Nederlandsche spraakleer. Deel I. Klankleer, woordvorming, aard en verbuiging der woorden
(1849)–Willem Gerard Brill– Auteursrechtvrij
[pagina 6]
| |
§. 3.A. Letters zijn de geschreven teekens van de klanken, die in de woorden voorkomen. De naam letter wordt ook gebruikt voor den klank zelven. 1. De letters zijn: A, B, D, E, F, G, H, I, J, K, L, M, N, O, P, R, S, T, U, V, W, Z. Aanm. De namen der konzonanten zijn: be, de, ef, ge, ha, je, ka, el, em, en, pe, er, es, te, ve, we, zed. Die konzonanten derhalve (b, d, p, t), welke niet onderscheidenlijk genoeg kunnen uitgesproken worden, wanneer zij zich aan 't eind eener lettergreep moeten laten hooren (in welk geval de d naauwelijks verschilt van de t, en de b van de p), hebben eenen naam, bij welken de vokaalklank achter de konzonant gehoord wordt. Ook de g en de k hebben zulk eenen naam, omdat zij, hoewel niet in onze taal, dan toch in andere talen, die met ons dit alphabet gemeen hebben, in dezelfde betrekking tot elkander staan als b tot p en d tot t. De h, v en w zijn ongeschikt om aan het eind eener lettergreep te worden uitgesproken: daarom hebben hare namen den vokaalklank achter de konzonant. De h en k hebben eene a in haren naam, omdat, daar de eerste in de keelholte, de andere in den achtermond gevormd wordt, en daarbij de mond meer dan bij de andere konzonanten zijn natuurlijken stand behoudt, zich de a van zelve bij haar laat hooren. De naam der zed bewaart een spoor van de Phoenicische namen, welke aanvankelijk door de letters gedragen werden, daar ons alphabet (het Romeinsche) aan dat der Phoeniciers ontleend is, terwijl dezen het hunne, zoo het schijnt, naar het voorbeeld van een Assyrisch schrift gevormd hebben. De naam zed toch is die der Phoenicische tsade, wier naam overgebracht werd op de Grieksche zêta. - De v en w heeten, bij Heuterus (Nederd. Orthographie, 1581) en in de boven (§ 2. 4.) aangehaalde Twee-spraak, va en wa. De eerste dezer letters draagt in de Hoogduitsche Spraak- | |
[pagina 7]
| |
kunst nog den Phoenicischen naam Vau, evenals de j dien van Jod. De w werd vroeger, wegens de samenstelling van dit teeken uit twee u's; ook dubbele uve genoemd. 2. In onduitsche woorden of ouderwets geschreven eigennamen komen nog de C, Q, X en Y voor, bij voorbeeld: cirkel, Cats, qualiteit, Quirinus, Xanten, Xerxes, synode, Lysander. De PH hoort mede alleen in vreemde woorden of in oude namen tehuis, als in Philippus, Zutphen. De C echter komt in Nederlandsche woorden voor in de lettervereeniging CH, bij voorbeeld in kracht. Aanm. Het teeken y (i grec geheeten), reeds door Heuterus verworpen en tot Grieksche woorden verwezen, werd echter door de leden der Kamer in Liefde bloeiende, alsmede door Moonen en Nyloë in alle gevallen voor onze ij gebruikt, en deze spraakkunstschrijvers werden, onder anderen, door Wagenaar nagevolgd. Hugo de Groot, daarentegen, en de Staten-bijbelvertalers bezigen de ij, even als Heuterus, in de gesloten lettergreep van Nederlandsche woorden (als strijd, vlijt), doch ook in geval zulke woorden door verbuiging of afleiding eene open lettergreep bekomen (vlijtig, strijden, waar Heuterus striden schreef). Maar de y gebruiken de bijbelvertalers in de open lettergreep, als in yver, vyand, zy, by, my, in yeder, yets en vyer (vuur) en in de klanken aey, oey, ey en uy. Maar waar de klank aey en oey door eene vokaal gevolgd wordt, daar leest men in den verbeterden druk van den Statenbijbel bij N. Goetzee (Gorinchem, 1748) zaeijen, maeijer, vloeijen (met ij), naar het schijnt om de uitspraak za-ien, ma-ier, vloe-ien te verhoeden, daar toch ye in den Statenbijbel, in yeder, als ie werd uitgesproken. B. De letters worden onderscheiden in klinkers en medeklinkers. I. 1. Een klinker is een klank of geluid, een medeklinker is een geruisch, beide door middel van onze spraakwerktuigen voortgebracht. Aanm. Om de klinkers af te beelden gebruikt men vijf teekens: A, E, I, O, U; doch elk dezer teekens heeft niet altijd dezelfde waarde, en bovendien moet men, om sommige klanken voor te stellen, twee dezer teekens vereenigen. 