De schaaking uit het Serail
(1797)–Gerrit Brender à Brandis– Auteursrechtvrij
[pagina 32]
| |
Eerste tooneel.
osmijn, blonde.
blonde.
Nu, dat grommen, morren en gebieden, heeft mij al lang verveeld. Ik moet u dus ééns voor al zeggen, dat mij zulk een onthaal in 't geheel niet aan staat. Denkt gij, oude grijn! dat gij een turksche slavin voor hebt, die voor uwe bevelen siddert? ô Dan dwaalt gij zeer ver buiten het spoor. Met Europeesche meisjens moet men zo niet omspringen) die moet men geheel anders behandelen.
Aria.
Door tederheid en streelen,
Melijdend zijn voor smarten
Veroverd men de harten,
Der goede meisjens ligt:
Maar grommen, stuurs bevelen,
Steeds knorren, kijven, plaagen,
Maakt dat in weinig dagen,
Zo liefde alt trouwe zwicht.
| |
[pagina 33]
| |
osmijn.
Wel men zou zeggen! wat dat nufjen mij niet al zou voorschrijven! Tederheid, vleijen, melijdend zijn! Wel ja, ik ben enkel tederheid! Wie duivel heest u dat in het hoofd gebragt! - Hoor eens: hier zijn wij in Turkijen, en daar gaat het op een geheel anderen toon. Hier ben ik uw Heer, en gij zijt mijn slaavin. Ik beveel - en gij moet gehoorzaamen.
blonde.
Uw slaavin! Ik, uw slaavin! Ha! een meisjen een slaavin! Toe, zeg mij dat nog eens reis.
osmijn, ter zijde.
Ik zal nog dol worden! Welk een koppig ding is die meid? (Overluid.) Gij zijt immers noch niet vergeeten, dat de Bassa u, aan mij, tot slaavin geschonken heeft?
blonde.
Geschonken! door den Bassa! aan u? - Wat raakt mij dat? Meisjens zijn geene waar om weg te schenken. Ik ben een Hollandsche meid, en voor de vrijheid geboren; en trotseer dus elk, die mij tot iets zou willen dwingen.
osmijn, ter zijde.
Vergif en dolk voor die meid! Bij Mahomet! zij zal mij nog raazend maaken. En evenwel bemin ik die heks, ondanks haare fierheid en woede. (Overluid.) Ik beveel u, om mij oogenbliklijk te beminnen.
| |
[pagina 34]
| |
blonde.
Ha! ha! ha! U te beminnen! Kom maar een welnigjen nader, dan zal ik u de gevoelige bewijzen van mijne liefde geeven.
osmijn.
Koppig ding! weet gij niet dat gij mij toebehoord; en dat ik u daar voor straffen kant?
blonde.
Waag het niet om mij aan te raaken, indien uwe oogen u lief zijn.
osmijn.
Hoe! gij onderstaat u....
blonde.
Wel daar os wat aan te onderstaan! Gij, niet ik, zijt de onbeschaamde, die u te veel Vrijheid aanmaatigd. Zulk een oud leelijk gezicht, onderstaat het, om een meisjen, zo als ik, jong, schoon, en tot vermaak geboren, even als eene slaavin te bevelen. Waarlijk! dat zou alleen aan mij staan. Aan ons behoord het bewind. Gij lieden zijt onze slaaven; en gelukkig hij, die verstand genoeg heest om zijnen keten te verligten.
osmijn.
Zij is waarachtig dol! - Hier, hier in Turkijen?
blonde.
Wat, Turkijen! Een vrouw is overäl vrouw, in Turkijen en in Holland, of waar zij wezen mag! Zijn uwe vrouwen zo dwaas, dat zij zich door u laaten | |
[pagina 35]
| |
regeeren; zo veel te slechter voor haar. In Holland verstaan de vrouwen haare zaak veel beter. Laat ik hier ook maar eens gezeten zijn, dan zal het hier mede wel spoedig veranderen.
osmijn.
Bij Alla! Die meld zou in staat zijn, om alle onze wijven in opstand te brengen. Maar....
blonde.
Op bidden moet gij u toeleggen, indien gij iets van ons wilt verwerven; vooral minnaars van uwe soort.
osmijn.
