Historische taalkunde
(1996)–Cor van Bree– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 281]
| |||||||
20.1. De woordenschatOvername betreft meestal inhoudswoorden, substraatwerking meestal functiewoorden. Voorbeelden van functiewoorden die aan vreemde invloed moeten worden toegeschreven, zijn de engelse pronomina they and them, afkomstig uit het Scandinavisch. De historische achtergrond hiervan vormt de vestiging van Noren en Denen in Engeland in de negende, tiende en elfde eeuw, die in bepaalde gebieden tweetaligheid tot gevolg had. Ook het nederlandse zich is van vreemde, namelijk duitse, oorsprong. Hier betreft het echter een geval van overname via de schrijftaal; in de volkstaal is zich nog altijd niet doorgedrongen: vgl. bijv. de hollandse vormen van het type z'n eige(n). We kunnen (het gaat meestal om overname) de volgende gevallen onderscheiden:
1. De introductie van nieuwe woorden
Heel vaak worden woorden in vergelijking met de brontaal in een beperkte betekenis overgenomen. Een voorbeeld is het franse foyer dat een aantal betekenisonderscheidingen kent: ‘haardstede, haard, haardvuur, foyer’, maar dat in het Nederlands alleen met de laatste betekenis terechtgekomen is en zo in een lexicale behoefte kon voorzien. De lexicale behoefte kan ook stilistisch van aard zijn; men ontleent dan woorden bijv. om eufemistische redenen (zie 8.4): vgl. het uit het Frans afkomstige urineren naast pissen en piesen. Het verschil in gevoelswaarde bestond hier van meet af aan. Van oorsprong vreemde woorden kunnen synoniem zijn met inheemse. Zoals we al in 19.3.3.3 gezien hebben, komen in het Nederlands als gevolg van de eeuwenlange tweetaligheid van de hogere kringen vaak woorden van franse oorsprong naast oorspronkelijk nederlandse voor: abuis/vergissing, spijt/berouw enz. De reactie op de synonymie die daarvan het gevolg is, kan betekenisdifferentiatie of stilistische differentiatie zijn. Bestudering van de woordgeschiedenis moet telkens uitmaken of het vreemde woord zijn speciale betekenis of gevoelswaarde al had op het moment van de ontlening of pas later gekregen heeft door reactie op synonymie. Niet altijd weet het vreemde woord zich naast het inheemse te handhaven. In de negentiende eeuw komen we germanismen tegen als daadzaak ‘feit’, dadelen ‘berispen’, jaarhonderd ‘eeuw’ (vgl. Tatsache, tadeln, Jahrhundert); deze woorden zijn op de duur weer verdwenen, blijkbaar voorzagen deze woorden niet in een behoefte. | |||||||
[pagina 282]
| |||||||
In het algemeen kan gesteld worden dat als een vreemd woord in de ontvangende taal is ingeburgerd, zo'n woord alle betekenisveranderingen kan ondergaan die mogelijk zijn bij inheemse woorden: behalve betekenisbeperking ook betekenisuitbreiding. Een voorbeeld van het laatste is troep, dat in afwijking van het franse troupe er een typisch ongunstige betekenis bij gekregen heeft: wat een troep is het hier. Betekenisverschil tussen de brontaal en de ontvangende taal kan ook ontstaan door ontwikkelingen in de eerstgenoemde. Zo kan in het Nederlands discours nog de betekenis ‘gesprek’ hebben, die in het Frans niet meer mogelijk is. Ook de gevoelswaarde van het ontleende woord is aan verandering onderhevig: door veelvuldig gebruik zijn uit het Frans afkomstige woorden als abuis, content, visite minder deftig gaan klinken dan vergissing, tevreden, bezoek. En zoals een vreemd woord later weer in de ontvangende taal kan verdwijnen, zo kan dat ook gebeuren met het modelwoord in de brontaal. In het Nederlands komt nog een woord preuts voor; het franse bronwoord preux is intussen verdwenen.
2. Zuiver semantische beïnvloeding
a. De betekenismogelijkheden worden uitgebreid. Zo wordt administratie bij wijze van anglicisme wel gebruikt in de zin van ‘regering’: Reagan-administratie, waarbij het dan altijd wel om een regering in de Verenigde Staten gaat. Men kan dit zo interpreteren dat administratie er rechtstreeks een betekenisonderscheiding bij krijgt, maar het is ook mogelijk dat er een nieuw woord administratie in een speciale betekenis in de taal komt dat dan secundair met het reeds bestaande woord wordt geïdentificeerd. Is er echter geen overeenkomst in vorm tussen het vreemde en het inheemse woord, dan moeten we wel denken aan rechtstreekse betekenisbeïnvloeding op grond van een reeds aanwezige betekenisovereenkomst. Zo krijgen hel en hemel er bij de invoering van het Christendom de typisch christelijke betekenissen bij, naast de oudgermaanse resp. ‘dodenrijk’ en ‘uitspansel’. Dit gebeurt onder invloed van het latijnse infernus en caelum, die op hun beurt onder griekse en/of hebreeuwse invloed de ruimere betekenismogelijkheden al gekregen hadden. Hel heeft later de oude betekenis verloren, in tegenstelling tot hemel, dat anders dan het engelse heaven, dat in die betekenis is afgelost door het uit het Scandinavisch afkomstige sky, nog in de betekenis ‘uitspansel’ kan worden gebruikt.
