Stomme zonden
(1916)–Johanna Breevoort– Auteursrecht onbekendEen waarschuwend woord voor onze jongelieden
[pagina 28]
| |
Hoofdstuk IV. Lichamelijke en geestelijke gevolgen der zelfbevlekking.Tissot, een beroemd geneesheer, die een boek over de onanie schreef, zegt: ‘De gevolgen der zelfbevlekking zijn zeer verscheiden, naar de verscheidenheid van elks lichaamsgestel en leefwijze. Maar geen enkele onanist leeft er, die niet op de een of andere wijze voor zijne zonden boeten moet. De ergste gevallen, die mij in mijne practijk zijn voorgekomen zijn deze: a. Een volslagen ongesteldheid van de maag. Deze openbaart zich bij eenigen òf in het verliezen van den eetlust, òf in een onordelijken eetlust (een soort vraatzucht). Bij anderen openbaart zij zich in heftige pijnen, vooral bij de spijsvertering, of een ongewoon oprispen, dat door geen middel te genezen is, zoolang de slechte gewoonte aanhoudt. b, Een verzwakking van de organen der ademhaling, waaruit menigmaal een drooge hoest, bijna altijd een heesche zwakke stem en bij elke slechts eenigszins heftige beweging een kuchen ontstaat. c. Algeheele verslapping van het zenuwgestel. Wie met de inrichting van het menschelijk lichaam ook maar | |
[pagina 29]
| |
oppervlakkig bekend is, zal lichtelijk begrijpen, dat deze drie oorzaken alle soorten van sleepende ziekten kunnen teweeg brengen. De eerst verschijnende ongesteldheden zijn gewoonlijk merkbare afneming van de krachten des lichaams; bleekheid der wangen; een soort loodkleur; grijsblauwe kringen om de oogen; een onvaste schuwe blik; glazige oogen; aanhoudende geelzucht; kleine puisten over het geheele gezicht, die slechts schijnen te verdwijnen om voor anderen plaats te maken, en die zich vooral om het voorhoofd, om den neus en aan de slapen vertoonen; zichtbare vermagering, verbazende vatbaarheid, zoo dikwerf het weder verandert en vooral wanneer koude invalt; mattigheid der oogen en zwakte van het gezicht, merkelijke afneming van alle zielsvermogens en hoofdzakelijk van het geheugen.’ Nu moeten mijn vrienden en vriendinnen niet iedereen, die bovengenoemde teekens vertoont, voor een onanist gaan aanzien. Alles wat de zenuwen aantast: overwerken, aangeboren zwakte, ziekte, kan gelijke gevolgen hebben als die de onanie voortbrengt. Omgekeerd kunnen de uiterlijke zichtbare gevolgen bij een onanist lang verborgen blijven. Die gevolgen zijn vaak te verschrikkelijker, naarmate zij lang verborgen blijven. Een iegelijk van mijn jonge lezers beproeve zichzelven, en indien hij of zij haar beeld, haar ziekte en zonde in deze regelen vindt, hij of zij aarzele niet de ouders te raadplegen, of wanneer zij die niet | |
[pagina 30]
| |
meer bezitten een vertrouwden dokter of leeraar.Ga naar voetnoot1) Zie niet op anderen, dan om te waarschuwen, zie op uzelven. De beroemde Boerhave, ge weet wel, die eens een brief ontving ‘Aan Boerhave in Europa’ noemt als gevolgen der onanie, vermoeidheid, zwakte, traagheid der leden, trekkingen, magerheid, opdroging der sappen, pijn in de hersenvliezen, stompheid van zinnen, vooral in het gezicht, uittering van het ruggemerg, dolheid en vele andere kwalen. Dokter A. Dupont, te Ermelo, zegt o.m.: ‘De onanie brengt teweeg een verlies van lichaamssappen, dat des te meer van beteekenis is, hoe vroeger en hoe vaker het wordt geleden. Het opgroeiende, jeugdige lichaam heeft voor zijn opbouw alle beschikbare krachten en bouwmaterialen noodig. Wordt nu door geregelde zelfbevlekking, wekelijks of zelfs dagelijks een lichaamssap aan 't lichaam onttrokken, waarvan het periodiekGa naar voetnoot2) verlies slechts de volkomen uitgegroeide man verdragen kan, zoo moet daaronder de voeding der organen noodwendig lijden. De vochtstroom in het lichaam neemt, om het verloren gegane te herstellen, zijne richting naar de zaadbereidende klieren en verzorgt dan in mindere mate het overige lichaam. De hersenen ondervinden een stoornis in de voeding, maar vooral is de door | |
