Nederlandsche spraakleer. Deel II. Leer van den volzin (syntaxis)
(1852)–Willem Gerard Brill– Auteursrechtvrij
[pagina 26]
| |
§ 122. Over de ellipsis of uitlating, en den elliptischen zin.A. Ellipsis of uitlating bestaat daar, waar een woord gemist wordt, dat om de uitdrukking grammatisch volledig te maken moet aangevuld worden. De zin is elliptisch, wanneer het werkwoord of het werkwoordelijk bestanddeel van het praedikaat ontbreekt. Aanm. 1. De ellipsis is onderscheiden van de zamentrekking, welke hierin bestaat, dat een of meer woorden, die aan twee of meer zinnen of zindeelen gemeen zijn, slechts éénmaal worden uitgedrukt, bij voorb.: Hij is mijn en uw vriend. Het bloed ontvliet de wonde, Het licht, zijn brekend oog (Bilderd.). Zij is voorts onderscheiden van de in de vorige §: 121. III. vermelde verkorting van afhankelijke zinnen: zulke verkorte zinnen toch worden tot leden van den hoofdzin, die geene aanvulling van uitgelatene bestanddeelen behoeven. B. Wij handelen eerst over de elliptische uitdrukkingen, vervolgens over de elliptische zinnen. I. Elliptisch is de uitdrukking, wanneer een bepalend woord wordt aangetroffen, zonder dat het woord, tot welks bepaling het dient, er bij uitgedrukt staat. Dit heeft plaats: 1. Wanneer een bijvoegelijk naamwoord zelfstandig ge- | |
[pagina 27]
| |
bruikt wordt, b. v.: Een wijze, de geleerden, de Ouden, eene schoone. - Het schoone, het ware enz. daarentegen zijn geen elliptische uitdrukkingen, aangezien zij het begrip des adjektiefs in het algemeen beteekenen en alzoo geene bepaling van een daarbij te denken bepaald voorwerp inhouden: het zijn dus tot den rang van substantieven verheven en niet bloot zelfstandig gebruikte woorden. 2. Wanneer een bijwoord of bijwoordelijke bepaling onmiddellijk met een zelfstandig naamwoord verbonden wordt, in welk geval er een deelwoord of bijvoegelijk naamwoord in de gedachte dient aangevuld, b. v.: het huis daar (namelijk: gelegen); mijn vriend alhier (woonachtig); de hut op de heide; de bedelaars op straat; de brief aan mijn broeder; de tuin achter het huis; de Leeuw uit Juda's stam. 3. Wanneer een bijwoord of bijwoordelijke bepaling voorkomt zonder den infinitief, die er bij gedacht wordt, b. v.: Hij moet weg. Ik kan niet verder. De deur kan niet toe. De kinderen willen naar bed. De kloeke Rijp wil meê (Tollens). Die vlag moet van de toren neêr (dezelfde). Hij wil door 't ijzig Noord naar 't zengend Oosten heen; Langs Nova Zemblaas kust, in storm en sneeuw verloren, wil hij naar China voort (dezelfde). 4. De infinitief worden of te worden ontbreekt ook niet zelden bij het verleden deelwoord, in uitdrukkingen als: Hij moet geholpen. Er dient gearbeid. Hij is waard geprezen. De reekning moet gesloten (Bilderd.). Hoe meer hij toevals heeft, hoe min hij dient geleden (de Decker). Het is noodigh geweeten (Hooft). Wat baet geschreid? (Colijn v. Rijssele). Vult men bij deze laatste twee voorbeelden te worden aan, dan heeft men een verkorten zin: geweten te worden, voor: dat het geweten worde, en: geschreid te worden, voor: dat er geschreid wordt. Aanm. In uitdrukkingen als wat zou dat? wat moet dat? is geene eigenlijke ellipsis, maar heeft het werkwoord zullen, moeten, eene beteekenis van meer omvang en gewicht, dan gewoonlijk: te weten, die van bestemd zijn uit te richten. Wat zou dat? toch geeft te kennen: wat | |
[pagina 28]
| |
