweekeling eener Vorstinne aan het prachtig hof des Egyptischen konings: hier een timmerman in het vergeten Nazareth. Dáár een magtig legerhoofd en aanvoerder van meer dan een half millioen strijdbare mannen: hier een nederig leeraar van twaalf visschers. V. De gedachtestreep wordt aangewend om eene ongewone pauze in de rede aan te duiden, ter spanning van de aandacht des hoorders gebezigd, of door het bewogen gevoel des sprekers veroorzaakt. Dus komt zij te pas: 1. Wanneer de gedachte, na het zoo even vermelde, iets bevreemdends en verrasschends heeft. B. v.: Judas Iscarioth verkoopt zijnen Heer, stelt zich aan het hoofd der bende, die Jezus vangen zoude; Jezus spreekt hem aan op den toon der onschuld: ‘Judas heb ik dat aan u verdiend? verraadt gij alzoo den Zoon des menschen’? - en de verrader zwijgt. - Het Sanhedrin beweegt hemel en aarde, | |
[pagina 317]
| |
om geluigenissen legen den gevangene in te winnen; op een' leugenschijn van schuld slaat de Hoogepriester de hand aan zijn gewaad en scheurt het aan stukken; en de man, die drie jaren lang het gedrag des Heilands bespied had, die de schuld van Jezus had kunnen openbaar maken, Judas Iscarioth ziet de verlegenheid der vergadering - en zwijgt (Borger). Een vloot wordt toegerust, om over de baren – neen! om over velden en akkers Leyden te komen spijzigen! (v. d. Palm). 'k Verwijt u niets, maar - vlied me (Bilderd.). Bilderdijk gebruikt een komma, waar beter een gedachtestreep stond in: De wraak in 't hart te kweken, Is, op zijn eigen hart eens anders misdrijf wreken. 2. Wanneer de levendigheid der voorstelling of des gevoels eene afwijking in de geleidelijke volgorde der zinnen of der woorden medebrengt. B. v.: Zou de gedachte aan Gods regtvaardigheid en heiligheid een droom zyn? - vragen wij het rede en geweten en Heilige Schrift en onze ondervinding! (Borger). Neemt weg de schilderijen, en behangt de wanden dezer zaal met veelkleurige, smaakvol geschakeerde festonnen; verrijkt haar met sierlijk loof en bloemen-vasen - het is geen Gehoorzaal meer, het is een Feestzaal geworden, waar alles vreugde en genot inboezemt (v. d. Palm). Een middeltjen - ge kost het zoo omspannen (Bilderd.). Beschouwt hij zich op zich zelven, tast hij in zijn' eigen' boezem, - God zij dien man genadig! - Welk een tooneel van zedelijke wanorde! Wat al zwakke plaatsen in dat hart (Borger). 3. Wanneer de ontroering des gemoeds den spreker verbiedt koelzinnig voort te gaan en hij dus zijne rede even afbreekt. B. v.: En nu - daar stevent de vloot het lafhartig verlaten Lammen voorbij; daar ... God! is het mogelijk? ... daar komt zij Leyden binnen, en straks weêrgalmt het kerkgewelf van het gejuich: Leyden is gered! (v. d. Palm). Om eeuwig de uwe -ja, voor eeuwig u te zijn (Bilderd.). | |
[pagina 318]
| |
Zoo roept ze al snikkende uit, geeft allen weêrstand op, - En de onverwinbre Min voert zijn' triomf in top! (dezelfde). Ach, had des Hoogsten gunst u daartoe uitgelezen, Om Heiland van Elpine, en - haar Gemaal te wezen (dezelfde). 4. Wanneer de spreker den volzin niet ten einde brengt, en zich 't zij door de kieschheid genoopt vindt een andere uitdrukking te bezigen, 't zij door zijn bewogen gemoed gedwongen een anderen toon aan te slaan. In dit geval wendt men meestal eenige punten (...) in plaats van de gedachtestreep aan. B. v.: Dat deze nieuwe Gehoorzaal getuige zij van uwe onbepaalde leergierigheid; en daarbij van uwe bescheidenheid, van uwe zucht tot betamelijkheid en orde! van uwe ... doch wat behoeve ik te wenschen, waarvoor uwe beschaving, uwe zeden en opvoeding ten waarborg verstrekken? (v. d. Palm). Ik zal van geene bijzondere rampspoeden gewagen, zelfs niet van den nooit vergeetbaren, die u, o Leyden! vóór zeventien jaren, in rouw en jammer dompelde! toen, door de roekeloosheid van éénen, uwe stad tot een schouwspel der akeligste verwoesting werd; toen ... maar neen! ik zal geen tafereel malen (dezelfde). Haast zal de onkuische dans .... Uw oog reeds vangt haar aan, En 't hart in ’t hupplend oog verbiedt mij voort te gaan (Bilderd.). En moet de hemel hier een' tweeden opstand zien Die de Almacht naar de kroon... Wat zegge ik, die misschien Geheel het menschdom, in dien gruwelbond begrepen, In 't eindeloos verderf onredbaar meê zal sleepen! (dezelfde). Aanm. Hetzelfde teeken (-) wordt ook tot andere einden aangewend. Te weten, wanneer de Schrijver tot eene andere orde van gedachten of feiten overgaat. Bij voorbeeld: Het offer is verricht. – Gij ook, Sethietsche schoonen, Omgingt het in den rei (Bilderdijk). Of wanneer hij eene pauze noodig acht, vóór hij aan het vermelden gaat der bijzonderheden van een aangekondigd onderwerp: Nu was de dolle Krijg ontketend. - Kaïns Neven, Eerst zenuwloos van schrik, en westwaart heengedreven; Vergaderden ter wraak (Bilderdijk). Of wanneer hij op eene uitvoerige vermel- | |
