Nederlandsche spraakleer. Deel I. Klankleer, woordvorming, aard en verbuiging der woorden
(1849)–Willem Gerard Brill– Auteursrechtvrij§ 48.Een zelfstandig naamwoord is een woord, hetwelk een voorwerp met name noemt. De zelfstandige naamwoorden zijn te onderscheiden in twee | |
[pagina 123]
| |
hoofdsoorten: voorwerpsnamen (concrete substantieven), dat is, namen van afzonderlijke voorwerpen, als mensch, boom, berg, en in begripsnamen (abstrakte substantieven), dat is, namen van dingen, die aan of in de voonverpen worden waargenomen, en dus slechts als zelfstandige voorwerpen gedacht worden, bij voorbeeld: wijsheid, geluk, bloei. De namen der tijdperken, als dag, jaar, eeuw, zijn, even als de plaatsnamen, als concrete naamwoorden aan te merken: zij beteekenen, even als deze, eene omvattende ruimte. I. De voorwerpsnamen worden weder onderscheiden in: 1. Soortnamen of gemeene namen, welke aan het voorwerp eenen naam geven, die het met alle voorwerpen van dezelfde soort gemeen heeft, bij voorbeeld: man, boom, rivier, berg, dier, hond enz. 2. Eigennamen, welke dienen om afzonderlijke wezens of voorwerpen van alle overige derzelfde soort te onderscheiden, bij voorb.: Caesar, Willem, Phylax (als naam eens honds), Amsterdam, Frankrijk, de Rijn, de Mont-blanc, de Hoop (naam eens vaartuigs) enz. De namen van volken, die aan elken persoon, welke tot eene zekere natie behoort, toekomen, zijn eigennamen, die, in zooverre zij aan al de volksgenooten gemeen zijn, als soortnamen te beschouwen zijn. De namen van bergketenen en eilandsgroepen (als de Alpen, de Pyreneën, de Maldiven, de Hebriden) zijn collektieve eigennamen. De soort- of gemeene namen, zoowel als de eigennamen, worden weder verdeeld in: 1). Persoonsnamen, als grijsaard, vrouw, Hendrik. Onder de gemeene persoonsnamen zijn er, die hoedanigheidsnamen (qualitatieve persoonsnamen) heeten. Het zijn die, welke aan een persoon eenen naam geven, ontleend aan eene hoedanigheid, welke hem in de menschelijke samenleving een zeker karakter verleent, bij voorbeeld: koning, jager, voogdes, kok, en adjektieven als zelfstandige persoonsnamen gebruikt: de wijze, een rijke enz. 2). Diernamen, als leeuw, stier, Phylax. | |
[pagina 124]
| |
3) Zaaknamen, als plant, huis, beek, de Hoop. 3. Een derde soort der voorwerpsnamen zijn de verzamel-woorden (collektieven), die een vereenigd aantal van afzonderlijk bestaande wezens of voorwerpen beteekenen, als: een volk, eene vergadering, een bosch, een gebergte, de nakomelingschap enz. Hiertoe behooren ook de adjektieven in het onzijdig geslacht als zelfstandige naamwoorden gebruikt, bij voorb.: het schoone, het goede, voor zoo verre zij niet als begripsnamen worden gebruikt. 4. Stofnamen, die eene stof te kennen geven, als: water, ijzer, goud, hout, wijn, melk, enz. Hiertoe behooren ook de namen der talen, als die de stof der taal beduiden: het Latijn, het Spaansch enz. Aanm. Indien een verzamelwoord een aantal voorwerpen aanduidt, die niet tot eene eenheid zijn vereenigd, dan heeft het min of meer den aard van een stofnaam, zoo als bosch, in de uitdrukking: met bosch begroeide bergen. Ook kunnen gewone soortnamen in collektieve beteekenis gebruikt worden en bij gevolg ook den aard van stofnamen krijgen, b. v., wanneer men spreekt van een landstreek, die uit berg en bosch bestaat: hier krijgt berg het karakter van een stofnaam. Wordt daarentegen een stofnaam voor eene vereeniging van voorwerpen uit zekere stof bestaande genomen, dan heeft hij den aard van een collektief, bij voorbeeld: het Haarlemmer Hout, het taselzilver enz. Sommigen stofnamen, eindelijk, kunnen enkele voorwerpen uit die stof bestaande aanduiden, en dus als soortnamen worden gebezigd, bij voorbeeld: een ijzer, de straatsteenen enz. II. De begripsnamen worden weder onderscheiden in: 1. Namen van hoedanigheden, als: jeugd, wijsheid, hoogte, duisternis, blijdschap enz. 2. Namen van toestanden, als: geluk, rampspoed, vergetelheid, slavernij, weelde enz. 3. Namen van werkingen of handelingen, als: groei, bloei, loop, komst, stand, val, slaap. Hiertoe behooren ook de infinitieven, zoo zij zelfstandig gebruikt worden, het leven, het lezen enz. Sommige abstracta van deze soort geven een gedurige herhaling der handeling te kennen en heeten dan herhalingswoorden (iterativa, frequentativa), als: gebedel, gefluit, gekerm, gelach. Aanm. De beteekenis van verscheidene begripsnamen kan zoo gewijzigd wor- | |
[pagina 125]
| |
den, dat zij beurtelings tot de eene of de andere dezer soorten bebooren. Zoo kan, bij voorbeeld, voogdij zoo wel de hoedanigheid van voogd, als den toestand van dengenen, die onder een voogd staat; scheiding zoo wel de handeling van scheiden, als den door deze handeling bewerkten toestand beteekenen. Meer nog komt het geval voor, dat abstrakte woorden in eene concrete beteekenis genomen worden: zoo kan hoogte zoo veel als een heuvel beteekenen; aan menschheid de waarde van een collektief gegeven worden; wezen een bezield voorwerp beduiden, enz. |
|