is dat bestemd uit te werken? Evenzoo in: wat zou uw veldheer hier, wat zoude uw moedbetooning? (Bilderd.), en: Maar wat zal hij in dees nood? (dezelfde). Nog minder is er aan ellipsis te denken in: wilt gij geld? waar willen zoo veel als begeren beteekent. II. Zoowel de eenvoudige als de zamengestelde zin kan elliptisch zijn, en wel elk op verschillende wijzen. 1. Bij den elliptischen eenvoudigen zin ontbreekt: 1) Alleen het verbale bestanddeel des praedikaats, d. i., een of andere verbuigingsvorm van zijn, hebben, zullen, worden. Zoo ontbreekt het werkwoord zijn in het spreekwoordelijk gezegde: Vrijheid blijheid. In de vraag: Wat nu te doen? In het bevel: Niets aan te raken! Voorts in: Verre van mij! Nimmer wanklank in hun reien (Bilderd.). Alles, zachte voorbereiding voor de ziel- en lichaamscheiding (dezelfde). Maar hoe dit nu te rijmen met het hoog bestuur des regtvaardigen Opperregeerders? (v. d. Palm). De imperfektform van het werkw. zullen ontbreekt in vragende zinnen, met welke men iets ten sterkste wil ontkennen of als ongerijmd wil doen voorkomen, b. v.: Ik u verraden?! Wij, doemelingen, wij, den doemling afkeer dragen! Zijn hulp versmaden, wij! (Bilderd.). Hoe! Ik u ter dood geleiden! Den arend van 't gebergt uw spieren af doen weiden En drenken met uw bloed! (dezelfde). Gij, zondige, aan die wet voldoen! (dezelfde). Gij, hoeden onze kudden! (de Decker). Het werkw. worden ontbreekt in: Waarom gebedeld en niet liever gearbeid? Waarom, waarom met geduld Mijn bestemming niet vervuld? (Bilderd.). Waartoe 't verdelgend zwaard ontbloot? (dezelfde). Vergeefsch de burchtwalpoort beloerd (dezelfde). Maar te lang, te lang reeds den adel onzer natuur verdedigd! (Borger). - De schrijver plaatst hier den adel (in den accusatief), omdat het als het objekt van het verdedigen in de gedachte optreedt. - Maar vergeefs de krijgstrompet doen hooren (Bilderdijk), voor gedaan hooren. Hiertoe behooren in 't bijzonder die zinnen, in welke een deelw. van den volm. | |
[pagina 29]
| |
tijd voorkomt met de kracht van een imperatief, b. v.: Neen, de tranen afgedroogd! (Bilderd.). Met moed en kracht ons aangegrepen, en ook het onze toegebragt, om Kempers naam aan de onsterfelijkheid te wijden! (van der Palm). 't Ontredderd schip hersteld en derwaarts ingeloopen! (Tollens). De boot van 't ijs gesleept en hier aan wal gebragt;.... Geweer en kruid verzaamd; de zeilen afgenomen; Houweel en bijl gezocht; wat redbaar is gered, En van't gesloopte wrak een woning opgezet! (dezelfde). 2) Het werkwoord zijn, waar dit het praedikaat eens existentialen zins uitdrukt, b. v.: Heil u! God dank! Eere den overwinnaar! Wat zwarigheid? Voor ons geen andere slaap dan in den sohoot des grafs! (Bilderd.). Geen schooner paerle aen 't loof van uwe kroone (Vondel). Eilaas! geen antwoord, geen geluid! (Bilderd.). Voorts kunnen allerlei concrete werkwoorden ontbreken, wanneer uit de uitgedrukte praedikaatsbepaling duidelijk genoeg het verzwegen werkwoord kan aangevuld worden, vooral in eene levendig verhalende rede, b. v.: Hij de dieven achterna, en bij mededeeling van een gesprek, waar de ander der zamensprekenden hervat: Hij weêr. Voorts bij vragen als deze: Vanwaar die traagheid? Waartoe dat misbaar? 