Historische grammatica van het Nederlands
(1987)–Cor van Bree– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 177]
| |
32.1. De jVoor de j verwijzen we slechts naar 31.7 waarin de overgang j > ǥ ter sprake komt. De ggm. j gaat in het algemeen op oeride. j terug. | |
32.2. De wWat de w betreft, die in het hedendaagse ABN labiodentaal is (maar intervocalisch nog wel bilabiaal: bouwen), valt op te merken dat die oorspronkelijk in alle posities bilabiaal geweest moet zijn, zoals nu nog in het Katwijks en zoals ook nog in veel zuidelijke dialecten. Bilabiale w kwam nog voor in het 17e-eeuwse Hollands: als bewijs kan gelden de vorm gauwe uit gawi ‘gaan wij’ (in een Delftse klucht). De diftong in gauwe is te verklaren uit het bilabiale karakter van de w. Met het bilabiale karakter van de w moeten we verder rekening houden bij de verklaring van de in 28 besproken klankwetten. Vermeld dienen hier nog de onl. wegval van anlautende w vóór l (*wlispen > lispen), de ontwikkeling van w tot v vóór r: wrijven > vrijven (nog steeds met w geschreven en soms ook nog zo uitgesproken) en de nu en dan voorkomende uitval van de w tussen consonant en geronde vocaal (vgl. zoel naast zwoel met betekenisdifferentiatie). De w kan teruggaan op een oeride. w (in bijv. werpen) maar kan ook uit een labiovelair ontstaan zijn: wat (zie 31.3.4), sneeuw (31.5.4). |
|