Ja, indien ik Pedrillo waar, of zulk een draadpop als hij is, dan zou ik denkelijk welkom zijn. Want uit u beider gebaarden heb ik reeds genoeg gemerkt.
blonde.
Net geraaden, Papa! net geraaden. Gij kunt toch zeer gemakkelijk besluiten, dat de bevallige Pedrillo, mij aangenaamer is, dan uw blaasbalken gezicht. Derhal ven, wanneer gij verstandig waart.....
osmijn.
Dan zou ik u vrijheid laaten, om met hem te doen en te maaken wat gij wilt? he!
blonde.
Zekerlijk zoud gij daar beter bij vaaren; want op die wijze als gij het aanvat, wordt gij gewis bedroogen. | |
[pagina 36]
| |
osmijn.
Vergif en dolk! Nu, is mijn geduld ten einde. Voort, daadelijk in huis! en zo gij het waagt....
blonde.
Maak mij niet aan 't lagchen.
osmijn.
In huis, zeg ik.
blonde.
Niet van uwe plaats, zeg ik.
osmijn.
Maak niet dat ik geweld moet gebruiken.
blonde.
Geweld zou ik met geweld te keer gaan. Mijne meestresse heeft mij hier in den tuin gezonden; zij is de beminde van den Bassa; zijn alles: het heeft mij dus maar één woord te kosten, en gij krijgt vijftig stokslagen op de voetzoolen. Derhalven, vertrek!
osmijn, ter zijde.
Dat is een duivelin! Ik moet, bij mijn ziel! toegeeven, of zij is in staat om haar dreigen te vervullen. | |
Duo.
osmijn.
Ik ga dan, doch raad u vooräll',
Den snoeshaan, Pedrillo te mijden.
blonde.
Maak voort toch: ik weet wat ik zal.
Ik kan uw gebieden niet lijden.
| |
[pagina 37]
| |
osmijn.
Beloof mij...
blonde.
Wat willen die reên?
osmijn.
De duivel!
blonde.
Voort, laat mij alleen.
osmijn.
'k Beveel u, van hier niet te wijken.
Gehoorzaam mij, wees toch niet dol.
blonde.
Nu zal ik mijn vlagge niet strijken,
Al waart gij de groote Mogol.
Te saamen, elk ter zijde.
osmijn.
ô Hollanders! zijt gij geen dwaazen?
Gij laat uwe vrouwen regeeren!
Gij duldt al haar tieren en raazen,
En stelt haar bevelen geen perk!
blonde.
Een vrij mensen veracht alle dwaazen,
Laat nimmer als slaaf zich regeeren.
Men juicht bij het dreigen en raazen,
En stelt zijn gebieder zelv perk.
blonde.
Nu, gaat gij?
osmijn.
Spreekt gij zo tot mij?
blonde.
Niet anders.
osmijn.
'k Blijf hier dan, hoe 't zij.
| |
[pagina 38]
| |
blonde.hem weg stootende.
Een andermaal: nu moet gij wijken.
osmijn.
Wie zag zich zoo verongelijken?
Te Saamen.
blonde.zij houd zich als of zij hem de oogen wil uitkrablen.
Dat zal best aan uwe oogen blijken,
Zo gij nog langer hier vertoeft.
osmijn. bevreest te rug wijkende.
Nu stil dan, 'k wil veelliever wijken,
Dan dat gij mij op slaagen toeft.
| |
Tweede tooneel.
Blonde, Constanze, zonder Blonde te zien.
blonde.
ô Hoe treurig komt dat goede meisjen daar aan! Zekerlijk is het bedroefd een beminde te verliezen, en slaavin te zijn. Maar het is met mij al niet veel beter gesteld: evenwel heb ik dat vermaak nog, dat ik mijn Pedrillo, nu en dan nog eens mag zien, hoe geheim en zeiden het dan ook geschieden mag. Maar wie kan tegen den stroom opvaaren?
constanze.
Recitativo.
Welk een foltring doet mijn boezem zwoegen
Sints het lot die wreede scheiding maakte!
ô Belmonte weg is all' 't genoegen,
Dat ik eens aan uwe zijde smaakte!
Kwelling en verlangen
Woonen beurtlings nu in mijn beklemde borst.
| |
[pagina 39]
| |
Aria.