3) Het verbale bestanddeel des praedikaats met het subjekt, en slechts het nominale bestanddeel van het praedikaat blijft over. Dit heeft plaats bijzonder in vragende en uitroepende zinnen, wier verzwegen subjekt een der voornaamw. het, dit of dat is. B. v.: Niet waar? Wat nood? O zalig oogenblik! Wat vloekbre mommerij! (Bilderd.). Wel foei! wat ouderwetsche namen! (dezelfde). Voorts in het wenschende: Welkom hier! in het bevelende: stil! bedaard! en in het toejuichende: goed! braaf! goed getroffen! juist gezien! eindelijk in: misgeschoten! enz. 4) Het geheele concrete praedikaat met zijn subjekt, zoodat niets dan de bepalingen van het praedikaat overblijven. Meestal zijn zulke elliptische zinnen wenschende zinnen, wier | |
[pagina 30]
| |
subjekt de aangesproken persoon is. Bij voorb.: Geduld! De beurs of het leven! Ter zake! IJverig aan het werk! Voorwaarts! Daarheen! daarheen! Terug! Binnen! Op, vrijer, naar de vrijster toe (Vondel). Op, Helden (zegt hij), op! voltooit de zegepraal! (Bilderd.). Ten vijand! naar den strijd (dezelfde). Komt! Naar het Oosten! door de schotsen! opwaarts henen! De zege wacht ons! Viert de schooten! Kindren moed! Tollens). Al levert ook het in te vullen subjekt en praedikaat een oordeelenden zin op, niettemin drukt de elliptische zin een wensch uit, b. v.: Goeden nacht! Goeden morgen! Geluk op uwe onderneming! Tot wederziens! - Tot deze soort van ellipsis behooren ook de adressen op brieven: den Here enz. en de opschriften op gedenkteekens: Ter gedachtenis van... 2. Er kan ellipsis bestaan in den zamengestelden zin, zoowel wanneer hij uit twee nevengeschikte zinnen, als wanneer hij uit eenen hoofdzin en eenen afhankelijken zin bestaat. 1) De eerste der beide nevengeschikte zinnen is elliptisch a. in dier voege, dat het concrete praedikaat wegblijft en alleen het subjekt overblijft, als: Nog een oogenblik - en hij was dood. Nog ééne schrede, en hij ligt in den afgrond. Een wenk van u, en ik gehoorzaam. Maar weinig dagen daarna, en afgelegd zijn hunne vooroordeelen (Borger). Slechts weinig stappen, en die pijlzwerm heeft gedaan (Bilderd.). Een oogwenk, niets meer, en ik stort er in af (dezelfde). Geen oogenblik, of 't hulpgetij' Is voor die achterbleef, voorbij (dezelfde). Een onbedacht woord, en hij was verloren (v. d. Palm). b. In den eersten zin blijven subjekt en praedikaat beide weg, en slechts eene bepaling blijft over: Welhaast, en 'k ben bevrijd van smart en tegenspoed! 2) Bestaat de zamengestelde zin uit eenen hoofdzin en eenen afhankelijken zin, dan kan a. De hoofdzin elliptisch zijn, b. v.: Jammer, dat ik te laat ben gekomen! Een schelm, die er kwaad van denkt! | |
[pagina 31]
| |
Hoe, wanneer wij eens dus handelden? Geen schicht, die 't doelwit mist (Bilderd.). Gelukkig het land, dat op echte geleerdheid en hoogere geestbeschaving wel verdienden prijs stelt (v. d. Palm). Hoe dubbel zalig hij die viel, Door u weêr opgericht (Bilderd.). Maar weinig, wien dat zoet de harten weet te raken (dezelfde). Niemand, waar mijn lijdend harte ooit zijn last in overgoot (dezelfde). Ach! niets dat proef houdt in een eeuw, Verliefd op waanziek volksgeschreeuw (dezelfde). Licht, dat m' er ook van mij niet beter zij tevreden (dezelfde). b. Of de afhankelijke zin. Aanm. In zinnen, als Hij is grooter dan ik. Hij is zoo groot, als zijn broeder. Niemand, dan hij, vermag dit, bestaat geen ellipsis, maar zamentrekking. Hier zijn eigenlijk twee nevengeschikte zinnen met gemeenschappelijke bestanddeelen: de tweede, namelijk, is oorspronkelijk mede een hoofdzin, en in dezer voege is de zamenstelling