b. De betekenismogelijkheden worden beperkt. Het Nederlands heeft neef en nicht zowel in de betekenis van ‘zoon resp. dochter van oom of tante’ als in die van ‘zoon resp. dochter van broer of zuster’. Het Duits nu heeft in eerstgenoemde betekenis Cousin resp. Cousine aan het Frans ontleend met als gevolg dat Neffe en Nichte nog slechts in de tweede betekenis voorkomen. (Naast Cousin komt overigens het inheemse Vetter voor.) Er zijn twee mogelijkheden om deze beïnvloeding te zien: 1. Neffe en Nichte ondergaan een betekenisbeperking onder invloed van frans neveu en nièce (waarmee ze op grond van vormovereenkomst geïdentificeerd konden worden) en tegelijk worden Cousin en Cousine ontleend; 2. Cousin en Cousine zijn ontleend, vervolgens is de betekenis van Neffe en Nichte ingeperkt. In het laatste geval is er in feite sprake van reactie op (gedeeltelijke) synonymie (zie hierboven onder 1). | |||||||
[pagina 283]
| |||||||
3. Zuiver vormelijke beïnvloeding
Voorbeelden van zuiver vormelijke beïnvloeding zijn gevallen van zogenaamde herverfransing zoals die in het Nederlands zijn opgetreden. Een frans leenwoord is medalje, met daarin nog de oude franse ‘gemouilleerde’ l; later is dit woord aangepast aan de nieuwe franse uitspraak: medaille; de uitspraak met lj geldt nu als onverzorgd. Men zou ook kunnen zeggen dat het woord in de nieuwe klank-vorm opnieuw is ontleend. Soms blijven de oude en de nieuwe vorm naast elkaar bestaan: stroop (vernederlandst) en siroop, kraal (id.) en koraal; er kan dan een zekere betekenisdifferentiatie optreden. De indruk is dat dit bij pensioen en pension anders ligt: pensioen is het oude vernederlandste woord; pension is een nieuwe ontlening met van meet af aan een andere betekenis. | |||||||
20.2. Fonische beïnvloeding | |||||||
20.2.1. Fonische beïnvloeding bij overnameBij fonische beïnvloeding in het geval van overname moeten we met de volgende mogelijkheden rekening houden:
1. De introductie van nieuwe klanken
Nieuwe klanken worden geïntroduceerd, uiteraard niet geïsoleerd maar in bepaalde woorden die worden ontleend. Deze nieuwe klanken kunnen nieuwe fonemen zijn. Door franse invloed zijn we zo o.a. aan de vocalen van rose en serre gekomen (de laatste vocaal kwam overigens al in de klanknabootsing blèren voor). Een veel voorkomende reactie op vreemde klanken is dat ze aan het inheemse klanksysteem worden aangepast (klanksubstitutie). De vreemde klanken worden dan met inheemse klanken of klankcombinaties vereenzelvigd. Dat zal vooral gebeuren wanneer woorden ermee tot bredere lagen van de bevolking doordringen. Serre wordt dan met een korte ĕ uitgesproken en rose wordt dan rosse. Bij de vernederlandsing speelt ook het schriftbeeld een rol: vgl. garage met (stemhebbende) velaire fricatief aan het begin. Substitutie op de klank af zou eerder een k tot gevolg hebben: vgl. voetballende jongens op straat die kool roepen voor goal. Ook juridisch (uit het Frans: juridique), uitgesproken met een j aan het begin, kan een vernederlandsing op basis van het schriftbeeld zijn. Hier kan echter ook invloed van het Latijn (zoals men in Nederland gewend is dat uit te spreken) in het spel zijn. Speciaal bij geleerde, oorspronkelijk aan het frans ontleende woorden, moeten we rekening houden met latiniserende (of graeciserende) aanpassing. Een interessant geval van klanksubstitutie levert het engelse view dat teruggaat op het franse vue. Het Engels heeft geen y̅-klank en heeft die nu vervangen door twee klanken waar de y̅ (palataal gerond) articulatorisch tussen zit: de j (palataal niet-gerond) en de ū (velair gerond). Soms is de klankaanpassing maar schijn. Zo lijkt het erop dat de nederlandse uitspraak van conducteur met de gesloten vocaal in de laatste syllabe op aanpassing berust; in feite hebben we hier echter nog de oude vocaal van het Frans, die daar later meer open is geworden. | |||||||
[pagina 284]
| |||||||
Andersoortige gevallen van klankaanpassing hebben we bij volksetymologie als ratjetoe (7.2.2).
2. De introductie van nieuwe klankencombinaties
Ook nieuwe combinaties kunnen bij overname worden geïntroduceerd, bijv. de verbinding ps- in psalm, psychiater, pseudo- enz. (uit het Grieks). In de gevallen waar het hier om gaat, verandert de distributie van fonemen die al in de ontvangende taal aanwezig waren. Ook zulke klankencombinaties kunnen worden aangepast: vgl. pesalm met svarabhaktivocaal (in het Middelnederlands ook salm, vgl. het Engels) en spychiater (sp- komt wèl van oorsprong in het Nederlands voor: vgl. spinnen) of fysiater. De laatste aanpassing is weer interessant, omdat in de f het labiale van de p en het fricatieve van de s verenigd zijn. Dat bij psalm in de middelnederlandse aanpassing de p verdwenen is en in de modern nederlandse niet, kan er verband mee houden dat in de moderne tijd het schriftbeeld een veel grotere invloed uitoefent.
3. Het ontstaan van nieuwe foneemopposities
De verandering in distributie kan ook tot gevolg hebben dat nieuwe foneemopposities ontstaan. Zo kwamen in het Oudnederlands, als we afzien van biezondere gevallen als klanknabootsingen en klanksymbolische woorden (die zich vaak buitenissig gedragen), s en z enerzijds en f en v anderzijds in complementaire distributie voor. O.a. gold als gevolg van een klankwet waarbij s en f in z en v veranderden, de regel dat in de Anlaut vóór vocaal de stemhebbende fricatief voorkwam, behalve wanneer de vocaal kort was en gevolgd werd door een geminaat: zien, vier (got. saíhvan, fidwor) maar sukkelen, beseffen, fokkemast (suizen en foei zijn resp. een klanknabootsing en een klanksymbolisch woord). Ontleningen aan het Frans, later ook aan het Engels, Duits en het Fries, zorgden voor een aanzienlijke uitbreiding van de gevallen met anlautende s en f vóór vocaal: suiker (frans sucre), fier (frans fier); sabel (duits Säbel); sein (engels sign). Opvallend is dat de anlautende f en s in de leenwoorden niet tot v en z werden aangepast. Een mogelijke factor hierbij kan geweest zijn dat de anlautende s en f onder bepaalde condities en in bepaalde woorden gebruikelijk waren gebleven. De talrijke ontleningen met s- en f- hebben een diepgaande invloed op het nederlandse systeem uitgeoefend: er ontstonden opposities als saai (uit het Frans) - zaai en fier - vier. Met andere woorden: s en z aan de ene en f en v aan de andere kant werden zelfstandige fonemen.
4. Invloed op de accentuatie
Vreemde woorden worden met een bepaald accent overgenomen. Soms vindt qua plaatsing aanpassing aan de inheemse accentregels plaats. Zo lag in het latijnse fēniculum het accent op de derde syllabe van achteren af (de paenultima). Bij overname in het Germaans werd het accent in overeenstemming met de regel voor het germaanse accent op de eerste syllabe gelegd, met als gevolg een sterke reductie van de volgende syllaben: vgl. ndl. venkel. Aan het Frans ontleende woorden houden over het algemeen hun oorspronkelijke accent: garage, chocola enz. met resp. het accent op de tweede en op de derde syllabe. Door deze franse leenwoorden zijn de nederlandse accentverhoudingen op den duur ingrijpend gewijzigd. | |||||||
[pagina 285]
| |||||||
Wat de aard van het accent betreft, zal praktisch altijd aanpassing plaatsvinden. Het Engels heeft in vergelijking met het Frans een sterk centraliserend accent. In het leenwoord addition bijv. wordt niet alleen het accent verplaatst maar krijgen we als gevolg van de aard van het engelse accent ook een sterke reductie van de niet-prominente syllaben: [δdIšδn]. Vergelijk daarmee het franse [αdišiɔ̃]. In het Frans hebben de niet-prominente syllaben meer nadruk waardoor er minder kans is op reductie.