Droefheid doet mijn ziel verteeren,
Daar 'k van u gescheiden, ween.
Als een roos, bij 't vogt ontbeeren,
Stervend, door zijn beeld kan leeren,
Smelt mijn kwijnend leven heen.
Zelfs der lucht durf ik niet klaagen:
“Mijne ziel lijd bittre smart”!
Want, onwillig die te draagen,
Drukt zij die toch, alle dagen,
Weder in mijn kloppend hart.
blonde.
ô Mijne waarde meesteresse! blijft gij nog altijd zo treurig?
constanze.
Kunt gij dit vraagen, gij, die mijne rampen weet? - Ziedaar weder een avond g en 'er is nog geene tijding, geene hoope. - En morgen, ô Hemel! ik durf 'er niet aan denken.
blonde.
Beur u ten minsten wat op. Zie, hoe schoon deze avondstond is! Hoe lieflijk ons alles tegen lacht! Hoe vrolijk de vogelen ons dagelijks tot deelgenooten van hun gezang willen maaken. Verban uwe droefheid, en vat moed.
constanze.
Meisjen! meisjen! hoe gelukkig zijt gij, dat gij zo gelaaten kunt zijn in de tegenspoeden. ô Dat ik het ook konde wezen! | |
[pagina 40]
| |
blonde.
Dat staat alleen aan u: hoop slechts.
constanze.
Daar de minste schijn van hoop meer te zien is!
blonde.
Hoor! ik houde eene zaak nimmer voor verlooren, zij moge 'er zo slegt uitzien als zij wil: want wie zich altijd het slegtste voorsteld, is 'er waarlijk ook het slegtste aan.
constanze.
En wie zich altijd roet hoop vleit, en zich op het laatst bedrogen vind, heeft dan niets meer over dan de wanhoop.
blonde.
Nu, ieder denkt op zijne wijze: maar ik geloof toch bij de mijne het beste te zullen vaaren. Hoe spoedig zou Belmonte met losgeld hier kunnen verschijnen; of ons, op de eene of andere wijze, kunnen wegvoeren? Wij zijn toch de eerste vrouwen niet welke de turksche handen zouden ontsnapt zijn. - Daar komt de Bassa.
constanze.
Laat ons hem ontwijken.
blonde.
Het is te laat. Hij heeft u. reeds gezien. Doch ik durf vrij uit den weggaan, want hij zend mij anders toch heen. (Bij het vertrekken.) Houd moed! wij komen vast nog eens in ons Vaderland terug.
| |
[pagina 41]
| |
Derde tooneel.
Constanze, Selim.
selim.
Nu Constanze, hebt gij mijn voorstel overwoogen? De dag is haast ten einde; morgen moet gij mij beminnen, of.....
constanze.
Moet? Welk eene haatelijke begeerte! Even of men de liefde bevelen kan, gelijk een dragt slaagen! - Maar, ja: zo als gij Turken te werk gaat, kunt gij alles bevelen, en dus de liefde ook. Intusschen zijt gij wezentlijk te beklaagen. Gij sluit de voorwerpen uwer liefde op, en zijt met een gedwongen genot te vreeden.
selim.
En zoudt gij dan gelooven, dat onze vrouwen minder gelukkig zijn, dan de vrouwen in uw land?
constanze.
Die niets beter kennen!
selim.
Op deeze wijze zal 'er geene hoop zijn, dat gij ooit anders zult denken.
constanze.
Mijnheer! ik zal in alles openhartig met u ongaan - want waaröm zoude ik mij langer ophouden, mij zelve | |
[pagina 42]
| |
met eene ijdele hoop te vlijën, dat gij u, door mijne gebeden zoud laaten beweegen - ik zal altijd zoo denken als heeden. U eeren, u hoogachten, maar.... beminnen! - nooit!
selim.
En gij siddert niet voor de magt die ik over u hebbe?
constanze.
In het minste niet. De dood is alles wat ik verwagten kan; en hoe eerder die komt, hoe aangenaamer het mij zijn zal.
selim.
Ellendige! Neen, gij zult niet sterven, maar de wreedste folteringen wachten u.
constanze.
Ook die zal ik verdraagen; gij schrikt mij niet af: ik verwacht alles. Alle martelingen
Mogen mij omringen,
Ik verächt de smart en pijn.