[pagina 319]
| |
ding van bijzonderheden terugwijst, en aanvangt met een: - Zoodanig waren de grondstellingen der Stoicijnen. - Zoo sprak Pericles, en dergelijke. Eindelijk ook, bij de vermelding van een gesprek, tusschen de woorden der verschillende sprekers, bij voorbeeld: Wat aakligs breugt gij meê van ons bedreigde strand? - Ik keer van 't Landgebergt', ô Morna (Bilderdijk). - Veelal wordt ook in plaats van de teekens der parenthesis een gedachtestreep vóór en eene achter den ingelaschten zin gebezigd. Bij voorbeeld: Met welk een oog, - en mag ik van den Grooten en Oneindigen dit woord gebruiken, - met welk eene belangstelling, denkt gij, zal God ons beschouwen (Borger). Want zie, Parijs lag op den weg, En - laat eens zien, dat ik niet kwalijk zeg! - Zoo ongeveer ter halfweg Romen (Bilderdijk). VI. Om eenen ingelaschten zin van de leden van den zin, waarin hij vervat is, af te zonderen, bedient men zich van de zoogenaamde haakjes, op deze wijze: Geliefde (zegt hij), neen!
'k Heb met uwe volgelingen
Meê het dorre strand geploegd
('k Wilde meê de Waarheid dwingen),
En in 't harde juk geswoegd (Bilderd.).
De ingelaschte zin kan elliptisch zijn, b. v.: Gij hebt (in 't voorbijgaan gezegd) mij nog niet eens genoegzaam bewezen enz.: hier worden bij den ingelaschten zin de woorden het zij gedacht. Aanm. Een enkel woord ter verklaring ingelascht wordt mede tusschen twee haakjes geplaatst, bij voorb.: Hij (de president) was van meening. - Soms vindt men de haakjes aangewend, waar de zin eigenlijk geen ingelaschte zin is, b. v.: Nu stijgt hy, door den arm eens legerhoofds gesteund, (Als ware 't van een throon of hoogen staatsiewagen,) Den schouder staatlijk af (Bilderdijk): de zin als ware 't enz. is een tusschenzin en geen bloot ingeschoven zin, daar hij door middel eens voegwoords in het zin verband ingrijpt. - Zoo even (V. Aanm.) hebben wij gezegd, dat doorgaans twee gedachtestrepen in plaats van twee baakjes gebezigd worden. Ook kunnen twee komma's volstaan, om den ingelaschten zin af te zonderen, zoodra hij van kleinen omvang is, b. v.: Geliefde, zegt hij, neen! - Daar de ingelaschte zin buiten alle syntaktisch verband tot het voorgaande en het volgende staat, en de haakjes of gedachtestrepen hem genoegzaam afzonderen, zoo plaatse men aan den aanvang of het einde van denzelven bij de haakjes geenerlei leesteeken; achter het laatste haakje plaatse men, des gevorderd, het leesteeken, hetwelk het verband der woorden, die de | |
[pagina 320]
| |
parenthesis volgen, tot die, welke dezelve voorafgaan, moet aanwijzen In het zoo even aangehaalde voorbeeld uit Bilderdijk wordt deze regel echter niet gevolgd. VII. De aanhaling steekens dienen om de woorden aan te duiden, die, door iemand gesproken of uit een geschrift aangehaald, in den text worden ingelascht. Men plaatst ze vóór de aangehaalde woorden onder aan den regel of op gelijke hoogte met de letters, doch na dezelve boven aan den regel, op deze wijze: ‘Hij heeft ook kinderen’, zegt zij, ‘hij zal zich over uw lot erbarmen’ (v. d. Palm). Hij gaat naar haar toe, en zegt: ‘Sta op, ongelukkige! rigt op het grijze hoofd!’ (dezelfde). Ze ontzet. ‘Gerechte God!’ dus roept ze (Bilderd.). Zijn de aangehaalde of als door eenen persoon gesproken opgegeven woorden uitgebreid, zoo plaatst men doorgaans vóór elken regel deze teekens: Dit doet dan ook den ouden Talthybius uitroepen: ‘Goden! is het waar, dat gij der menschen lot bestuurt? Is dat Hecuba, de gelukkigste der vrouwen, de aangebeden koningin!’ (v. d. Palm). ‘Smoor uw boezemsmarte,
Wees kalm, Elpine: uw lot verandert. Wees gedwee,
Ik waak, ik zweve om u: ik, oorzaak van uw wee’
(Bilderdijk).