5. Integratie in de ontvangende taal
De kans dat vreemde klanken of klankencombinaties in de ontvangende taal worden geïntegreerd, is groter naarmate ze een grotere verwantschap vertonen met datgene wat al aanwezig is. Een uitbreiding tot nieuwe posities is minder ingrijpend - de betreffende klanken zijn immers al aanwezig - dan de introductie van geheel nieuwe klanken. Distributionele uitbreiding komt dan ook vaker voor. Maar hierbij moeten we ook weer onderscheiden: clusters met anlautende s waren er al: sp, st, sX, en dus heeft de nederlander weinig moeite met sk en sf (vgl. ski, sfeer), anders dan bijv. met ps. Ook bij nieuwe klanken moeten we onderscheiden. Dat de ɲ van franje, oranje (alleen inlautend voorkomend) algemeen aanvaard is, kan er verband mee houden dat deze klank in de nederlandse sandhi heel gewoon is (vgl. kun je dat?). Dat ooit de engelse þ van bijv. think in het Nederlands ingeburgerd zal raken, lijkt echter zeer onwaarschijnlijk; daarvoor zijn er te weinig aanknopingspunten en daarvoor is deze klank te ‘gemarkeerd’ (d.w.z. zeldzaam over een groot aantal talen genomen). | |||||||
20.2.2. Fonische beïnvloeding bij substraatwerkingBij substraatwerking dienen we de volgende mogelijkheden te onderscheiden:
1. Fonetische beïnvloeding
a. Fonemen krijgen een andere uitspraak. Zo brengt de Twent de zuiver monoftongische uitspraak van zijn ē over op de ē van de standaardtaal. En ook aan de manier waarop hij de ui uitspreekt, zal hij als Twent te herkennen zijn: deze klank komt immers in zijn dialect niet voor.
b. Fonemen krijgen in bepaalde posities een andere uitspraak. Zo is de Twent zoals we al in 18.4 gezien hebben, te herkennen aan de uitspraak van eend. Hij spreekt de ē niet alleen zuiver monoftongisch uit (zie boven) maar ook, in de positie vóór nasaal + dentaal, met een zekere nasalatie en ook iets langer dan de ē bij westelijke sprekers is. In feite hebben we hier een voor het twentse ‘accent’ kenmerkende combinatorische variant.
c. Door substraatwerking kan een combinatorische variant ook verdwijnen. Zo heeft het Nederlands een speciale variant van de /ō/ vóór r: hoor; de klank is dan langer en er treedt ook een typische verkleuring op. Substandaard (westelijk) is een sterk diftongische uitspraak van de /ō/, die ook wel vóór r kan optreden, met als gevolg dat in een westelijk accent de combinatorische variant vóór r kan verdwijnen: grout ‘groot’, hour ‘hoor’. | |||||||
[pagina 286]
| |||||||
2. Fonologische beïnvloeding
a. Fonemen verdwijnen en worden vervangen door andere fonemen die in de beïnvloede taal aanwezig zijn. Op basis van een dialect waarin geen geronde voorvocalen voorkomen, verdwijnen deze in het Standaardnederlands van die dialectsprekers. Opposities verdwijnen daardoor, bijv. tussen zuur en zier; er is sprake van onderdifferentiatie. En zo kan het foneem /h/ verdwijnen op basis van een h-loos dialect, bijv het Zeeuws; dit wordt dan door NUL vervangen. Ook hier vindt opheffing van opposities plaats: vgl. hoor - oor.
b. Fonemen worden in bepaalde posities door andere, reeds aanwezige fonemen vervangen. Vergelijk het brussels Frans waarin robe door de daarop toegepaste nederlandse Auslautsverscherping tot rop wordt (zie 18.3.2). Hier is sprake van een positioneel bepaalde onderdifferentiatie. De distributie van het foneem b wordt ingeperkt; het komt in het brussels Frans niet meer in de Auslaut voor.
c. Fonologische substraatwerking kan ook lexicaal bepaald zijn. Een voorbeeld daarvan is wanneer een twent in plaats van pijn pien in zijn Standaardnederlands zegt. Het gaat hier niet om een typisch twentse uitspraak van de ei <ij> maar om een verkeerde foneemkeuze. Als een twent in de gaten krijgt dat met zijn ie in vele woorden een st.ndl. ei correspondeert (een regelmatige klankcorrespondentie), kan hij ook tot hypercorrecties van het type pastorij (zie 18.3.2) komen.
3. Prosodische beïnvloeding
Via substraatwerking kunnen ook vreemde accentpatronen een taal binnenkomen of kan de aard van het accent veranderd worden. En bij intonationele beïnvloeding kunnen we toch wel moeilijk anders dan aan de invloed van een substraat denken.