'k Zal ze all' weêrstreeven,
Dan eerst zoude ik beeven,
Als, ik ontrouw konde zijn.
Laat u beweegen,
Verschoon mij nu:
Des hemels zegen
Beloon dan u.
Maar eischt gij mijn' smarte,
Willig, rein van harte,
| |
[pagina 43]
| |
Kies ik alle pijn en nood.
Dat uw drift zich voede,
Koele, streele, en woede.
Op 't laatst bevrijd mij toch de dood.
| |
Vierde tooneel.
selim.
Is dat een droom? Van waar heeft zij in ééns al dien moed verkreegen, om zich op deeze wijze tegens mij te gedraagen? - Zou zij mogelijk eenig uitzicht hebben om te ontkomen? Ha! daar zal ik zorg voor draagen! (Hij wil vertrekken.) Maar dat is het niet; want dan zou zij veinzen, om mij daar door in slaap te wiegen. Neen, het is wanhoop! Met strengheid zal ik niets bij haar uitrichten; met bidden ook niet. Derhalven wat dreigen en verzoeken niet vermogen zal de list te weeg brengen.
| |
Vijfde tooneel.
blonde.
Hoe! de Bassa vertrekt, en Constanze is ook reeds weg! Zouden zij het met elkander eens zijn geworden? Neen, dat geloof ik niet, - Het goede meisjen heef haaren Belmonte te lief. Ik beklaag haar van harte. Maar zij is te aandoenlijk in haaren toestand. Zekerlijk weet ik niet hoe ik mij houden zoude, in- | |
[pagina 44]
| |
dien ik mijn Pedrillo niet hier had. Maar zo gevoelig zou ik toch niet zijn. De mannen verdienen het waarachtig niet, dat men zich om hen dood zoude kwellen. Mogelijk zou ik dan op zijn turksch denken! | |
Zesde tooneel.
Blonds, Pedrillo.
pedrillo.
Bst! bst! is de weg vrij?
blonde.
Kom maar, kom! De Bassa is weder te rug, en mijn ouden grijn heb ik zo even het hoofd wat gewasschen. Maar wat hebt gij te berichten?
pedrillo.
ô Nieuwigheden, boven nieuwigheden, die u zullen verwonderen.
blonde.
Nu spoedig dan, spoedig! wat is het?
pedrillo.
Voor dat ik u, mijn hartediefjen! eenig bericht kan mededeelen, moet ik u een hartelijke kusch geeven. Gij weet immers dat een gestoolen kusch het beste smaakt?
blonde.
Foei! foei! als dat uwe nieuwigheden zijn... | |
[pagina 45]
| |
pedrilio.
Gekkin! maak daar toch geen geweld over. De oude schurk Osmijn staat zekerlijk hier of daar weêr op den uitkijk.
blonde.
Nu: en de nieuwigheden?...
pedrillo.
Zijn, dat het einde van onze slaavernij voor de deur staat. (Hij ziet zorgvuldig overäl rond, of hem niemand beluisterd.) Belmonte, de beminde van Constanze, is aangekomen, en ik heb hem, onder den naam van een Italiaansche bouwmeester, hier in het Paleis gebragt.
blonde.
Ach! wat zegt gij? Relmonte hier?
pedrillo.
Met lijf en ziel.
blonde.
ô Dat moet Constanze daadlijk weeten. (Zij wil vertrekken.)
pedrillo.
Hoor eens, Blonde! hoor eens. Hij heeft een schip, niet verre hier van daan, gereed liggen, en wij hebben beslooten om u beiden deezen nacht te schaaken.
blonde.
ô Allerliefst! allerliefst! waarde Pedrillo! Dat verdiend een kusch! daar! - Nu vliegend naar Constanze. (Zij wil vertrekken.)
| |
[pagina 46]
| |
pedrillo.
Wacht! wacht! Laat ik eerst met u spreeken. Om middernacht komt Belmonte, met een ladder, aan het vengster van Constanze: en ik, aan het uwe, en dan gaat het: marsch! marsch!
blonde.
ô Voortreflijk! Maar Osmijn?
pedrillo.
