Nederlandsche spraakleer. Deel I. Klankleer, woordvorming, aard en verbuiging der woorden
(1849)–Willem Gerard Brill– Auteursrechtvrij§ 83.1. De telwoorden zijn woorden, die de hoeveelheid der dingen of de rangorde van afzonderlijke voorwerpen te kennen geven (zie § 46. 4.). II. Zij worden onderscheiden in: 1. Bepaalde, die een bepaald getal aanduiden, en: 2. Onbepaalde telwoorden, die het getal der voorwerpen onbepaald aanduiden, of de hoeveelheid eener stof, of, eindelijk, de mate van een ondeelbaar begrip te kennen geven. De onbepaalde telwoorden worden wederom verdeeld in: 1). Grondgetallen (numeralia cardinalia), die het getal der | |
[pagina 263]
| |
voorwerpen te kennen geven, als: één, twee, drie enz., en in: 2). Rangschikkende telwoorden (numeralia ordinalia), die de rangorde der voorwerpen opgeven, als: de eerste, de tweede, de derde enz. De grondgetallen dragen dezen naam, omdat in hen de grond of de stam der rangschikkende telwoorden te zoeken is. 3. Van de bepaalde zoowel als van de onbepaalde telwoorden worden door samenstelling telwoordelijke bijwoorden of bijvoegelijke naamwoorden afgeleid: 1). Herhalingstallen (numeralia iterativa): eenmaal, tweemaal, menigmaal enz. 2). Verdubbeltallen (numeralia multiplicativa): tweevoudig, veelvuldig enz. 3). Soortgetallen (numeralia specialia): eenerlei, velerlei, allerhande enz. Aanm. 1. Deeltallen (numeralia partitiva) kent onze taal niet, uitgenomen de woorden een half, dat eigenlijk zijde beteekent, en waarvan het zelfst. naamw. de helft (voor helfte) afkomt, en verl voor vierdeel of vierendeel. Overigens gebruikt men in plaats van deeltallen en rangschikkende telwoorden in het onzijdig geslacht, een derde, een tiende enz. en verstaat daarbij het woord deel. |
|