Er is ongetwijfeld verschil in psychostabiliteit tussen de hier besproken verschijnselen. De onder 1 besproken verschijnselen zullen psychostabieler zijn dan die onder 2: wat beneden het niveau van het foneem ligt, zal gemakkelijker kunnen doordringen. Verder zal wat positioneel bepaald is, psychostabieler zijn dan datgene wat niet positioneel bepaald is. Als het meest psychostabiel kunnen prosodische, in het biezonder intonationele, verschijnselen worden beschouwd. | |||||||
20.2.3. Fonische ontwikkelingen in de brontaal of in de gevende taalOok wat betreft de fonische ontwikkeling geldt de regel dat vreemde woorden die ingeburgerd zijn (leenwoorden), de ontwikkelingen (klankwetten) van de ontvangende taal meemaken. Zo hebben leenwoorden uit het Frans met y̅ deelgenomen aan de nederlandse diftongering: sluis (frans écluse), abuis (frans abus), affuit (frans affȗt). Welke ontwikkelingen leenwoorden meemaken, hangt af van het moment van ontlening. Zo maakte het franse leenwoord kaduuk de diftongering niet meer mee. Fonisch verschil tussen de ontvangende en de gevende taal kan ook ontstaan door klankontwikkelingen in de gevende taal. Zo wordt ndl. conducteur zoals we al gezien hebben, nog met een gesloten klank voor <eu> uitgesproken, terwijl die in het Frans intussen open is geworden. | |||||||
[pagina 287]
| |||||||
20.3. Morfologische beïnvloeding | |||||||
20.3.1. FlexieDoor vreemde invloed kunnen flexieuitgangen in een taal doordringen. Het Nederlands biedt voorbeelden op het gebied van de meervoudsvorming: museum - musea, gymnasium - gymnasia, neerlandicus - neerlandici, specimen - specimina. De vreemde meervouden hierbij zijn door klassiek gevormde en bewuste mensen overgenomen. Bij minder klassiek gewortelde mensen is analogische uitbreiding niet onmogelijk: zo wordt bij prospectus wel het meervoud prospecti gevormd hoewel het latijnse meervoud prospectūs is, en zo wordt ook wel, naar analogie van gymnasia - gymnasium, op basis van praesentia bij wijze van retrograde vorming het enkelvoud praesentium gemaakt (‘correct’: praesens). In ouder Nederlands kwamen ook ontleende genitieven voor: bijv. Kristi rijk. Het eigenaardige nu is dat er van overname van werkwoordsuitgangen geen voorbeelden schijnen te zijn. Blijkbaar gedragen werkwoorden zich op het hier besproken punt anders dan nomina. Bij een substraatwerking kan men zich, in tegenstelling tot bij overname, overdracht van werkwoordsuitgangen nog wel voorstellen: zo hoort men in twents gekleurd Nederlands soms een -t als uitgang voor het meervoud van de tegenwoordige tijd: zij loopt in plaats van zij lopen. Bij een substraatinvloed is ook een ingrijpende verandering van het morfologisch systeem denkbaar: er worden nieuwe categorieën geïntroduceerd of er worden categorieën opgeheven. Een voorbeeld van het eerste biedt een taal in Tanzania, het Mbugu, dat van huis uit verwant is met de naburige koesjitische talen, maar een complexe nominale en verbale morfologie (onderscheidingen + uitgangen) van de omringende bantoetalen heeft overgenomen. Een dergelijke overdracht van een compleet morfologisch deelsysteem kan alleen maar uit een intensieve vorm van tweetaligheid worden verklaard: waarschijnlijk hebben bepaalde bantoes via substraatwerking hun grammatica in het Mbugu overgebracht. Eigenaardig is dat deze substraatelementen een prestigekarakter hebben gekregen: ze komen niet altijd voor (wat in ‘echte’ Bantoetalen wel het geval is) en als ze voorkomen, dan vaker in een formele context en bij jongeren: de typische verschijnselen van een voortschrijdende verandering waarbij een prestigekenmerk in het geding is (zie hfdstn. 14 en 15). Van het omgekeerde: opheffing van categorieën onder substraatinvloed, zou het oude Germaans een voorbeeld kunnen zijn. Het Oerindoëuropees had zes werkwoordstijden; in het Germaans blijkt dat aantal tot twee gereduceerd te zijn. Dat kan het resultaat zijn van een substraatinvloed vanuit het Finsoegrisch, bijv. vanuit een voorstadium van het Fins. Het is in ieder geval opmerkelijk dat ook het Finsoegrisch van oudsher slechts twee werkwoordstijden kent. In beide voorbeelden is het overigens eerder zo dat men bepaalde verschijnselen constateert en daaruit tot een situatie besluit waarin substraatwerking kon plaatsvinden (een intensieve contact-situatie) dan dat omgekeerd zo'n situatie bekend is en men vandaaruit die verschijnselen verklaart. | |||||||
[pagina 288]
| |||||||
20.3.2. SamenstellingenSamenstellingen kunnen ten eerste in de oorspronkelijke vorm worden overgenomen: vgl. uit het Engels fulltime, halftime, parttime, of uit het Duits: salonfähig, museumfähig. Hierbij moeten we bedacht zijn op pseudo-ontleningen: zo is hometrainer een samenstelling die in het Nederlands uit twee aan het Engels ontleende woorden gevormd is. Ze kunnen ten tweede (zowel bij overname als bij substraatwerking) in vertaalde vorm worden ontleend: zo vinden we in plaats van parttime ook wel deeltijd. Ook hybridische samenstellingen zijn mogelijk, waarbij maar één deel vertaald is, bijv. Übermenschgevoel. Het is mogelijk dat via dergelijke leenvertalingen in een taal types samenstelling doordringen die daarin voordien onbekend waren. Zo is wel aangenomen dat het type (onverbogen vorm van het) adjectief + substantief op franse en vooral op duitse invloed berust: grootvader (grandpère), hoogspanning (Hochspannung), groothandel (Grosshandel); vergelijk verder de vaak als germanismen gewraakte vormingen als speciaalstudie, ideaalbeeld, privaatbezit enz. Op deze opvatting valt echter wel iets af te dingen. In het Middelnederlands kwamen bijv. al vormingen voor als blaubloeme ‘korenbloem’ en gadoot ‘plotselinge dood’ (ga = ‘gauw’). Zeker het duitse voorbeeld moet echter de vorming van dergelijke samenstellingen gestimuleerd hebben. Hierboven hebben we zonder nuancering van leenvertalingen gesproken. Een vergelijking van deeltijd en wolkenkrabber (teruggaande op engels skyscraper) maakt duidelijk dat we op z'n minst twee types moeten onderscheiden: deeltijd is een zuivere vertaling, het is evenals de term leenvertaling zelf (duits Lehnübersetzung) een leenvertaling in de engere zin van het woord; wolkenkrabber is niet helemaal zuiver vertaald: krabber komt overeen met scraper maar wolken niet met sky. Luchtkrabber of hemelkrabber zou preciezer geweest zijn; dat de laatstgenoemde mogelijkheid niet gerealiseerd is, zou kunnen komen door de religieuze connotaties van hemel. Een dergelijke onzuivere leenvertaling wordt met een duitse term wel een Lehnübertragung genoemd. Als derde type wordt dan nog wel de Lehnschöpfung onderscheiden, waarbij een samenstelling in een vreemde taal het stimulerende voorbeeld is van een zelfstandige samenstelling in de eigen taal. Zo is het duitse Kraftwagen gevormd ter vervanging van het vreemde automobiel. Het stimulerende voorbeeld behoeft overigens niet per se een vreemde samenstelling te zijn; een vreemd simplex is ook mogelijk: zo is het ndl. naamval gevormd als equivalent voor het latijnse casus ‘(ge)val’. Leenvertalingen (in de ruimste zin van het woord) zijn een veel toegepast middel om bij een nieuwe culturele impuls van buiten de woordenschat van een taal aan te vullen. Zo danken we een groot aantal van dergelijke samenstellingen aan de introductie van het Christendom. Vergelijk hiervoor lat. ascensio - ndl. hemelvaart, lat. trinitas - ndl. drieëenheid, lat. omnipotens - ndl. almachtig, lat. compassio - ndl. medelijden. Het Middelnederlands kende daarnaast ook de niet-‘vertaalde’ vormen: ascensioen, triniteit, omnipotent, compassie. Dat het in verschillende talen een verschillende kant kan opgaan, blijkt uit een vergelijking met het Engels: Ascension, Trinity, almighty (naast omnipotent), compassion. Een voorbeeld waarin het Engels alleen de leenvertaling heeft en het Nederlands het oorspronkelijke woord (zij het in aangepaste vorm), is gospel ‘evangelie’ uit angelsaksisch godspell ‘goede boodschap’, een vertaling van grieks euaggelion (lat. evangelium) met dezelfde betekenis; vgl. hiernaast het ndl. evangelie. | |||||||
[pagina 289]
| |||||||
Een ander middel bij een culturele impuls van buiten om de woordenschat adequaat te houden is (afgezien van rechtstreekse overname) voor de vreemde woorden eigen woorden in een uitgebreidere betekenis te gaan gebruiken. In 20.1 hebben we hier al voorbeelden van gezien: hel en hemel, welke voorbeelden eveneens met de invoering van het Christendom in verband moeten worden gezien. De overeenkomst tussen beide gevallen van beïnvloeding wordt ook wel terminologisch tot uitdrukking gebracht: in plaats van leenvertaling gebruikt men wel de franse term calque; in het geval van hel en hemel spreekt men dan van semantische calques. Verwant met samenstellingen zijn uitdrukkingen en vaste woordcombinaties. Ook deze kunnen worden overgenomen: the benefit of the doubt, gefundenes Fressen, of worden vertaald: je nek uitsteken (to stick ones neck out), gevaar lopen (courir (un) risque). Tot slot: het kan wel eens moeilijk zijn uit te maken of we in een bepaald geval met een leenvertaling te maken hebben.