VIII. Het vraagteeken staat achter elke rechtstreeksche vraag. B. v.: Nog rilt de Maartsche koude ons door de leden; nog, dunkt ons, zijn vloed en vliet met vasté ijsschotsen bedekt, en wij vragen elkander: zal het altijd winter blijven? (v. d. Palm). Hoe kan het geloof aan eene bijzondere Openbaring met de ondervinding eener algemeene goedheid in overeenstemming worden gebragt? (Borger). Ook wanneer op den vragenden hoofdzin een afhankelijke zin volgt, plaatst men het vraagteeken achter denzelven: Ziet gij niet, hoe op eenmaal de natuur zich tooit met lentegroen en bloesems? (v. d. Palm). Hoe kan de hand, die voor alle de inwoners der aarde het licht der zon | |
[pagina 321]
| |
ontstak, de fakkel eener Openbaring doen branden, wier stralen slechts het kleinst gedeelte des menschdoms zouden verlichten? (Borger). Zelfs wanneer meer dan een bepalende zin op den vragenden hoofdzin volgt, en zich de vragende toon al meer en meer verloor: Maar wat, zoo wij het niet willen? Zoo wij of in deze kennis geen belang stelden en er nimmer ons op toeleiden; of zelfs er behagen in schepten, om ons zelven te miskennen, om ons te misleiden, en als met open oogen te bedriegen? (v. d. Palm). Vervalt echter de vragende toon geheel, alsdan verwaarloost men beter het vraagteeken: Vreest gij niet meer geweldig, moorddadig te worden weggesleept, om voor de slavernij van Europa uw dierbaar bloed te storten! (v. d. Palm). Heeft de vragende zin de woordorde van den stelligen zin, zoo is het vraagteeken te meer noodig, b. v.: En wy, in ijdle woede, Wy laten huis en have en telgen zonder hoede? (Bilderdijk). - Verkeerd is het een vraagteeken achter eene indirekte vraag te plaatsen, als in deze voorbeelden: Het moet velen in den eersten opslag vreemd voorkomen, waarom Jezus de uitbreiding van zijnen Godsdienst aan anderen hebbe overgelaten, en vooral, waarom hij niet zelf de pen hebbe opgevat, om zijne eigene leer en leven te beschrijven? (Borger). Men vraagt, waarom in het geschil tusschen Job en zijne vrienden, de leer der onsterfelijkheid niet wordt aangeroerd? (v. d. Palm). - Zijn nevengeschikte vragende zinnen zamengetrokken, zoo volstaat het vraagteeken achter den laatsten, b. v.: Zal de staatkunde hier niet haar listige rol gaan spelen, de twist haren wreeden fakkel zwaaijen? (v. d. Palm). - Ook na een enkel vraagwoord dient het vraagteeken te staan, wanneer dat vraagwoord elliptisch een geheelen vragenden zin vervangt, b. v.: Hoe? met zulke zuivere begrippen van een heilig Opperwezen - zou men zich nogtans bestemd hebben gerekend, om gelijk de dieren te vergaan? (v. d. Palm). Wij weten, dat wij sterven moeten, maar wanneer? en op welke wijze? dat weten wij niet. | |
[pagina 322]
| |
IX. Het uitroepingsteeken wordt achter zulke zinnen of woorden geplaatst, die een gevoel of een begeren te kennen geven. Aldus 1. achter tusschenwerpsels: Ach! Helaas! enz. Zy glimlacht, maar ach! Een traantjen van weemoed breekt door by dien lach (Bilderdijk). Doch helaas! die zoete droom verdwijnt op 't bruischend stormgeraas (dezelfde). O! het is eene jammerlijke afdwaling van het menschelijke verstand, aan God noch Voorzienigheid te willen gelooven (Borger). Daar zag zij, och arme! daar vond zij, helaas! Nog rookend, nog lillend, zijn hart in de vaas (Tollens). Ook na geluidnabootsingen plaatst men een uitroepingsteeken: Hopheisa! toen sprong zij, toen zong zij zoo luid (Tollens). Strekt zich de toon des gevoels over den geheelen zin uit, aan welks hoofd het tusschenwerpsel staat, dan staat het uitroepingsteeken achter den zin, en achter het tusschenwerpsel staat een komma of wel mede een uitroepingsteeken: Helaas, wat is ons lot, aan huis en haard gebannen! (Bilderdijk). Helaas! hy is bezweken! dezelfde). O! wij benijden hem niet! (v. d. Palm). 