Daar heb ik deezen slaapdrank voor gereed gemaakt; dien meng ik hem, op de beste wijze, in zijnen drank: verstaat gij mij? Ook heb ik hier een flesjen voor hem gevuld. Gaat het met de eene niet, dan gaat het met de andere.
blonde.
Zorg niet voor mij. Maar kan Constanze haar beminde niet spreeken?
pedrillo.
Zodra het geheel duister is, zal hij hier in den tuin komen. Ga heen, en bericht Constanze een en ander. Ik zal Belmonte hier verwagten. Vaar wel, mijn hartediefjen! Vaar wel!
blonde.
Vaar wel, lieve Pedrillo! ô Welk eene vrolijke tijding zal ik overbrengen. | |
[pagina 47]
| |
Welk genoegen! welk een vreugd!
Maakt mijn gantsche hart verheugd.
Uitstel kan dit niet gehengren,
'k Moet haar straks de tijding brengen.
'k Wek door juichen, hupplen, springen,
Vrolijk lagchen, schertzen, zingen,
Haar verslagen hart vol vreugd.
| |
Zevende tooneel.
pedrillo.
ô Was alles maar reeds voorbij! waren wij maar in open zee, en hadden mij onze meisjens in den arm, en dit vervloekte land agter den rug! - Maar men moet het waagen: nu, of nimmer. Die waagt die wint. Kloek gestreeden!
Spoedig vreede!
Nu de laffe vrees verjaagd.
Zou ik beeven?
Zou ik klaagen?
Niet mijn leven
Moedig waagen?
Neen, ô neen! het moet gewaagd.
Kloek gestreeden,
Spoedig vreede,
Nu de laffe vrees verjaagd.
| |
[pagina 48]
| |
Agtste tooneel.
Osmijn, Pedrillo.
osmijn.
Ei, ei, zijt gij zo vrolijk? Het moet u verduiveld wel gaan.
pedrillo.
ô Waarom zou men geduurig het hoofd laaten hangen? Men wint, bij den drommel! daar niets mede. De Pedrillo's zijn, misschien van Adams tijden af, altijd vrolijke lieden geweest. Vreugde en, wijn kan de hardde slaavernij verzoeten. Zekerlijk kunt gij, arme slokker! niet begrijpen, dat 'er zulk een vermaak in een goed glas wijn verborgen is. Waarlijk, Mahomet heeft zijne aanhangers duivels bij den neus gehad, toen hij den wijn verbood; maar hij dacht mogelijk, dat als alle de turken dien lekkeren drank dronken, dat hij 'er dan gebrek aan zoude hebben. Hoor eens, wanneer 'er die verwenschte wet niet was, dan zoud gij een glaasjen wijn met mij moeten drinken; gij mogt dan willen of niet! (Ter zijde.) Mogelijk tast hij toe: want hij lust hem heel graag.
osmijn.
Wijn drinken, met u? - Ja, vergif! | |
[pagina 49]
| |
pedrillo.
Altijd vergif en dolk, of dolken en vergif! Leg toch dat oud vooroordeel eens af, en wees verstandig. Zie eens, een paar flessen heerlijke cijpersche wijn! Ach! (Hij toont hem twee flesschen, van welke de een grooter dan de andere is.) Die zullen mij heerlijk smaaken.
osmijn. ter zijde.
Indien ik hem durfde vertrouwen!
pedrillo.
Dat is wijn! ô Dat is heerlijke wijn! (Hij zet zich, naar de wijze der Turken, op den grond neder, en drinkt uit de kleine flesch.)
osmijn.
Is de groote flesch ook goed!
pedrillo.
Denkt gij mogelijk, dat ik 'er vergif in gedaan heb? Ho! ho! wees niet verleegen. Zou het de pijn wel waard zijn, dat ik, om uwentwille, ter helle voer? - Daar, ziet eens, ik drink 'er zelf van. (Hij drinkt een weinig uit de groote flesch.) Nu, bedenkt gij u nog? - Vertrouwt gij mij noch niet? Foei, Osmijn! gij moet u schaamen! Daar, neem! (Hij geeft hem de groote flesch.) Of wilt gij de kleine?
osmijn.
Neen, laat staan; laat staan! Maar zo gij mij verraadt? (Hij {problem}iet zorgvuldig in 't rond.)
| |
[pagina 50]
| |
pedrillo.
