Historische grammatica van het Nederlands
(1987)–Cor van Bree– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 205]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Historische grammatica van het Nederlands / vormleer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
36.1. AlgemeenOm der wille van de overzichtelijkheid behandelen we eerst apart de sterke werkwoorden. Daaronder verstaan we in de historische grammatica die werkwoorden die hun praeteritum historisch gezien niet met een dentaal-suffix vormen; doen ze dit wel dan spreken we van zwakke werkwoorden. In het Mod. Ndl. wordt dit suffix teruggevonden als -de of -te, waarvan na een op een dentaal eindigende stam de dentaal vervalt: vgl. maak-te, roof-de, haat-te (= hate), wied-de (= wiede). Vgl. daartegenover stijgen - steeg, dragen - droeg etc. OPM. De toevoeging ‘historisch gezien’ is nodig omdat het dentaalsuffix later verdwenen kan zijn of niet meer als zodanig wordt ervaren; vgl. zou (ouder: zoude) bij zullen; mocht (ouder: mochte) bij mogen. De sterke werkwoorden zijn voor het Gotisch in drie groepen te verdelen:
In het Nederlands zijn er alleen maar sterke werkwoorden met Ablaut. Vgl. voor de gevallen 2 en 3 heten - hiet (nu analogisch heette), laten - liet. Bij de sterke werkwoorden onderscheiden we de volgende stamtijden:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor de overzichtelijkheid herhalen we hier nog eens de 7 klassen van de ablautende sterke werkwoorden in het Gotisch (zie verder 4.3).
In afwijking van de behandeling van de klankleer gaan we bij de sterke werkwoorden meteen uit van het Oerindoëuropees en trekken dan vandaar de ontwikkelingslijn naar het Nederlands. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
36.2. Het oerindoeuropese systeemAls basis voor de eerste vijf klassen kan men het volgende oeride. systeem aannemen:
wortelstructuur:
Aan de wortelvocaal gaan meestal één of meer consonanten vooraf. Biezondere gevallen zijn liquida + wortelvocaal + twee consonanten en liquida + wortelvocaal + één consonant, die resp. tot klasse 3 en klasse 4 behoren (vgl. got. þriskan en brikan). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit het schema blijkt dat we overal dezelfde Ablaut aantreffen: ĕ/ŏ/ē/NUL, ook al komen deze trappen niet telkens alle vier voor. Goed beschouwd is de indeling in vijf klassen voor dit stadium een anachronisme. Afwijkend zijn natuurlijk wel de klassen 4 en 5 door de rekkingstrap in de 3e categorie. Het is overigens waarschijnlijk dat de 4e klasse oorspronkelijk in de 3e categorie ook een nultrap had: L̥/N̥; de ē (>ε̄) heeft zich dan vanuit de 5e klasse in het Ogm. analogisch, uitgebreid. (De nultrap vinden we nog bij de praeterito-praesentia van klasse 4; zie 37.7.2.) ‘Klasse’ 5 is ook afwijkend door de ĕ-trap in de 4e categorie; deze afwijking is echter gemakkelijk te verklaren: een obstruent kan nl. niet zoals met de nasaal en de liquida in de klassen 3 en 4 gebeurt, sonantisch worden, hetgeen de reductie van de klinker in de zwak geaccentueerde syllabe verhinderde. Enkele werkwoorden in klasse 5 hebben ook in de 2e categorie ē (ogm. en ggm. ε ̄) gehad. Deze lange vocaal kon dan naar het model van de andere werkwoorden later door ă vervangen worden. Vgl. got. fra-itan - fret - fretum - fra-itans met ndl. eten - at - aten - gegeten. We zullen van deze biezondere gevallen verder afzien. Verder vinden we soms i.p.v. een ĕ-trap een nul-trap in de 1e categorie: vgl. (o.a.) klasse 2b. Voor de klassen 6 en 7 (got. faran - for - forum - farans; letan - laílot - laílotum - letans) zie 36.3.6.1 en 36.3.7; voor de overige reduplicerende werkwoorden 36.3.8. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
36.3. De klassen van de sterke werkwoorden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
36.3.1. Klasse 1 (oeride. wortelvocaal vóór ĭ + consonant)
Voorbeelden:
Ogm. klankwet: ŏĭ wordt ăĭ (cat. 2); ggm. klankwet: ĕĭ wordt ī ( (cat. 1); got. klankwetten: ĭ wordt ĕ vóór χ, χu en r (cat. 3 en 4); ndl. klankwetten: diftongering van de ī (cat. 1); ontwikkeling van ăĭ tot ê (cat. 2); rekking van ĭ tot ē (cat. 3 en 4). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het Ggm. heeft tegen de verwachting in een ĭ in de 4e cat.: vgl. osa. gistigan, waar we op grond van de a-Umlaut een ĕ zouden verwachten. Mogelijk is analogie in het spel naar de 3e categorie: ggm. *stigum-. Er zijn verder aanwijzingen dat het Mnl. in de 2e categorie de representant van de gerekte in plaats van de vanouds lange vocaal had (Ausgleich); in dialecten althans waar het verschil tussen ê en ē bewaard is gebleven, heeft de 2e categorie de daar niet klankwettige ē. Ook kan in mnl. teksten een vorm van de 2e categorie rijmen op een woord met ē. De rijmen in (oudere) teksten wijzen echter nog in de richting van ê. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
