Nederlandsche spraakleer. Deel I. Klankleer, woordvorming, aard en verbuiging der woorden
(1849)–Willem Gerard Brill– Auteursrechtvrij§ 32. Afleiding door achtervoegsels.De achtervoegsels moeten onderscheiden worden in min zelfstandige en zelfstandige achtervoegsels. Aan de laatste is eene bepaalde beteekenis verbonden. Zoo heeft de uitgang ster, bij voorb. in zangster, de kracht om een vrouwelijken persoon te kennen te geven, die het bedrijf uitvoert, door den stam (zang) aangeduid. Omtrent de eerste, daarentegen, is het niet mogelijk op te geven, welke eigenaardige kraclit zij tot wijziging van het begrip des stams bezitten. Zoo is, bij v., de kracht van den uitgang st in winst niet aan te wijzen. De woorden, van min zelfstandige achtervoegsels voorzien, behouden in zoo verre het karakter van stamwoorden, en worden dan ook onechte stammen genoemd. 1. 1). De min zelfstandige achtervoegsels zijn: t (te), d (de), aad, end, ond, st, s (se), m (em), ig, ie, w (uw), en, er (der), el (dle). Voorbeelden: macht, drift, gedachte, geboorte; maagd, gloed, hemd, kind, kunde, vreugde, sieraad, ochtend, arend, avond; kunst, winst; reeks, zeis, knods, kies, aakse, smidse; galm, halm, walm, kiem, helm, molm, bloem, zoom, droom, raam, riem, toom, roem, stroom, schroom, bloesem, deesem; honig; kevie; vref (voor verw), zenuw, | |
[pagina 75]
| |
peuluw; veulen, morgen; donder (van donen), moord (voor moorder, Goth. maúrthr, Eng. murder), weder, vinger, honger; naald, d. i. nadle (Goth. nêthla, van nai-en, naaien); hemel, distel. Aanm. 1. De woorden, wier Gothische vorm nu dezen dan genen uitgang bezit, uit eene vokaal, soms door j of v (w) voorafgegaan, bestaande, beschouwen wij niet als onechte stammen, omdat die uitgangen als verbuigings-uitgangen aangemerkt moeten worden, daar zij naar geslacht of naamval veranderen. Anderszins zonden wij niet alleen al de woorden, welke den uitgang e als vertegenwoordiger dier Gothische uitgangen behouden hebben, tot de onechte stammen hebben moeten rekenen (als rede, rathjô), maar ook dezulke, die nog slechts in de open vokaal een spoor van den voormaligen uitgang behouden hebben (als naam, namô), ja zelfs, wier uit gang spoorloos verloren is (als hand, handus; voet, fôtus). 2). Onder de woorden, van de min zelfstandige achtervoegsels t, s, w, uw, en, el en er voorzien, zijn ook adjektieven, bij voorbeeld: dicht, licht, zacht, naakt, wuft, bits, spits; murw, geluw, daluw; effen, open, eigen; ijdel, vermetel, onnoozel, edel, dartel, euvel, kreupel, kregel; wakker, donker, zeker, nijver, nuchter, schamper, bitter, mager. Aanm. Bij de zelfstandige achtervoegsels zullen wij dezulke, die tot vorming van substantieven strekken, volkomen gescheideu vinden van die, welke adjektieven vormen. 2. De zelfstandige achtervoegsels strekken of tot vorming van zelfstandige of van bijvoegelijke naamwoorden. | |
[pagina 76]
| |
1). Tot vorming van zelfstandige naamwoorden strekken: and, dom, te, el (sel, eel), er (aar, naar, ier, nier, ster), es, heid, ij (erij, arij, nij, ernij), in, ing, k (ik, erik), ing (Hoogd. ung), ling, je, ke, lijn, nis, schap en de vreemde uitgangen aadje en, in slechts weinige woorden, et, ist en uur. Voorbeelden: heiland, adeldom; diepte; gordel, kruimel, deksel, tooneel; spreker, leeraar, redenaar, tuinier, hovenier, schrijfster; dichteres; goedheid; voogdij, woestenij, afgoderij, huichetarij, razernij; koningin; koning; tolk, vuilik, stommerik, botterik; vergeving, vreemdeling; huisje; boekske; maagdelijn; duisternis; blijdschap; stellaadje; helmet; bloemist; glazuur. Aanm. Benevens den uitgang aadje is ook de uitgang ij van zuiver vreemden oorsprong; doch beiden hebben het burgerrecht gekregen. De uitgang et komt slechts achter weinige Nederduitsche stammen: staket, helmet, klinket, pakket: het is een verkleiningsuitgang, die eenige overeenkomst scheen te hebben met onze verkleiningsvorm tje. De uitgang ist komt voor in bloemist en klokkenist, het eene naar het Fransche fleuriste, het andere naar organist (ook wel orgelist) gevormd; de uitgang uur, in kwetsuur, naar het voorbeeld van blessure, en glazuur, naar dat van dorure gevormd. 