te verklaren: hij is grooter; dán ik (ben ook groot). Hij is groot: alzoo (is) zijn broeder (ook groot). Niemand vermag dit; dan hij (vermag dit). Vóór het bijwoord mogelijk en vóór het werkwoord kunnen kan de partikel als achterwege blijven, die op het voorgaande zoo antwoorden moest; bij voorb.: hij kwam zoo spoedig mogelijk, dat is, hij kwam zoo spoedig, als hij met mogelijkheid kwam of komen kon. Hij kwam soo snel hij kon, dat is, als hij kon komen. Nog sterker is de uitdrukking zamengetrokken, als ik zeg: met de minst mogelijke moeite, daar dit niet beteekent met de onmogelijkste moeite, maar: met eene moeite zoo min of gering, als slechts mogelijk is. - Evenzeer bestaat er geen ellipsis, maar zinsverkorting, in de volgende uitdrukkingen: Socrates, als ware wijze, versmaadde dien roem. De woorden als ware wijze maken een verkorting uit van den adjektieven zin: die een ware wijze was, en als is van de betrekking tusschen dezen zin en den hoofdzin slechts de exponent, en heeft eenigermate de waarde eens voorzetsels (in de hoedanigheid van) bekomen. Desgelijks is in: iedereen heeft den toegang, mits betalende, dit mits betalende een verkorte zin, voor: mits dat hij betale, en mits is slechts de min of meer pleonastische exponent van de betrekking. In: van een volk, als de Grieken, kon men alles verwachten, is als als plaatsvervanger te beschouwen van gelijk, betwelk als adjektief oorspronkelijk het volgende woord in de betrekking van den datief bij zich bad (gelijk den Grieken), en alzoo met dit woord een bepalend lid van den eenvoudigen zin uitmaakte. a). In den hypothetischen zin kunnen achter zekere voorwaardelijke voegwoorden het ondenwerp en het werkwoord ont- | |
[pagina 32]
| |
breken: Ik waarschuw u, indien maar niet te vergeefs. Ofschoon nog jong, of hoe jong ook, toch handelde hij verstandig. Ik verlang nog een stukje, mits niet te groot. Zoo zij u 't feestlied, hoe onwaardig, opgedragen! (Bilderd.) Ik zal, zoo mogelijk, komen. (Verg. § 113. II. 2. 6). Aanm. b). In den verkorten afhankelijken zin ontbreekt soms het deelwoord van zijn, ook daar, waar het met den zin van zich bevinden, in den vorm des deelwoords (zijnde) had behooren uitgedrukt te worden; b. v.: Aan het hoofd van een talrijk en geoefend leger, viel het hem licht veroveringen te maken, dat is, daar hij aan het hoofd - was, of stond, of zich bevond. Even zoo ontbreekt het deelwoord hebbende, in: En toen zij rondreed in haar wagen, Den boezem met de bloem getooid, d. i. den boezem getooid hebbende, of daar zij den boezem had, getooid met de bloem. c. Of beide hoofd- en afhankelijke zin zijn elliptisch. Dit heeft vooral in spreekwoorden en spreekwoordelijke zegswijzen plaats, zoo als: Beter laat, dan nooit. Beter benijd, dan beklaagd. Hoe langer, hoe liever. Eer verloren, alles verloren. Eind goed, alles goed. Zoo gezegd, zoo gedaan. Geen poging, dan't bereik te hoog (Bilderd.). d. Een afhankelijke zin staat alleen, terwijl de hoofdzin er bij gedacht wordt. Zulk eene wijze van spreken getuigt van ongeduld of levendige bezorgdheid. Bij voorb.: Als hij maar komt. Dat hij mij toch altijd in den weg moet zijn! Als het eens niet gelukte. O! die dien kunstgalm na mocht streven! (Bilderd.). Aanm. 1. Over de aanwending van den onderstellenden zin zonder voorwaardelijken, en van den voorwaardelijken zonder onderstellenden zin, zie § 101. C. I. 3. Aanm. 1 en 2. |
|