2. De klinkers zijn onderscheiden: 1). In zuivere: A, E, IE, O en OE. De A ontstaat, als men den mond zijn gewonen stand laat behouden; de IE, als men de mondbuis verkort, door het strottenhoofd zooveel mogelijk naar boven te brengen en de lippen in te trekken, te | |
[pagina 8]
| |
verbreeden en te openen; de OE, als men het strottenhoofd laat zakken, terwijl men te gelijker tijd de lippen vooruitbrengt en nagenoeg sluit, en zoo doende de mondbuis aanmerkelijk verlengt. De E is eene wijziging tusschen de a en de i; de O eene wijziging tusschen de a en de oe inliggende. Er liggen meer wijzigingen tusschen a en i aan den éénen, en tusschen a en oe aan den anderen kant; doch deze komen in de beschaafde uitspraak onzer taal niet voor, behalve dat in de woorden kerel en wereld eene wijziging gehoord wordt tusschen a en i inliggende. 2). Onzuivere. Dus noemt men de klinkers U en EU, omdat zij gevormd worden bij eenen stand der mondbuis, die half voor ééne andere der zuivere vokalen wordt gevorderd: de U, namelijk, bij den stand, half voor de i, half voor de oe; de eu, bij den stand, half voor de e, half voor de o gevorderd. Aanm. Deze klanken (u en eu, in de Hoogduitsche Spraakkunst Umlaute gegenaamd) zijn in den loop der tijden ontstaan door den invloed van eene i of e in eene volgende lettergreep voorkomende. 3). Onvolkomene. Dus heeten de a, e, i, o en u, wanneer (gelijk in dag, bel, lid, stok, stuk) de medeklinker, die de lettergreep, waarin zij voorkomen, sluit, te weeg brengt, dat haar klank zijn vollen eisch niet krijgt. Deze hare eigenaardigheid verklaart zich hieruit dat de spreker, zich op dien medeklinker voorbereidende, zich de moeite niet geeft om aan de mondbuis ten volle dien stand te geven, die voor het uitbrengen der vokaal vereischt is. Aanm. 1. Zoodra de sluitende medeklinker tot de volgende lettergreep overgaat, herkrijgt de vokaal hare volkomenheid. Vandaar dat dag in den genitief heeft dages of (met uitlating van de vokaal der tweede lettergreep, doch met behond van de volkomen uitspraak, welke in dat geval door verdubbeling der vokaal wordt aangeduid) daags, in den datief dage, in het meervoud dagen, en in samenstelling dageraad. Desgelijks gebed, datief gebede, meerv. gebeden; God, genit. Godes, dat. Gode, meerv. Goden. Waar de i tot de volkomen uitspraak zou moeten terugkeeren, houdt zij geen stand, maar wordt e, bij voorb. lid, meerv. leden; schip, datief schepe. De onvolkomen u is zoodanig uit haren aard: zij is voor geen terugkeer tot den volkomen staat vatbaar, hetgeen een bewijs is, dat die klinker iets van de natuur der onzuivere vokalen of wel der tweeklanken aan zich heeft. | |
[pagina 9]
| |