| |||||||
20.3.3. Afleidingen | |||||||
20.3.3.1. EffectenM1. Leenvertalingen
Bij de afleidingen moet in de eerste plaats worden gewezen op de mogelijkheid van leenvertalingen (bij overname of substraatwerking), waarmee dus een parallel met de samenstellingen gegeven is. Zo is het zeer waarschijnlijk dat het ndl. belijder ‘heilige die voor het geloof heeft geleden zonder de marteldood te ondergaan’ (r.k.) een vertaling is van het lat. confessor. Ook het verschil tussen zuivere en minder zuivere vertalingen vinden we terug: zuiver is roeping voor lat. vocation, minder zuiver is beroep (oudtijds ook met de betekenis ‘roeping’), | |||||||
[pagina 290]
| |||||||
waarin we in plaats van een suffix een prefix vinden. En ook nu zijn er soms andere verklaringen mogelijk: hoewel dat niet het waarschijnlijkst is, zouden we belijder in de gegeven betekenis ook als een interne vorming kunnen opvatten (vgl. punt 2 op het eind van de vorige paragraaf).
2. Nieuwe affixen
Het is niet aannemelijk, zeker niet bij overname, dat affixen in een geïsoleerde vorm en daarmee morfologische procédés rechtstreeks van de ene in de andere taal overgaan; bij substraatwerking zouden we ons zoiets gemakkelijker kunnen voorstellen, d.w.z. dat een affix uit T1 meteen achter een stam uit T2 geplaatst wordt. Bepaalde woorden met affixen kunnen worden overgenomen, en wanneer die affixen ook in de ontlenende taal op grond van kennis van de brontaal nog als zodanig worden ervaren, bestaat de mogelijkheid dat de met die affixen gevormde categorie een zekere mate van productiviteit krijgt of dat er op z'n minst incidentele analogie plaatsvindt. Zo zijn we in het Nederlands via leenwoorden aan het suffix -age gekomen: massage, emballage, personage, patronage enz. Deze morfologische categorie is blijkbaar productief (geweest): het betreffende suffix is in het Nederlands ook achter van oorsprong franse stammen gekomen waarmee het in het Frans zelf niet gecombineerd voorkomt: fabricage, blamage, waarmee we een aantal pseudofranse woorden gekregen hebben (de franse equivalenten zijn resp. fabrication, met ander suffix, en blâme) (pseudo-ontleningen). (Het is mogelijk dat ook een woord als bijv. massage los van het gelijkluidende franse woord in het Nederlands is ontstaan als afleiding van masseren. Als het Frans een gelijkluidend woord heeft, hoeft dat dus niet per se te betekenen dat het Nederlands het aan het Frans heeft ontleend. Voor een aantal woorden op -age moet dat natuurlijk wèl gelden.) Maar de productiviteit reikte verder; het suffix is ook achter nederlandse stammen gekomen: vgl. o.a. lekkage. -age mag dus met recht een leensuffix genoemd worden. Minder ver gaat de productiviteit in het geval van het suffix -iteit (uit een noordfrans dialect: het Picardisch; standaardfrans -ité); de productiviteit blijft hier beperkt tot het van oorsprong franse (romaanse) deel van het lexicon. Uit het Frans zijn nervositeit, spontaneïteit, capaciteit (frans nervosité, spontaneïté, capacité). Nederlandse nieuwvormingen zijn muzikaliteit, theatraliteit (frans musicalité en théatralité hebben een andere betekenis) en ook nerveusiteit en spontaniteit (vgl. de franse equivalenten). Ook door zogenaamse affixextractie kunnen op basis van ontleende woorden nieuwe woorden ontstaan die geen parallel hebben in de brontaal. Zo komen onder de leenwoorden uit het Frans substantieven voor naast daarvan afgeleide werkwoorden met -eren: parfum - parfumeren enz. (frans parfum - parfumer); naar analogie van dergelijke paren ontstaat in het Nederlands o.a. export bij exporteren (frans exportation). We hebben hier voorbeelden van retrograde vorming (zie 7.4).
3. Nieuwe betekenissen
Affixen kunnen onder vreemde invloed, bij overname of substraatwerking, nieuwe betekenissen krijgen. Een voorbeeld daarvan is -loos, dat oorspronkelijk, | |||||||
[pagina 291]
| |||||||
pejoratief, een gemis uitdrukte, bijv. in eerloos, maar later onder duitse invloed de zwakkere betekenis ‘zonder’ kreeg: geruisloos, pijnloos enz.