36.3.2. Klasse 2 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
36.3.2.1. Klasse 2a (oeride. wortelvocaal vóór ŭ + cons.)
Voorbeelden:
Ogm. klankwet: ŏŭ wordt ăŭ; ggm. klankwetten: splitsing in de 1e cat. van ĕŭ in ĕŏ (vóór ă in de volgende syllabe, bijv. in de infinitief) en ĭŭ (vóór ĭ in de volgende syllabe, bijv. in de 2e en 3e pers. sg. praes. indic.); a-Umlaut van ŭ tot ŏ in de 4e cat. (vgl. nog got. budans met ă in de volgende syllabe); got. klankwetten: ŏ/ŭ wordt ŏ vóór χ, χu en r, verder ŭ; ĕŏ en ĭŭ vallen in iu samen; ndl. klankwetten: ontwikkeling van ĕŏ tot ī (cat. 1); van ăŭ tot ô (cat. 2); rekking van û tot ō (cat. 3) en van ŏ tot ō (cat. 4). In de 1e categorie heeft ī uit ĕŏ het in de onl. periode gewonnen door analogie: ĭŭ zou via iy ɔei geworden zijn (vgl. nog ohgd. biutis, biutit; osa. biudis, biudid) (zie 19.3). Mogelijk had het Mnl. reeds analogisch in de 2e cat. de ō van cat. 3 en 4 (vgl. bij de 1e klasse). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
36.3.2.2. Klasse 2bDit type verschilt van 2a alleen in de 1e categorie: ggm. ū + cons. >mnl. ȳ + cons. > nnl. ɔei + cons. (got. ū + cons.). Voorbeeld: got. lūkan - mnl. luken - nnl. luiken (osa. lūkan). Voor het Oeride. (zie 36.2) hebben we ŭ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aangenomen die dan in het Ggm. naar analogie van de lange ī in de 1e cat. van klasse 1 is verlengd. Lūkan is het enige voorbeeld voor het Got.; in het Ndl. zijn er meer gevallen: buigen, druipen, sluiten enz. OPM. Bij rieken/ruiken hebben we beide types naast elkaar. Historisch gezien hebben we hier een andere afwisseling dan in lieden/luiden en soortgelijke gevallen; de vocaalwisseling in rieken/ruiken gaat terug op ggm. ĕŏ/ū, die in lieden/luiden op ggm. ĕŏ/ĭŭ (zie 19.4). Natuurlijk zijn niet alle werkwoorden met ɔei oude vormen met ggm. ū of alle werkwoorden met ī oude vormen met ggm. ĕŏ/ĭŭ; over en weer zal de analogie haar rol hebben gespeeld. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
36.3.3. Klasse 3 (oeride. wortelvocaal vóór liquida of nasaal + consonant) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
36.3.3.1. Klasse 3(I) (wortelvocaal vóór liquida + consonant)
Voorbeelden:
Ogm. klankwetten: ŏ wordt ă (2e cat.); sonantische liquida wordt ŭ + liquida (3e en 4e cat.); ggm. klankwetten: ĕ wordt ĭ vóór ĭ in de volgende syllabe (1e cat., o.a. in de 2e en 3e pers. sg. praes. indic.); ŭ wordt ŏ door a-Umlaut (4e cat.); got. klankwetten: ĕ/ĭ wordt ĕ vóór r, verder ĭ, ŏ/ŭ wordt ŏ vóór r, verder ŭ; ndl. klankwetten: samenval van ŭ en ŏ in gesloten syllabe tot ŏ (cat. 3 en 4). In de 1e categorie wint door analogie de ĕ: vgl. ndl. helpen - hij helpt tegenover nog du. helfen - er hilft. Vóór r + cons. kan de alternantie echter ook klankwettig verdwenen zijn, nl. door de klankwet die van ĭĕ maakt vóór r + cons. (zie 27): vgl. bij bergen niet hij birgt maar hij bergt. Verdere analogiewerkingen: nnl. hielp en hielpen berusten op analogie naar scheppen - schiep, schiepen, heffen - hief, hieven (zie hieronder bij klasse 6). Vgl. ook werpen - wierp enz.; bij o.a. delven - dolf - dolven - gedolven en bergen - borg - borgen - geborgen heeft de 2e categorie zich aangepast | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan de 3e (en 4e) (voor de omgekeerde analogie vgl. du. helfen - half -halfen - geholfen). Voor worden zie beneden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