2). Tot vorming van bijvoegelijke naamwoorden strekken: achtig, haftig, baar, en, ig, lijk, loos, sch, zaam. Voorbeelden: deelachtig, groenachtig, krijgshaftig, vruchtbaar, gouden, aardig, vriendelijk, zedeloos, kindsch, vreedzaam. Aanm. Over de beteekenis der zelfstandige achtervoegsels wordt gesproken in het volgende Derde Boek, I Afdeel., 2e Hoofdst., en II Afdeel., 2e Hoofdst. | |
§ 33. Afleiding door voorvoegsels.1. De voorvoegsels, die ter afleiding van woorden dienen, zijn: aarts, be, er, ge, her, on, ont, oor, ver, wan. Van deze strekken er, her, ont en ver ter vorming van werkwoorden: erkennen, herdoen, ontberen, vernemen: de naamwoorden, die van deze voorvoegsels zijn voorzien, zijn stamvormen van werkwoorden, of van werkwoorden afgeleid, als: | |
[pagina 77]
| |
erkentenis, herdruk, ontwerp, vernuft. Tot vorming van naamwoorden strekken: aarts, on en oor: aartsdom, ongeluk, oorlog: de werkwoorden, die van het voorvoegsel oor zijn voorzien, hebben aan naamwoorden hunnen oorsprong te danken, als oorlogen van oorlog, oordeelen van oordeel; geen woord, dat den aard des werkwoords bezit, duldt een der voorvoegsels aarts en on: slechts die deelwoorden, welke den aard des werkwoords opgegeven hebben, om geheel den aard van adjektieven aan te nemen, kunnen on vóór zich krijgen: dus kan men wel vormen: onpassend, ongeleerd, onverdeeld; doch niet: ongekomen, ongeslapen. Tot vorming zoo van werk-, als van naamwoorden strekken: be, ge en wan: belust, bekomen, bemannen, gebuur, gebieden, wangunst, wantrouwen. Aanm. 1. Het voorvoegsel ant, een meer oorspronkelijke vorm van het voorvoegsel ont, komt nog slechts voor in antwoord en antwoorden. 2. Op de grens, die de afleiding door voorvoegsels van de eigenlijke samenstelling scheidt, staan de werkwoorden, die van voren van een bijwoord, onafscheidbaar met hen verbonden, voorzien zijn, als miskennen, voleindigen, voorzien, wederspreken, doorsteken, doornagelen, omvatten, aanschouwen, achterhalen, omwolken, overdekken, overnachten, onderscheiden. Ook in aangenaam en voornaam heeft de partikel het karakter van een voorvoegsel. | |
§. 34. Onmiddellijke afleiding.Zonder eenig hulpmiddel, helzij voor- of achtervoegsel, kan | |
[pagina 78]
| |
een naamwoord of bijwoord tot werkwoord, een werkwoord tot naamwoord, een zelfstandig naamwoord tot bijvoegelijk naamwoord gestempeld worden. Er bestaat dan afleiding, vermits de beteekenis des eenen woords kennelijk van een oorspronkelijk woord is afgeleid; doch de afleiding komt zonder uitwendig woordvormingsmiddel tot stand. Dit noemen wij onmiddellijke afleiding. Aanm. Wij spreken hier met het oog op den tegenwoordigen toestand der taal: oorspronkelijk ging de overgang van een naamvoord tot een werkwoord of omgekeerd, en van een substantief tot een adjektief niet zonder woordvormingsmiddel of ten minste zonder verandering der verbuiging in het werk. 1. Werkwoorden onmiddellijk van naamwoorden of bijwoorden afgeleid. Zoodanig zijn: krijgen (krijg voeren) van krijg, huizen (in een huis wonen) van huis, schuimen (van het schuim ontdoen) van schuim, heelen (heel maken) van het bijvoeg. naamwoord heel (geheel), vlotten (vlot worden of vlot gaan) van vlot, pletten van plat, zegepralen van zegepraal, uiten van uit, innen van in enz. 2. Naamwoorden, onmiddellijk van werkwoorden afgeleid. Zoodanige treft men bepaaldelijk in samenstelling met andere woorden aan; bij voorb.: eerbied van eer bieden, een beeldjeskoop van beeldjes koopen. 3. Bijvoegelijke naamwoorden onmiddellijk van zelfstandige naamwoorden afgeleid. Ook deze treft men in samenstelling met een ander woord aan; bij voorb.: een langbeen, een blaaskaak, een vierkant, enz. Dergelijke woorden worden steeds zelfstandig gebruikt. |
|