4. Nieuwe alternanties
Nog een ander effect van vreemde beïnvloeding kan zijn dat nieuwe lexicaal bepaalde alternanties worden geïntroduceerd: vgl. bijv. concluderen - conclusie, includeren - inclusief, excluderen - exclusief, waarbij we in het midden laten of de betreffende woorden uit het Latijn dan wel het Frans komen. We treffen hier een alternantie d (in het werkwoord) - z (in de nomina) aan, die aan het in oorsprong germaanse deel van het nederlandse vocabularium vreemd is. | |||||||
20.3.3.2. Reacties1. Aanpassingen en reïnterpretaties
Een bekend verschijnsel is dat woorden die ontleend worden, zich aanpassen aan het morfologische systeem van de ontlenende taal. Zo krijgen leenwoorden nederlandse flexieuitgangen (volgens productieve procédés), bijv. voor het meervoud: lift (uit het Engels) - liften, of ze gaan een rol spelen in nederlandse woordvormingsprocessen: een liftachtig instrument, liftkoker. Andere substantieven houden echter hun oorspronkelijke meervoudsuitgang: flat - flats. Uit het Latijn komt museum met als onaangepast meervoud musea. Museums, om maar te zwijgen van een stapelvorm als musea's, klinkt substandaard. Vergelijk daarnaast, met andere gebruikssfeer, geranium - geraniums. Van subtielere aard zijn reïnterpretaties waarbij wat van oorsprong meervoud is als enkelvoud wordt opgevat en omgekeerd: zo is in het Nederlands macaroni een enkelvoud terwijl het in de brontaal, het Italiaans, een meervoud is en wel een plurale tantum. Vgl. in het Nederlands: is de macaroni al klaar? Hierbij is van invloed dat het authentieke Nederlands de -i niet als meervoudsuitgang kent en dat de betekenis interpretatie als een stofnaam - enkelvoud bevordert. Ook colli (eveneens uit het Italiaans) wordt vaak als enkelvoud gebruikt; het meervoud is dan colli's. In dit geval is het het waarschijnlijkst dat eerst een stapelmeervoud als colli's werd gevormd, waaruit dan het nieuwe enkelvoud werd afgeleid. Het gaat hier immers om zaken waarvan al gauw meer dan één exemplaar in het geding is. Omgekeerd wordt een enkelvoud als specimen (uit het Latijn) wel op grond van de staart van het woord: -en, als meervoud begrepen: vgl. bijv. vele specimen (als correct wordt nog altijd het latijnse meervoud specimina beschouwd); de vraag is echter of al ooit een enkelvoud speciem is geconstateerd.
2. Aanpassingsmodellen
Een belangwekkend verschijnsel is aanpassing van de stam, waarvan de op basis van het Frans gevormde werkwoorden op -eren een voorbeeld zijn: vgl. frans arriver - ndl. arriveren. De oorsprong van de werkwoorden op -eren ligt in de tijd toen in het Frans de r nog werd uitgesproken; achter het franse -er werd de nederlandse uitgang -en geplaatst (stapelvorm) en -er (= -eer) ging tot de stam behoren: vgl. ik arriveer enz. Blijkbaar is het de veel gebruikte infinitief die ontleend werd. Ook toen de | |||||||
[pagina 292]
| |||||||
r in -er in het Frans niet meer werd gesproken, werden toch werkwoorden met die uitgang, naar analogie van reeds bestaande vormingen en mede onder invloed van het schriftbeeld, als werkwoorden op -eren overgenomen: bijv. balanceren (dat voor het Middelnederlands niet is geregistreerd). Op dezelfde wijze gaat mnl. punieren terug op frans punir; in dit geval wordt de r in het hedendaagse Frans nog altijd gesproken. Het Middelnederlands had veel van zulke werkwoorden op -ieren in overeenstemming met het toenmalige Frans. Later wordt in het Frans -ir door -er teruggedrongen en het Nederlands is daarin met het Frans meegegaan. Het procédé op -eren wint het van dat op -ieren (frans -ir). Zo komt in het Middelnederlands naast punieren al puneren voor en wordt het franse servir ‘opdienen’ in het Nederlands serveren. Langs de hier aangegeven lijnen heeft zich in het Nederlands een model ontwikkeld met behulp waarvan van welk frans werkwoord dan ook, althans uitgaande op -er of op -ir, op simpele wijze een nederlands werkwoord kan worden gemaakt. In het Duits heeft, anders dan in het Nederlands, de vorm met -ieren gewonnen: arrivieren, servieren, balancieren. (Het succes van -eren in het Nederlands blijkt ook uit pseudofranse vormingen als budgetteren (frans budgétiser) en uit het feit dat het suffix ook achter nederlandse stammen is terechtgekomen: trotseren, halveren, blinderen.) Volgens het zo ontstane model konden en kunnen ook latijnse werkwoorden behandeld worden. Zo worden de latijnse werkwoorden op -are vernederlandst tot werkwoorden op -eren: vgl. cremāre - ndl. cremeren (het Frans heeft incinérer). En zo vinden we ook lat. exponere en absolvere terug als resp. mnl. exponeren en absolveren (het Frans heeft resp. exposer en absoudre). Vergelijk verder recipiëren (al voor de 16e eeuw opgetekend) uit lat. recipere (frans reçevoir); de extra i in deze werkwoorden is blijkbaar uit de eerste persoon afkomstig: recipio. (Men pleegt de latijnse werkwoorden in die vorm aan te leren.) Werkwoorden die qua vorm op het Latijn wijzen, behoeven echter niet rechtstreeks uit deze taal afkomstig te zijn. Zo staat het ndl. imponeren, dat voor het Middelnederlands niet is geattesteerd, in verband met het franse imposer: het lat. imponere had nog niet de betekenis ‘indruk maken’; imposer kan echter gelatiniseerd zijn tot imponeren bijv. naar het reeds bestaande model exposer - exponeren. Op dezelfde manier kan, aangenomen dat recipiëren uit lat. recipio al voorkwam, concipiëren een latinisering van frans conçevoir zijn, volgens het model reçevoir - recipiëren. De latinisering van franse werkwoorden kan in de hand gewerkt zijn (worden) doordat bepaalde franse types moeilijk te vernederlandsen zijn: vgl. conçevoir, reçevoir, en ook de types absoudre (absolveren) en introduire (introduceren). Overigens kan (soms) ook aan analogie binnen het Nederlands gedacht worden: bijv. exposant: exponeren = imposant: x (x = imponeren), en: receptie: recipiëren = conceptie: x (x = concipiëren). O.a. volgens de hierboven aangegeven lijnen zijn we in het Nederlands aan modellen gekomen volgens welke woorden uit het Frans of het Latijn klaar voor gebruik worden gemaakt. Er is sprake van latinisering (introduire > introduceren) of van francisering (cremāre > cremeren), waarbij erop gewezen moet worden dat in het geval van introduceren de uitgang -eren op zich weer een francisering is. Bij de francisering moeten we ook rekening houden met dialectische differentiatie binnen het Frans, in het biezonder met een noordfrans dialect, het Picardisch, dat op het Middelnederlands sterke invloed heeft uitgeoefend. Picar- | |||||||
[pagina 293]