36.3.3.2. Klasse 3(II) (wortelvocaal vóór nasaal + cons.)
Voorbeelden:
Ogm. klankwetten: ŏ wordt ă (2e cat.); sonantische nasaal wordt ŭ + nasaal (cat. 3 en 4); ggm. klankwet: ĕ wordt ĭ vóór nasaal + consonant (cat. 1); ndl. klankwetten: ŭ wordt in gesloten syllabe ŏ. Analogiewerking: de 2e cat. heeft zich aangepast aan de 3e (en 4e). Vgl. echter weer du. binden - band - banden - gebunden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
36.3.3.3. Biezonderheden klasse 3
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
36.3.4. Klasse 4 (oeride. wortelvocaal vóór enkele liquida of nasaal)
Voorbeelden:
Ogm. klankwetten: ŏ wordt ă (2e cat.); ē wordt ε̄ (3e cat.); sonantische liquida of nasaal wordt ŭ + liquida of nasaal (4e cat.); ggm. klankwet: ĕ wordt ĭ vóór ĭ in de volgende syllabe (1e cat., o.a. in de 2e en 3e pers. sg. praes. indic.); ŭ wordt ŏ door a-Umlaut (4e cat.); got. klankwetten: ĕ/ĭ wordt ĕ vóór r, verder ĭ, ŏ wordt ŏ vóór r, verder ŭ; ε̄ wordt; ē; ndl. klankwetten: rekking van ĕ en ĭ tot ē in open syllabe met hoofdaccent, van ŏ tot ō idem (resp. in cat. 1 en cat. 4); ontwikkeling van ε̄ via â tot ā (in cat. 3). OPM. De oude afwisseling ĕ/ĭ is hier dus klankwettig, door rekking, verdwenen. Vgl. echter nog du. nehmen - er nimmt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Biezonderheden klasse 4.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
36.3.5. Klasse 5 (oeride. wortelvocaal vóór enkele cons. die geen nasaal of liquida is)
Voorbeelden:
Ogm. klankwetten: ŏ wordt ă (2e cat.); ē wordt ε̄ (3e cat.); ggm. klankwet: ĕ wordt ĭ vóór ĭ in volgende syllabe, o.a. in de 2e en 3e pers. sg. praes. indic. (1e cat.); got. klankwet: ĕ/ĭ wordt ĕ vóór χu, verder ĭ; ε̄ wordt ē; ndl. klankwet: rekking van ĕ en ĭ tot ē in open syllabe met hoofdaccent (cat. 1 en 4); ontwikkeling van ε̄ via â tot ā. OPM. Ook hier is de oude afwisseling ĕ/ĭ (1e cat.) klankwettig verdwenen. Vgl. echter nog du. geben - er gibt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Biezonderheden klasse 5Een afwijkende praesensvocaal hebben ndl. bidden, zitten en liggen. We moeten hiervoor uitgaan van -jan-vormen, d.w.z. vormen met een praesens-j (zie 37.2.2). Deze praesens-j vertoont het Got. overigens alleen in het geval van bidden; vgl. bidjan tegenover sitan en ligan. De j veroorzaakte in het Owgm. geminatie, waardoor geen rekking kon optreden; bovendien bewerkstelligde de j in liggen en zitten in de ggm. periode overgang van ĕ tot ĭ. (In bidden is de ĭ waarschijnlijk al oergermaans.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
36.3.6. Klasse 6 (oeride. wortelvocaal vóór enkele consonant) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
36.3.6.1. De oeride. oorsprongenKlasse 6 vertoonde in het Ogm./Ggm. de Ablaut ă/ō/ō/ă, vóór enkele liquida, nasaal of obstruent. De vraag welke oeride. Ablaut hieraan ten grondslag ligt, is niet eenvoudig te beantwoorden. We moeten rekening houden met verschillende Ablautsverhoudingen in het Oeride., bijv.:
OPM. Er zijn twee gevallen bekend uit klasse 6 met ă vóór een combinatie van twee obstruenten: ogm. *wăχs- (got. wahsjan, osa. wahsan, ndl. wassen ‘groeien’) en *wăsk- (osa. waskan, ndl. wassen ‘reinigen’). Beide werkwoorden zijn in het Ndl. overgegaan tot klasse 7: vgl. praet. wies, dat in de betekenis ‘reinigde’ nog later zwak geworden is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