Even of wij elkander niet meer nodig hadden! Kom, frisch aangevat! Mahomet ligt reeds lang op zijn één oor, en heest geheel iets anders te doen, dan zich met uwe flesch wijn op te houden. | |
Duo.
pedrillo.
Vivat Bachus!
Bachus leeve!
Bachus was een dapper man!
osmijn.
Zou 'k het waagen?
Zou ik drinken?
Als Alla het merken kan?
pedrillo.
Wat helpt dat talmen!
Drink hartig, drink luchtig.
Gij hebt al te lang reeds gevraagd.
osmijn.
Nu, dat 's gedronken,
De wijn is gezonken.
Dat noem ik, waarachtig gewaagd.
beiden.
Nu leeven de Meisjens,
De blonden, de bruinen.
Zij leven lank!
pedrillo.
Dat smaakt lekker!
| |
[pagina 51]
| |
osmijn.
Dat smaakt heerlijk!
beiden.
Ach! dat is een Godendrank!
Vivat Bachus!
Bachus leeve!
Bachus vond dien Godendrank!
pedrillo.
Ja waarlijk, dat moet men bekennen, dat 'er niets is dat de wijn overtreft. Wijn is mij veel aangenaamer dan geld en meisjens. Ben ik eens verdrietig, of knorrig, dan neem ik mijn toevlucht tot de flesch, en naauwlijks zie ik 'er den bodem van, of alle mijne droefheid is verdweenen. Mijn flesch kijkt mij niet zuur aan, zo als mijn meisjen, wanneer haar het hoofd niet wel staat. En men mag praaten wat men wil, van de zoetheid der liefde, en het genoegen van den echtenstaat, wijn op de tong smaakt boven alles!
Bij Osmijn begint de wijn en de slaapdrank reeds te werken, zo dat hij, op het einde van dit Tooneel, telkens slaaperiger en loomer wordt. Echter behoort de Tooneelspeeler dit niet al te ver te trekken. Hij moet altijd half droomend en slaapdronken blijven.
osmijn.
Dat is waar, wijn... wijn is een beer... lijke drank; en... en... onze groote Profeet.... moet... het mij... niet... niet... kwalijk neemen... vergif... en dolk!.. | |
[pagina 52]
| |
de wijn smaakt.... heer... lijk!... Niet waar.... broe... broeder Pedrillo!
pedrillo.
Zeer zeker, broeder Osmijn. Zeer zeker.
osmijn.
Men wordt... aan... stonds.... zo... zo vrolijk... (Hij knikt somtijds met het hoofd.) Zo... zo opgeruimd. Hebt... gij... nog meer?.. broeder! (Hij reikt op eene belagchelijke wijze, naar de tweede flesch, die Pedrillo hem geeft.)
pedrillo.
Hoor papa! drink maar niet te veel; want het loopt in 't hoofd!
osmijn.
Wees... maar... niet... niet bezorgd... ik... ik ben zo, zo nuchter... als mogelijk is... Maar, dat.... is waar;.. (Hij begint zich op den grond uit te rekken, en rond te wentelen.) het smaakt.... heerlijk!
pedrillo. ter zijde.
En het werkt ook heerlijk!
osmijn.
Maar... verraaden, moet gij mij niet, broêrlief... verraaden!.. want, indien Mahomet... neen, neen; de Bassa... wist.... ziet gij... lieve Blonde.... ja... of.... neen!
pedrillo. ter zijde.
Nu wordt het tijd, om hem weg te maaken. (Overluid.)
| |
[pagina 53]
| |
Nu kom, oude! laat ons gaan slaapen. (Hij helpt hem van den grond op.)
osmijn.
Slaapen?... schaamt gij u niet? - Vergif en dolk!.. wie zou zo slaaperig zijn? (Hij geeuwt.) Het is.... naauwelijks... middag.
pedrillo.
Ha! ha! ha! de zon is reeds onder. - Kom, spoedig, dat de Bassa ons hier niet betrapt.
osmijn. in 't heen gaan.
Ja, ja... een flesch... goede wijn... Bassa!.. gaat boven alles!.. goede... nacht... broer... lief... goede.. nacht. (Pedrillo leidt hem weg, maar komt aanstonds weêr terug.)
| |
Negende tooneel.
pedrillo. Osmijn nabootzende.