| |||||||
dische ontleningen hebben het model geconstitueerd volgens welke latere ontleningen aan het Frans op -ité (of latijnse op -itas) zijn behandeld: zie bijv. de voorbeelden in 20.3.3.1 die nog niet voor het Middelnederlands opgetekend zijn. Het model blijkt echter niet dwingend te zijn: vgl. comité (in het Vlaams wel comiteit). Dat dit woord niet is aangepast, kan verband houden met de betekenis: de woorden op -iteit hebben een abstracte of een daaruit afgeleide betekenis (vgl. loyaliteit ‘het loyaal zijn’ en brutaliteiten) en dat geldt niet voor comité. (Het woord noviteit kan niet op het Frans teruggaan: vgl. nouveauté (dat ook ontleend is); het is een aanpassing van lat. novitas of duits Novität.) Ten slotte: bepalend voor de aanpassingsmodellen kunnen ook veranderingen zijn die in de ontlenende taal plaatsvinden. We illustreren dit aan de hand van het engelse redemption, een woord dat via het Oudfrans op het Latijn teruggaat. In het Latijn heeft na de klassieke periode de accusatief (redemptionem) het van de nominatief (redemptio) gewonnen. Vanuit het Oudfrans is het woord in het Engels gekomen, waarin het bepaalde veranderingen heeft ondergaan: het accent is versprongen naar een eerdere syllabe en de klankgroep -onem is tot δn gereduceerd. Dit constitueerde het model volgens welke latere ontleningen aan het Latijn of het Frans behandeld werden: repetition, emotion enz. De betreffende veranderingen zijn dus accentverspringing en reductie. (Overigens vonden er later ook in het Frans veranderingen plaats, van -onem tot -õ, zonder accentverspringing.) | |||||||
20.4. Syntactische beïnvloeding | |||||||
20.4.1. Niveaus van beïnvloedingBij syntactische beïnvloeding moeten we op de volgende mogelijkheden bedacht zijn:
Een voorbeeld van het eerste is wanneer (o.a.) onder engelse invloed in het Nederlands een constructie opduikt als deze keuze is een gelukkige (vgl. engels this choice is a happy one). Een voorbeeld van het tweede kunnen we aan het gronings gekleurd Nederlands ontlenen, nl. wanneer een groninger zegt: ik zal hem het werk zelf afmaken laten in plaats van ik zal hem het werk zelf laten afmaken. Een voorbeeld van het derde kunnen we ook aan het gronings gekleurde Nederlands ontlenen, nl. mét elkaar in plaats van met elkáár (accentverspringing). | |||||||
20.4.2. Wijze van beïnvloedingOvername mogen we voor bepaalde (bijv. literaire) vormen van taalgebruik niet uitsluiten. De latinismen bij Hooft en andere 17e-eeuwse schrijvers: accusativus-cum-infinitivo-constructies, relatieve aansluitingen, absolute participium-con- | |||||||
[pagina 294]
| |||||||
structies, berusten (ten dele) wel op bewuste imitatie van latijnse modellen. Deze constructies zullen wel niet in de gesproken taal, ook niet in die van de auteurs zelf, doorgedrongen zijn. Voor meer natuurlijk taalgebruik is syntactische overname weinig waarschijnlijk. Een mogelijkheid zou zijn dat bepaalde uitdrukkingen of vaste combinaties worden overgenomen (vgl. the benefit of the doubt etc. in 20.3.2) en dat procédés zich van daaruit analogisch verbreiden. Waarschijnlijker lijkt het echter dat zoiets gebeurt vanuit dergelijke combinaties in vertaalde vorm, in onzuiver vertaalde teksten. In feite hebben we hier dan met een soort substraatwerking te maken; via een immers weinig bewuste substraatwerking is syntactische beïnvloeding zeer goed denkbaar. Vergelijk de hierboven vermelde groningse voorbeelden. Via vertaalinvloed kunnen we zo (uit het amerikaanse Engels) aan een constructie gekomen zijn als boeken van bijv. Vestdijk in plaats van boeken bijv. van Vestdijk; in de ‘amerikaanse’ constructie is de bepaling, in dit geval bijv., tussen het voorzetsel en het daarbij behorende substantief geplaatst. Deze constructie zou wel eens succes kunnen hebben doordat bepaalde ambiguïteiten ermee voorkomen worden. Vgl. hij dineerde o.a. met de koning van Noorwegen. Betekent dit dat hij ook met anderen dineerde of dat hij met de koning van Noorwegen nog meer deed dan dineren? (In het laatste geval zou in gesproken taal dineerde het zinsaccent krijgen.) Die ambiguïteit (op papier) is er niet in het geval hij dineerde met o.a. de koning van Noorwegen. Aan de andere kant kunnen er weer nieuwe ambiguïteiten ontstaan: vgl. hij werkte in vooral grauwe arbeiderswijken. Is de bedoeling dat hij ook wel in andere wijken werkte (de voor de hand liggende interpretatie) of dat de arbeiderswijken waar hij werkte, vooral de eigenschap grauw vertoonden? Ook syntactische beïnvloeding via vertalingen blijft zeker in eerste instantie beperkt in sociale en stilistische zin, nl. tot bepaalde intellectuele groepen met een uitgebreide kennis van de vreemde taal en tot schriftelijk taalgebruik. | |||||||
20.4.3. Parallelle syntactische ontwikkelingen in verschillende talenIn het licht van wat in de vorige paragraaf is opgemerkt, wordt de opvatting dat de ontwikkeling van de perifrastische constructies in de germaanse talen bepaald is door de parallelle ontwikkeling in het vulgair-Latijn en later de romaanse talen, twijfelachtiger. Het betreft hier constructies als fra. j'ai acheté, ndl. ik heb gekocht (perfectum), fra. je suis venu, ndl. ik ben gekomen (id.), fra. il est aimé, ndl. hij wordt bemind (passief praesens) enz., waarvoor het Latijn nog synthetische vormen had: emi, veni, amatur. Ongetwijfeld was het Latijn voor bepaalde groepen, bijv. kerkelijke functionarissen, een soort tweede moedertaal, maar het is de vraag of vanuit de taal van deze elitaire groepen een zo sterke syntactische invloed op de taal in haar algemeenheid kan zijn uitgegaan. Misschien ligt het wanneer men vreemde invloed wil aannemen, meer voor de hand te denken aan gebieden waar een zekere mate van tweetaligheid kan hebben bestaan, bijv. delen van het Frankenrijk (Frankisch - Latijn of vroeg-Romaans); de constructies zouden zich dan vanuit deze (culturele) centra over het gehele germaanse taalgebied verspreid hebben. Maar het is ook goed mogelijk het ontstaan van de constructies te verklaren als we binnen de germaanse talen blijven (vgl. 12.1.2.1). Dat we in ieder geval óók | |||||||
[pagina 295]
| |||||||