36.3.6.2. Overzicht:
Voorbeelden:
Ndl. klankwetten: rekking van ă tot ā in open syllabe met hoofdaccent (cat. 1 en 4); ontwikkeling van ō tot ū (cat. 2 en 3). Door de owgm. i-Umlaut ontstaat in de 1e categorie een alternantie ă/ĕ: ĕ vóór i in de volgende syllabe, o.a. in de 2e en 3e pers. sg. praes. indic. Vgl. nog du. fahren - er fährt. In het Onl. is deze alternantie door Ausgleich verdwenen: vgl. ndl. varen - hij vaart. Maar vgl. voor het oosten van het taalgebied krt. 18. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
36.3.6.3. Biezonderheden klasse 6 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Werkwoorden met praesenselement jIn het praesens (en analogisch ook in de infinitief) kwam vaak een j voor (een ‘praesenselement’, vgl. bidden, zitten en liggen in klasse 5, en zie 37.2.2), die Umlaut van ă tot ĕ veroorzaakte.
Voorbeelden: got. hafjan - ndl. heffen; praet. mnl. nog hoef; hief naar klasse 7; part. praet. mnl. gehaven naast geheven (zie beneden);
got. skapjan - ndl. scheppen; praet. mnl. nog scoep; sciep naar klasse 7; part. praet. mnl. gescapen naast gescepen (zie beneden) (dit werkwoord niet verwarren met het zwakke scheppen, dat etymologisch waarschijnlijk wel verwant is);
owgm. *bisăfjăn - ndl. beseffen; praet. mnl. besoef en besief (nu besefte); part. praet. mnl. beseven (zie beneden; nu beseft);
got. hlahjan - ndl. lachen (geminatie van χ, geen Umlaut, zie hiervoor 14.1); praet. vroeger loech, loeghen; nu zwak: lachte; part. praet. gelachen met analogische χ i.p.v. oorspronkelijk door de Wet van Verner ontstane stemhebbende fricatief en eveneens analogische korte vocaal.
OPM. 1. Soms heeft het Got. een j, maar het Wgm. niet: bijv. got. wahsjan naast osa. wahsan (ndl. wassen ‘groeien’, oorspr. 6e klasse). Het omgekeerde doet zich ook voor: got. swaran, ndl. zweren ‘een eed doen’ (owgm. *swarjan) met naast het praet. zwoer het part. praet. gezworen met afwijkende vocaal. OPM. 2. Een werkwoord met een praesens-infix, nl. n, is standen (naast staan; zie 37.8.4); analogisch is in dit geval de n behalve in de infinitief ook doorgedrongen in het praeteritum (stond - stonden, met verkorte vocaal vóór consonantverbinding, naast het oude, nog mnl. stoet - stoeden) en in het part. praet. (mnl. gestanden naast gestaan, aansluitend bij staan). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De participia praeteritum met ēOpmerkelijk zijn in het Mnl. de part. praet. bij vele werkwoorden van de 6e klasse met ē i.p.v. verwachte ā: geheven, gescepen, beseven, verder mnl. gedregen, geslegen, gevlegen (bij vlaen ‘villen’), gedwegen (bij dwaen ‘wassen, reinigen’). De ē wordt hier wel verklaard door Umlaut (+ rekking) aan te nemen; men gaat nl. uit van vormen niet met een -ăn- maar met een daarmee ablautend -ĭn-suffix; vgl. o.a. het got. adj. fulgins ‘verborgen’, oorspr. part. praet. bij filhan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
36.3.7. Klasse 7 (oeride. wortelvocaal vóór enkele cons. of vóór vocaal)De got. 7e klasse, met Ablaut en reduplicatie, vertoont de vocaalwisseling ē - ō (vóór cons.) of ε̄ <áí> - ō (vóór vocaal):
In het Ogm. is dit een afwisseling ε̄ - ō geweest, die teruggaat op oeride. Ablaut ē - ō. Buiten het Got. beantwoorden aan deze klasse werkwoorden zonder reduplicatie en met een Ablaut die niet correspondeert met de Ablaut die we in het Got. aantreffen. Zie 36.3.8. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