Goede... nacht... broer... lief!.. goede... nacht! Ha! ha! ha! Kan men u zo betrekken, oude ijzervreeter! met uw vergif en dolk? Gij hebt uwe laading. Maar, het is nog zo vroeg in den avond! Eer het middernacht is, moeten 'er nog drie uuren verloopen: en hoe ligtelijk kan hij dan weêr uitgeslaapen hebben? - St! St! mijnheer! kom toch! Onze Argus is blind. Ik heb hem rustig toegedekt. | |
[pagina 54]
| |
Tiende tooneel.
Belmonte, Pedrillo.
belmonte.
ô Dat onze aanslag gelukte! Maar zeg, is Constanze noch niet hier?
pedrillo.
Zie daar komt zij juist, door de laan. Spreek alles met haar af; maar wees toch kort: want deverraader slaapt niet lang. | |
Elfde tooneel.
Belmonte, Constanze, Pedrillo. Blonde. Geduurende de gesprekken tusschen Belmonte en Constanze, spreekt Pedrillo zachtkens met Blonde, aan wie hij door gebaarden, het geheele Tooneel met Osmijn te kennen geeft, en deszelfs gedrag naarbootst: haar verder beduidende, hoe hij, om middernacht, met een ladder, onder haar vengster zal komen, om haar weg te voeren.
constanze. Belmonte in de armen vliegende.
ô Mijn Belmonte!
belmonte.
ô Constanze! | |
[pagina 55]
| |
constanze.
Is het mogelijk! Na zo veele benaauwde dagen, na zo veel lijden, u, in mijne armen weder te zien.
belmonte.
ô Dit oogenblik verzacht alle mijne rampen! Doet mij alle mijne smarten vergeeten!
constanze.
Hier wil ik aan uwen boezem hangen, en schreijen! Ach! heeden voel ik, dat de vreugde ook haare traanen heeft.
belmonte.
Als de vreugde - traanen vloeijen,
Lacht de liefde, den geliefden toe.
Paerlen, die op wangen gloeijen,
Vangt men kussend, immer blij te moê.
Ach! Constanze! dit gelukken!
U, aan mijne borst te drukken,
Kan mijn ziel op 't hoogst verrukken,
Loont den ramp door ons gesmaakt.
ô Hemel! kroon ons onderwinden,
Ach! dat wij nooit weêr ondervinden,
Welk een smart de scheiding maakt.
Ik heb hier, in de nabijheid, een schip gereed liggen; om middernacht, wanneer alles in rust is, kom ik onder uw vengster;... en dan zij de Liefde onze beschermëngel.
constanze.
ô Welk een vermaak! Wat zoude ik met u niet waagen? - Ik zal u verwachten. | |
[pagina 56]
| |
pedrillo.
Dus, lieve Blonde! pas maar wel op! Hoort gij?
blonde.
Zorg niet voor mij! - Het zou het eerste avontuurtjen zijn, dat een Meisjen versliep.
pedrillo.
Gij zult mijne aankomst spoedig merken, wanneer gij zo wat hoort brommen, zo als des avonds mijne gewoonte meest is: pas dan op, want dan moeten wij, met één sprong in het schip zijn. Nu spoedig moed gevat, en niet gewanhoopt: want wie alles te verliezen heeft, moet alles waagen.
constanze.
Als het maar wel afloopt.
belmonte.
Wij moeten het hoopen - de Liefde zal onze leidsvrouw zijn. | |
Quator.
constanze.
Ach! Belmonte! ach! mijn leven!
belmonte.
Ach! Constanze! mij hergeeven!
constanze.
Is het mooglijk? Welk verrukken!
U aan mijne borst te drukken;
Na zo veele dagen smart.
| |
[pagina 57]
| |
belmonte.
Welk een blijdschap! u te ontmoeten!
Dat kan alle ramp verzoeten.
ô Hoe vrolijk is mijn hart.
constanze.
Zie mijn vreugde traanen vloeijen!
belmonte.
Kussend, mijne wang besproeijen,
constanze.
Dat deez' vloed de laatste zij!
belmonte.
Ja! nog heeden wordt gij vrij.
pedrillo.
Dus, mijn Blondjen! wil niets duchten.