met intern-germaanse ontwikkelingen (soms per taal verschillend) moeten rekening houden, valt af te leiden uit het feit dat in het Germaans vaak andere hulpwerkwoorden in gebruik gekomen zijn dan in het Romaans: vgl. bijv. frans il est aimé met ndl. hij wordt bemind. Dat we anderzijds ook met beïnvloeding (in de ene of de andere richting) rekening moeten houden, kan taalgeografisch aannemelijk worden gemaakt: de romaanse en germaanse talen met de bedoelde perifrastische constructies vormen een aaneengesloten gebied, dat op dit punt de trekken van een convergentiegebied (zie 19.3.4) vertoont. Misschien ligt de waarheid in het midden: is er sprake van intern-germaanse ontwikkelingen die door parallelle ontwikkelingen in het vulgair-Latijn en de latere romaanse talen zijn gesteund (of evt. omgekeerd). Er zijn nog meer syntactische ontwikkelingen aan te wijzen die het Romaans, althans een deel ervan, en het Germaans gemeen hebben, en ook bij deze ontwikkelingen tekenen zich aaneengesloten gebieden af. Er is ten eerste het ontstaan van een bepaald lidwoord uit een aanwijzend voornaamwoord: zo wordt lat. illum tot fra. le, kan het gotische sa onder bepaalde condities reeds als bepaald lidwoord optreden en is het ndl. de uit die ontstaan, en het ontstaan van een onbepaald lidwoord uit het telwoord voor ‘één’: fra. un uit lat. ūnus en ndl. een uit één (got. ains). Er is ten tweede de opkomst van de voorzetselverbindingen: lat. rosae - fra. de la rose; got. mannans - ndl. van de man. En er is ten derde het verplicht worden (in het Frans, maar niet in het Spaans en Italiaans) van een pronominaal subject: vgl. lat. amō ‘ik heb lief’ met fra. j'aime en got. frijoþ id. met ndl. hij bemint. Ook deze ontwikkelingen, die tot nieuwe constructies leiden, zijn intern te verklaren (voor geval 3 zie 12.3); het geografische beeld wijst er echter op dat ook beïnvloeding in de ene of de andere richting heeft plaatsgevonden, en ook het feit dat we niet met één maar met meerdere parallellen te maken hebben, is een sterke aanwijzing daarvoor. Dat verspreiding van syntactische aliënismen vanuit tweetalige cultuurcentra een reële mogelijkheid is, bewijst het gebruik van het werkwoord bli(va) in het Zweeds (bli in het Noors en blive in het Deens). Het fungeert daarin als koppelwerkwoord of als hulpwerkwoord van de lijdende vorm: vgl. zweeds han blir soldat ‘hij wordt soldaat’ en han blev sårad ‘hij werd gewond’. De scandinavische talen moeten dit hulpwerkwoord aan het Westgermaans, speciaal het Nederduits, te danken hebben; een werkwoord als bli(va/ve) kwam nl. oorspronkelijk in Scandinavië niet voor. (Bliven kon in het Middelnederduits of Middelnederlands de functie van hulpwerkwoord van de lijdende vorm hebben: bleef gevaen ‘werd gevangen’!) De overgang van de constructie zal hebben plaatsgevonden in die steden waar zich in verband met het handelsverbond, de Hanze, veel Duitsers hadden gevestigd, en waar dientengevolge een sterke mate van tweetaligheid kan hebben bestaan. Vanuit die centra heeft het gebruik van bliva etc. zich over grotere delen van Scandinavië verspreid, waarbij het succes ervan in belangrijke mate bepaald werd door een interne ontwikkeling. In een aantal scandinavische dialecten waren nl. verschillende vormen van varda, verda ‘worden’ en van vara, vera ‘zijn’ samengevallen met een grote kans op misverstand. Het vreemde werkwoord voorzag dus in een behoefte. | |||||||
[pagina 296]
| |||||||
20.4.4. GenustoekenningEen interessant geval hebben we wanneer twee talen met elkaar in contact komen die van elkaar verschillen op het punt van genustoekenning aan substantieven. Als een bepaald substantief in het Twents neutrum is en in het Standaardnederlands niet-neutrum, dan kan dat leiden tot ‘fouten’ in het door Twenten gesproken Nederlands. Ze kunnen dan bijv. spreken van 't eerste keer in plaats van de eerste keer. En zo kan een Engelsman, die in zijn eigen taal het genusverschil althans bij de adnominale woorden niet kent (er zijn alleen maar the-woorden), fouten maken met de geslachten als hij Nederlands probeert te spreken. Hij zal vooral te veel woorden als de-woorden behandelen, hetgeen ermee samenhangt dat die woorden in het Nederlands de grootste groep vormen. Het is duidelijk dat we hier met substraatwerkingen te maken hebben. Interessant is ook de vraag hoe een genus-onderscheidende taal als het Nederlands in geval van overname reageert, m.a.w. welk genus aan leenwoorden wordt toegekend. (We beperken ons hier tot de adnominale woorden, in casu het bepaalde lidwoord, en laten de voornaamwoordelijke aanduiding terzijde.) Overname van het vreemde genus (voorzover aanwezig), bijv. dat een duits neutrum in het Nederlands als zodanig wordt overgenomen, speelt hierbij slechts een bescheiden rol. Twee factoren blijken van groot belang te zijn: het vormelijke en het semantische aspect. Beide factoren illustreren we met wat voorbeelden. Het Nederlands heeft aan het Engels een aantal woorden op -ing ontleend: coaching, dancing, hearing, marketing, planning, timing, die alle in het Nederlands de-woorden zijn, waarvoor de verklaring moet zijn dat ook de van oorsprong nederlandse woorden op -ing: overhoring, overmaking enz., de als lidwoord krijgen. Cricket, rugby, tennis, hockey, eveneens uit het Engels, zijn het-woorden geworden, waarschijnlijk onder invloed van het semantisch verwante, overkoepelende spel. Bij het ticket kan synonymie van invloed geweest zijn: vergelijk het kaartje. Vaak is het niet zo gemakkelijk een bepaalde genustoekenning te verklaren, zijn er daarvoor verschillende mogelijkheden. Soms is er ook sprake van dubbel genus, vgl. de en het cluster en de en het flat (waarbij het flat zeker substandaard is). En als er al een verklaring te bedenken valt, is dat een verklaring achteraf waaraan (nog) niet altijd voorspellende kracht kan worden toegekend. | |||||||
20.5. Interpretaties van woordcombinaties als woordTer afsluiting van dit hoofdstuk nog iets over interpretaties waarbij wat in de brontaal twee of meer woorden zijn, in de ontlenende taal als één woord verschijnt. Hiervan zijn aardige voorbeelden. Zo gaan ndl. lodderijn en lommer terug resp. op frans l'eau du Rhin en l'ombre (bep.lidw. + subst.) en apart op frans à part (voorz. + subst.) Een iets ingewikkelder voorbeeld is abrikoos uit frans abricot, dat op zijn beurt teruggaat op arabisch al-barkúk. Al- is hierin lidwoord, dat in de franse vorm in het substantief is opgenomen. (Het arabische woord gaat overigens via het Grieks terug op lat. praecoqua ‘vroegrijpe perzik’). Het arabische lidwoord vinden we ook terug in albatros, alchemie, alkalisch, | |||||||
[pagina 297]
| |||||||
alcohol, alkoof, woorden die hun weg o.a. via het Spaans naar het Nederlands gevonden hebben. Dat de lidwoorden in de oorsprongstaal proclitisch werden gebruikt, dus met de erop volgende substantieven aan één stuk werden uitgesproken, zal voor de reïnterpretatie bevorderlijk geweest zijn. |
|