[pagina 31]
| |
zelfbevlekking veroorzaakte circulatiestoornis en de psychische opwinding, die geen normale oplossing vindt, de oorzaak dat de jongensGa naar voetnoot1) verstrooid worden, vergeetachtig, suffig, dat het begripsvermogen afneemt, dat zij in de school niet goed meekunnen’. Misschien begrijpt ge het bovenstaande niet geheel, jongelui, doch doet uw best eens dit te vatten. Dr. Dupont schreef natuurlijk niet voor kinderen. Toch begrijpt ge dien dokter wel als hij vertelt: ‘Op ons spreekuur kwam eens een jongen zelf klagen, dat hij moe in 't hoofd was, niet goed kon doordenken, en niet voldoende zijn arbeid volbrengen. Ook zijn patroon had duidelijk dien achteruitgang opgemerkt. Bij ons onderzoek naar onanie bekende hij, na eenig aarzelen, dat hij 5 à 6 maal 's weeks zich schuldig maakte aan dit euvel’. Ik ken iemand, een jonge man, met een helder hoofd, zoon van achtenswaardige ouders, die alles in het werk hebben gesteld om hun zoon flink te laten leeren. Hij heeft een moeilijk examen gedaan en was knap in zijn vak. Gelukkig is hij nog ongetrouwd, want hij is geen normaal (gewoon) mensch meer, maar een wrak. Geheel vernield door de onanie. In het eerst zijn collega's tot last, die geduld met hem wilden hebben, is hij nu geheel ongeschikt voor zijn arbeid, soms zelfs gevaarlijk voor wie om hem zijn. Zijn ouders tot groot verdriet, zijne omgeving tot een schrik. Half gekrenkt in zijn verstand, ziekelijk, zwak, kwaadaardig vijandig tegen God en menschen, sleept hij zijn ellendig leven voort. | |
[pagina 32]
| |
Dr. Dupont zegt: ‘Terwijl het beheerschen van elke booze onreine begeerte den zedelijken wil van een jongen man sterkt en staalt, hem op een hoogere trede brengt en gevoeliger maakt voor het ware, goede en schoone, ondervindt het zedelijk leven van een onkuische telkens nieuwe verzwakking. Met den tijd wordt een ernstig willen en streven zeldzamer, de smaak voor zinnelijke, obscure (liederlijke) dingen neemt toe; zin voor het reine neemt meer en meer af. Het geheele zedelijke niveau (hoogtepunt) van zulk een jongen man daalt trede voor trede naar omlaag. En hij weèt dit; hij is zijn gemeenheid, zijn onwaardigheid bewust; hij schaamt zich voor zijn medemenschen, verbergt zich voor hun blikken; hij trekt zich menigmaal schuw in zich zelf terug. Zoo maakt hem het bewustzijn van zijn verkeerde handelingen gesloten, menschenschuw, onwaar; en het vergeefsch strijden tegen de verzoeking doet hem allengs aan redding vertwijfelen; hij wordt verdrietig, droefgeestig en hypochondrisch. Welk een ongeluk voor een gezond levenslustig meisje, als zij in den echt aan zulk een wrak van een man verbonden wordt!’ Ja zeker, voor het meisje is het een ramp met een onanist verbonden te worden in het huwelijk, en voor den man is het evenzeer een ongeluk een door onanie uitgeput en zenuwziek meisje tot vrouw te verkrijgen. Gij jongens en meisjes van 17, 18 jaar begint reeds idealen te koesteren, niet waar? De jongen gaat ‘op een ambacht’, naar ‘het kantoor’ of ‘op studie’. Hij begint mensch te worden. Straks trekt zijn hart naar een meisje, dat hij vereeren en liefhebben wil. Zijn idealen tooveren hem een schoone | |
[pagina 33]
| |