Alles is gereed tot vluchten,
Te twaalf uuren staan wij klaar.
blonde.
Zou mij dit bericht ontstellen?
De minuuten zal ik tellen,
Waar' het oogenblik reeds daar!
allen.
Helder schiet de zon haar straalen,
Door de donkre nevels heen!
Onze vreugde kent geen paalen,
Wij zien 't eind van ons geween!
belmonte.
Dan, ach! bij 't eind der smart,
Gevoelt mijn juichend hart,
Nog veel geheime zorgen.
| |
[pagina 58]
| |
constanze.
Wat is het, liefste? spreek!
Wat deert u toch? - Ik smeek...
ô Houd mij niets verborgen.
belmonte.
Men zegt: gij zijt....
constanze.
Nu?... radder!
Belmonte en Constanze, zien elkander stilzwijgend en bevreest aan.
pedrillo, hij geeft door tekenen te kennen, dat hij gevaar loopt, om gehangen te worden.
Maar, Blondjen! ach! de ladder!
Zijt gij wel zo veel waard?
blonde.
Loop gek! wat wilt gij praaten!
Gij moest die vraag mij latten,
Dan ging het naar den aart.
pedrillo.
Maar vrind Osmijn....
blonde.
Laat hooren.
constanze, tegen Belmonte.
Hebt gij de spraak verlooren?
Te Saamen.
belmonte.
ô Neen! maar wordt niet boos,
Wanneer ik roekeloos
Slechts om 't gerucht, het waage,
U siddrend, beevend vraage:
Of gij den Bassa mint?
pedrillo.
Dorst vrind Osmijn, te loos,
Ofschoon gij 't niet verkoos,
Als heer niet iets te waagen,
Dat ik u eerst zou vraagen?
Ik weet hij u bemind.
| |
[pagina 59]
| |
constanze, schreijende.
Hoe grieft gij mij, mijn vrind!
blonde, hem een oorvijg geevende.
Daar, hebt gij 't antwoord, vrind!
pedrillo, zijn hand op de wang houdende.
Nu ben ik gantsch verlicht.
belmonte, knielende.
Constanze! ach vergeef!
blonde, Pedrillo toornig verlaatende.
Ik ken te wel mijn pligt.
constanze, zich zuchtende van Belmonte verwijderende.
Wie was 't die trouwer bleef?
Eerst alleen, daar na allen te saamen.
blonde, tegen Constanze.
Die twijflaar vraagt mij nog:
Of Osmijn iets kon winnen?
constanze, tegen Blonde.
En Belmont twijffelt, och!
Ik zou den Bassa minnen!
pedrillo, de hand vóor de wang houdende.
Wordt Blondjen eens mijn vrouw,
'k Durf op haare eer dan zweeren.
belmonte, tegen Pedrillo.
Constanze is mij getrouw,
Geen twijfling kan haar deeren.
Te Saamen.
blonde en constanze.
Als mannen ons verdenken,
Onze eer door argwaan krenken,
Der vrouwentrouw versmaên,
Dan moet men ben weêrstaan.
belmonte en pedrillo.
Als 't vrouwen reeds kan krenken,
Dat mans haare eer verdenken,
Dan lagcht haar deugd ons aan,
En de eisschen zijn voldaan.
| |
[pagina 60]
| |
pedrillo.
Kunt gij, Blonde 't mij vergeeven?
'k Moet meer voor mijn hoofd thans beeven.
Dan ik voor uw straks deedt.
belmonte.
Ach! Constanze! ach! mijn leven!
Zoudt gij mij nu niet vergeeven,
Dat ik deeze vraage deedt?
blonde.
Neen: gij dorst, te snood, gelooven,
Dat ik iets, mij nooit te ontrooven,
Aan dien ouden had besteed.
constanze.
Belmont! hoe! gij kunt gelooven,
Dat men mij een hart zou rooven,
Dat ik had aan u besteed.
belmonte en pedrillo.
Ach! vergeef het!
Zie mijn rouwe!
constanze en blonde.
Ik vergeef het
Aan uw rouwe.
allen.
Braaf! nu 's alles afgedaan!
Nu leeve de liefde!
Zij blijve op den duur, zoet!
Niets stooke den vuurgloed
Van minnenijd aan!
Einde van het Tweede Bedrijf.
|
|