2. Na naamwoorden in den vocatief. Bij voorbeeld: Zijt gij het, Toskars spruit, gy, tederste aller schoonen! (Bilderd.). Ook wij, Toehoorders! wij deelen nog, na tweehonderd vijftig jaren, in dat zelfde zaligend gevoel (v. d. Palm). Dat is uwe gunst, ô Goddelijke Albestuurder! (dezelfde). Rijs (sprak hy), Veldheer! (Bilderd.). Hope der heerlijkheid! gij verruimt dien engen weg naar de hemelstad (Borger). Aanm. De vocatief, met welken men in eenen brief of bedaarde toespraak iemand noemt, heeft geen uitroepingsteeken van noode: hier kan een komma volstaan: Ik heb, waarde broeder, met genoegen, vernomen, dat gij in staat zijt, mijn wensch te voldoen. Evenwel plaatst men gewoonlijk dat teeken achter den vocatief aan het hoofd van een brief of van een aan iemand gericht opstel: Waarde Ouders! Lieve Lezer! Sommige Schrijvers plaatsen ook wel eens het uitroepingsteeken achter de steeds met nadruk uitgesproken bijwoorden ja en neen, b. v. Neen! gevaar en krijg bestormden u van alle kanten (v. d. Palm). Ja! wij kunnen alles weten (dezelfde). | |
[pagina 323]
| |
3. Na wenschende en begerende zinnen. Bij voorbeeld: U zij op dezen feestelijken dag de stamelende dank onzer lippen, de vurige dank onzer harten toegebragt! (v. d. Palm). Hij, de Vader van onzer Vaderen kinderen, zie ook in gunst, op ons van boven! (dezelfde). De Koning leve! - Maak slechts u-zelv', maak my aan uwen dood niet schuldig! (Bilderd.). Plukt voor 's Dichters kruin geen loveren; Duikt geen parels uit het diep! (dezelfde). Zwijgt! of leert uw cythersnaren Met Alcéus grootheid paren En met Saffoos teder schoon! (dezelfde). Terug, mijn eenigste! Keer weder tot u-zelv'! (dezelfde). Te wapen! in 't geweer, rechtschapen Heldenzielen! (dezelfde). Koomt, wreken we ons gezag, ons bloed; of eer, verweeren We ons recht! (dezelfde). Laat deze schijnredenering ons niet bedriegen! (Borger). Volgt op den begerenden zin een vocatief, zoo kan het uitroepingsteeken achter dezen laatsten volstaan: Verhef u vrij op den adel uwer stichting, Leydens Hoogeschool! Aanm. Begerende zinnen, die zonder bijzonderen nadruk en op bedaarden toon dienen uitgesproken te worden, hebben geen uitroepingsteeken van noode: b. v.: Kom, bid ik u, spoedig terug, zeide hij. 4. Na allerlei zinnen, die verbazing, bewondering, vreugde, smart en andere gemoedsbewegingen te kennen geven. B. v.: Alsof men anderen kon leeren kennen, zonder van zich zelf te beginnen! (v. d. Palm). Mijn Broeders, welk bestaan! (Bilderd.). Het koeltjen - kuste Elpines wang en boezem onder 't weenen. Vergeefs! Die boezem voelt der wroeging felsten prang (dezelfde). U (sterflijke), in mijn arm, en zonder einde, mijn! (dezelfde). Dat was zalig! dat konden Engelen Gods u benijden! (v. d. Palm). God! is het mogelijk .... Leyden is gered! (dezelfde). Zijn Helden, in den strijd, beroemd door land en zee, Zijn vreeslijk in getal! (Bilderd.). Dichtkunst, ô wat is uw tooveren! (dezelfde). Sluit zich een afhankelijke zin aan den zin aan, die eigenlijk het uitroepingsteeken vordert, alsdan | |
[pagina 324]
| |
staat dit teeken niettemin eerst achter dien afhankelijken zin: Hoe vele slagtoffers raapte dikwijls de pest weg, eer de dag der verlossing aanbrak! (Borger). Hoe moet deze grondslag waggelen, als eenmaal de reden hare regten eischt, en aan het vooroordeel het oppergezag betwist! (dezelfde). |
|