Aanm. 2. Wanneer de klinker bij de toevoeging van eene nieuwe lettergreep den onvolkomen klank behoudt, wordt dit in het schrift door verdubbeling van den medeklinker te kennen gegeven; b. v. stal, meerv. stallen; bed, datief bedde, meerv. bedden; pit, meerv. pitten; put, meerv. putten. 3. Tweeklanken zijn AI, EI, UI, AU en OU. De eerste drie ontstaaan, wanneer de stand der mondbuis, die voor het uitspreken der eerste van de twee letters, waaruit hun teeken bestaat, vereischt wordt, in den voor i gevorderden stand overgaat; de laatste twee, wanneer die stand in den voor oe vereischten stand overgaat. – De IJ, in haren oorsprong eene wijziging der i (ie), heeft dezelfde uitspraak als EI bekomen, en moet dus onder de tweeklanken gerangschikt worden. Aanm. De zoogenaamde verlengde tweeklanken, AAI, OOI, OEI, AAU, EEU, IEU, bestaan uit een volkomen klinker, gevolgd door een overgang van een dier klinkers tot i of oe. 4. De E, de I, ja zelfs de IJ, en in enkele plaatsnamen de U stellen in zekere bestanddeelen van verbogen of samengestelde woorden een zwakken en onduidelijken klank voor, bij voorb. in de eerste lettergreep van bevel, en in de laatste van gevel, honig, menschelijk, Gorkum. Hebben die letters dezen klank, die bijna niet meer dan een bloot geruisch is, zoo heeten zij toonloos. II. 1. De medeklinkers worden in drie soorten onderscheiden, al naardat zij bestaan: 1). in een schuringsgeruisch, waarbij de lucht door eene engte in de mondbuis heengedreven wordt: CH, F, G, H, J, M, N, S, V, W, Z. 2). in een ontploffingsgeruisch, waarbij de mondbuis, na gesloten geweest te zijn, geopend, of, na geopend geweest te zijn, gesloten wordt: B, D, K, P, T. 3). in een ratelingsgeruisch, waarbij de tong in trilling gebracht wordt: L, R. 2. Wordt de engte in de mondbuis of de sluiting der mondbuis tot stand gebracht | |
[pagina 10]
| |
1). door middel der lippen, zoo heeten de letters lipletters: B, F, M, P, V, W. 2). door de verheffing van het voorste gedeelte der tong tegen het harde of voorste gedeelte van het gehemelte, in de nabijheid der tanden, zoo heeten zij tongletters: D, N, S, T, Z. Aanm. Deze letters heeten ook tandletters. 3). door de verheffing van het middenste gedeelte der tong tegen het gehemelte, zoo heeten zij gehemelteletters. De eenige letter, dus gevormd, in onze taal is de K. 4). De door de verheffing van het achterste gedeelte der tong tegen het achterste of weeke gedeelte van het gehemelte gevormde heeten keelletters: CH, G, H, J, NG. 3. Tot de tongletters behooren mede de L en R, uit dien hoofde dat bij hare vorming de tong de voornaamste rol speelt. De M en N worden neusletters genoemd, omdat bij hare vorming de doorgang van den adem door den neus niet, als bij de andere letters, wordt afgesloten. Deze vier letters: L, R, M, N, worden vloeibare letters (liquidae) genoemd. 4. Blaasletters (spiranten) heeten de letters H, J, S, W, Z. 5. Sommige der lelters zijn onderling verwant en zijn slechts daarin onderscheiden, dat a) bij haar de stem geheel ophoudt: deze heeten klanklooze of harde (tenues): K, P, T, of b) zulks niet het geval is: deze heeten luidende of weeke (mediae): B, D. 2). Zoowel de klanklooze als de luidende kunnen aangeblazen (geäspireerd) wezen. De geäspireerde klanklooze zijn scherp: CH, F; de geäspireerde luidende zijn zacht: G, V. 3). De blaasklank bij uitnemendheid is zelf of scherp: S, of zacht: Z. Aanm. 1. Aan onze taal ontbreekt de aangeblazen klanklooze of luidende | |
[pagina 11]
| |
tongletter, die in het Engelsch door TH wordt uitgedrukt. Ons ontbreekt desgelijks de luidende verhemelteletter, die in het Fransche gâter en het Hoogduitsche Garten gehoord wordt. Niettemin krijgt onze k deze uitspraak, zoo zij gevolgd wordt door eene weeke, bij voorb. ik bedel, ik doe. Vóór de zachte v handhaaft zich de k, ja de v doet zij in de uitspraak tot f overgaan; bij voorb. ik vang = ik fang. C. Eene lettergreep wordt gevormd door eene vokaal, die op zich zelve of in vereeniging met eene of meer begeleidende konzonanten wordt uitgesproken; bij voorbeeld, a-dem, ga, aal, blad, land, te-gen-woor-dig. |
|