toekomst voor, als hij eenmaal volwassen zal zijn, en hoofd van een gezin. De hoop op een gelukkig gezin verspeelt een onanist. Hij kan zijn jonge gezonde vrouw nooit gelukkig maken en zijn verslapt ontzenuwd lichaam kàn geen gezonde kinderen voortbrengen. Ge hebt allen wel eens bloemen gezaaid. Neem b.v. Afrikaantjes. Als gij de zaadhulzen gedroogd hebt, zoekt ge er de dikste en mooiste, de rijpste zaadjes uit om die in het volgend voorjaar opnieuw te zaaien. Probeer het eens met onrijpe dunne pieterige zaadjes! Ge krijgt kleine ziekelijke bloemen of heelemaal niets. Wie aardappelen poot, neemt een gezond, stevig soort, en wie granen zaait, neemt best zaaikoren. Een gezond mensch brengt gezonde kinderen voort. Ook van de zelfbevlekking, ja bij de zonde der onkuischheid in het bijzonder, geldt 's Heeren woord: Ik ben de Heere, een ijverig God, die de misdaad der vaderen bezoekt aan de kinderen, in het derde en vierde lid dergenen die mij haten. Dergenen die mij haten. Haat tegen God en tegen de menschen, dàt is het zedelijk gevolg der zelfbevlekking, omdat het een werk des Satans is. Satan woont in de duisternis. Hij scheurt de ziel af van God, van het licht, van de waarheid, verdrijft vrede en zaligheid, rust en vastheid. Ziet ge, toen gij gedoopt zijt, heeft God u en uwe ouders gezegd, dat Hij met u een eeuwig verbond der genade heeft opgericht en u tot Zijne kinderen en erfgenamen aanneemt. | |
[pagina 34]
| |
Gij daarentegen werd in den Doop verplicht tot eene nieuwe gehoorzaamheid, om dien God aan te hangen en lief te hebben .... uw oude natuur te dooden. Door de zelfbevlekking verleent gij die ‘oude natuur’ een schrikkelijke macht over u. De oude natuur, welke Gods Woord ‘het vleesch’ noemt, naast den duivel onze grootste vijand. Een onanist kan ten slotte niet meer bidden. Hij ontvlucht en haat God. Voor hem sterft langzaam alle liefde en vriendschap, geen ontvlammen voor het gevoel van heilige hooge belangen meer! ‘Heilig is de lente des levens’ heeft een dichter gezongen, och voor den onanist wordt 's levens lente een woestenij. Geen geestdrift voor heerlijke en mooie idealen meer. Geen brandend verlangen naar schoonheid en goedheid en waarheid. Geen luid uitjubelen van 's levens blijheid, van levensmoed. Geen durf en geen kracht. Geen bezieling. Een onanist is aan het vleesch en de lagere wereld geboeid. Hij blijft koud, gevoelloos en onverschillig bij het lezen en hooren van Gods Woord, hij komt niet uit den bedompten kring van zijn eigen ik. Ja dat ik, zichzelf, verfoeit en veracht hij. In het eind neemt een geweldige zwaarmoedigheid de overhand. Levenszatheid, die nergens vreugde in vindt, weerzin tegen godsdienst, gezelschap, kunst, wetenschap en al wat hoog en mooi is. Het einde is krankzinnigheid en zelfmoord. Geneesheeren van krankzinnigengestichten kunnen zeggen, hoevelen daar zijn, bedorven door de onanie, gekrenkt in hun geestvermogens. De ziel kan de zelfverachting ten slotte niet meer dragen, in bange walging voor zichzelf | |
[pagina 35]
| |
verliest zij het stuur over de geestvermogens, de inwendige mensch werd een wilde woestenij, waarin niets frisch en fleurig meer tiert. Want God zegt: Wie den tempel Gods schendt, dien zal God schenden; die vuil is dat hij nog vuiler worde. Wie den levensdraad afsnijdt tusschen God en zijn ziel, zinkt in den eeuwigen dood. Maar al komt het bij u, mijn vrienden en vriendinnen niet tot dat bitter ijselijk einde, zelfs de eerste gevolgen der onanie zijn schrikkelijk genoeg, want ze bederven uw geestesleven. De bezoedelde onreine verbeelding van den onanist toovert zich allerlei vuilheid als iets begeerlijks voor, de schandelijkste beelden fladderen voor de oogen van den onanist, hij komt niet meer uit den satanischen