36.3.8. De reduplicerende werkwoorden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
36.3.8.1. AlgemeenIn het Got. zijn er twee groepen reduplicerende werkwoorden:
Groep 1 is een onderafdeling van de werkwoorden met Ablaut (klasse 7 in het Gotisch); groep 2 vormt binnen de sterke werkwoorden, d.w.z. de werkwoorden zonder dentaalsuffix in het praeteritum en part. praet., een groep apart tegenover de werkwoorden met Ablaut. Met deze in het Got. reduplicerende werkwoorden corresponderen in de rest van het Germaans (Noorden Westgermaans) werkwoorden zonder reduplicatie en met Ablaut. In het Mnl. vinden we in het praet. als stamvocalisme iə, ĭ of ĕ: laten - liet, houden - helt, hilt, hielt. Deze Ablaut correspondeert niet met de Ablaut van de got. 7e klasse: de ō van laílot zouden we in het Mnl. als een uə moeten terugvinden. Voor het Ggm. kunnen de reduplicatie (plus de Ablaut van de got. 7e klasse) en de Ablaut zoals we die in de noord- en westgermaanse talen terugvinden, het beste naast elkaar worden aangenomen. De reduplicatie is wel als de oudste praeteritumvorming te beschouwen; de Ablaut die daarvoor in de plaats is gekomen (en in de plaats van de oude Ablaut van de got. 7e klasse), berust op een jongere ontwikkeling waaromtrent verschillende opvattingen bestaan. In het oostgermaanse Got. weten de oude reduplicatie en de oude Ablaut zich te handhaven; in de rest van het Germaans wint de nieuwe Ablaut het. (De term Ablaut is hier goed beschouwd niet juist gebruikt, omdat het hier niet gaat om vocaalwisselingen die teruggaan op vocaalwisselingen die al in het Oeride. bestonden. Neemt men echter aan dat de nieuwe | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ablaut hoe dan ook naar het voorbeeld van de oude is ontstaan, dan is de term toch wel gerechtvaardigd.) Hieronder worden de verschillende klassen afzonderlijk bekeken. We nemen daarbij ons uitgangspunt in het Ggm. en laten de vraag hoe we het nieuwe vocalisme in het praeteritum moeten verklaren, terzijde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
36.3.8.2. KlassenKlasse 1 (ggm. ăĭ in 1e cat.)
Ndl. klankwetten: ăĭ wordt ê (1e en 4e cat.), ē wordt ĭ (2e en 3e cat.). In het Ndl. is het praeteritum bij het voorbeeldwerkwoord zwak geworden.
Klasse 2 (ggm. ăŭ in 1e cat.)
Ndl. klankwetten: ăŭ wordt ô (1e en 4e cat.), ĕŏ wordt ī (2e en 3e cat.).
Klasse 3 (ggm. ă + liquida of nasaal + consonant in 1e cat.)
Ndl. klankwetten: ăld wordt oud (1e en 4e cat.). Hield - hielden berust op analogie naar de praeterita met ī: liep enz. Voor nas. + cons. verwachten we een ĭ: zo in vangen - ving - vingen - gevangen (1e en 2e cat. niet klank-wettig, zie 31.13.2). Het Got. heeft (met reduplicatie) fāhan - faífāh - faífāhum - fāhans (ā ontstaan uit zgn. Ersatzdehnung; 3e en 4e cat. niet klankwettig; zie 31.13.2). Intern gotisch vormt fāhan met het vergelijkbare hāhan ‘hangen’ een aparte groep (zie 4.3). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Klasse 4 (ggm. ε̄ in 1e cat.)
Ndl. klankwetten: ε̄ wordt via â ā (1e en 4e cat.), ē wordt ī (2e en 3e cat.). OPM. Van deze klasse is maar één voorbeeld bekend.
Klasse 5 (ggm. ō in 1e cat.)
Ndl. klankwetten: ō wordt ū (1e en 4e cat.), ĕŏ wordt ī (2e en 3e cat.). OPM. Een met got. hvopan corresponderend werkwoord komt in het Ndl. niet voor. |
|