tooverkring, ook als hij gaarne bidden wilde. Zonder de lichamelijke bezondiging bestaat reeds deze geestesbezoedeling. Ontuchtige gesprekken en verhalen wekken vooral zijn aandacht, en geven hem wellustige droomerijen bij dag en bij nacht vooral. Zijn gedachten spelen een schandelijk spel. Gevolgen daarvan zijn allerlei zielskwalen, veel booze humeuren, ongeduld, kwaadaardigheid, grilligheid, lichtgeraaktheid of stompzinnige onverschilligheid, moedeloosheid, onvermogen om te leeren en onwil, luiheid, liederlijkheid! Deze vergiftigende zonde openbaart zich bij jongelui in eene in het oog loopende verstrooidheid, onoplettendheid bij het onderwijs, schuwheid voor alle ernstige inspanning: kennis, vlijt en zedelijk gedrag gaat achteruit. Vaak weet niemand van dit kwaad dan God en de bedrijver; schijnbaar gaat de jongen of het meisje gezond en vroolijk over den weg, waant zich gelukkig, | |
[pagina 36]
| |
kan overmatig dartel zijn. Toch kwijnt de ziel; als de gevolgen in het lichaam uitkomen, is de levendigheid des geestes reeds verstikt en de band met God doorgesneden of bijna uiteengerafeld. Al voelt gij u nog zoo goed en verbeeldt ge u krachtig te zijn, jonge onanist, het schrikkelijk gevoel van levend-dood te zijn, zal u, als gij doorgaat met zondigen, overrompelen eer ge 't weet! Tissot zegt: ‘Gevolg der onanie is: verval van het lichaam, verlies van het geheugen, ijlhoofdigheid, alle gebreken van den ouderdom in de jaren, waarin men het sterkst moet zijn, ongeschiktheid voor elke verrichting, de vernederende rol om een nuttelooze last der aarde te zijn, knorrigheid, ontevredenheid met zichzelven en met anderen, afkeer van het leven, een angst, erger dan pijn, vreeselijke knaging des gewetens, die dagelijks toeneemt, en zonder twijfel na den dood veel sterker, ja tot een onuitblusschelijk vuur wordt.’ Hufeland, een ander geneescheer, zeide: ‘Jongelingen, die genie en vernuft hadden, worden middelmatige wezens, of domkoppen; de ziel verliest den smaak voor alle verheven gedachten, iedere aanschouwing van een mannelijk of vrouwelijk voorwerp wekt begeerten op; angst, berouw, beschaamdheid en vertwijfeling aan de genezing van het kwaad maken den pijnlijken toestand volkomen. Het geheele leven van zulk een mensch is een reeks geheime verwijtingen, pijnigend gevoel van inwendige, door zich zelf veroorzaakte zwakte, onbeslistheid, levenszatheid, en het is geen wonder wanneer eindelijk aanvechtingen tot zelfmoord ontstaan, waaraan niemand meer bloot staat dan een onanist.’ | |
[pagina 37]
| |
Kapf vertelt in zijn boekje: ‘De gevaarlijkste vijand der jeugd’: ‘Een jong man, die door de gevolgen der onkuischheid in het gekkenhuis kwam, klaagde dat zijn hoofd geheel hol was. Hij kon niets denken, niets doen. Toen hij spoedig daarna stierf en men hem de hersenpan lichtte, vond men werkelijk zijn schedelholte ledig, zijne hersenen waren als samengeschroeid. Zoo verdrogen de levenssappen en levensgeesten door deze vreeselijke wellustigheid. En zelfs van dezen uitgedorden mensch zei de wereld dat hij door vroomheid gek geworden was! De uiterlijke schijn sprak er voor. Hij was midden in zijne doling door een godvreezend leeraar gesticht en tot diepe verslagenheid gebracht. Hij keerde zich tot Christus en Zijn Woord, maar de zonde had hem reeds zoo diep in hare netten! Hij vermocht den inwendigen tweestrijd tusschen de nieuw verkregen betere overtuiging en de oude verdorvenheid niet meer te verzoenen en vond zoo in den vreeselijken kamp geen doorbrekende kracht der overwinning meer; zoo verviel hij in waanzin en ijlde den dood te gemoet.’ God de Heere is een ijverig God! |
|