Historische taalkunde
(1996)–Cor van Bree– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 121]
| |||||||||
8.1. Inleiding | |||||||||
8.1.1. Betekenissen en betekenistheorieënIn het vorige hoofdstuk is betekenisverandering al ter sprake gekomen voorzover die plaatsvond op basis van een vorm- (en betekenis)overeenkomst (hanteren, lintworm). Verder hebben we al kennis gemaakt met het begrip betekenisdifferentiatie: veen/ven. In dit hoofdstuk richten we ons op semantische verandering waarbij vormovereenkomst of vormverschil geen rol speelt. We zullen ons eerst bezighouden met een bepaalde vorm van semantiek: de cognitieve semantiek, waarin de semantische kennis gezien wordt als integrerend onderdeel van de totale kennis waarover de mens beschikt. Een centraal begrip daarbij is het begrip prototype. We zullen zien dat de cognitief-semantische benadering belangwekkende diachronische perspectieven biedt. | |||||||||
8.1.2. De prototypische benadering van betekenis(verandering)De vraag is hoe de mens in het alledaagse leven - we hebben het hier dus niet over de wetenschapper die op strikte definities voor begrippen uit is - zijn ‘betekenissen’ vormt en toepast. Wat noemen we bijvoorbeeld een vogel? Hebben we een reeks kenmerken in ons hoofd waaraan we een bepaalde entiteit die we willen thuisbrengen, afmeten, met twee mogelijke uitkomsten: dit is een vogel, dit is geen vogel? Psychologisch onderzoek heeft laten zien dat het zo niet gaat. We hebben eerder een ideale voorstelling van een vogel in ons hoofd (een prototype), vaak geassocieerd met bepaalde exemplaren (bijv. een mus of een spreeuw), en iets kan, daaraan afgemeten, in meerdere of mindere mate een vogel zijn (vergelijk een mus met een pinguïn). Deze zienswijze impliceert een bepaalde individuele speelruimte: wat de een nog een vogel noemt, zal door de ander niet meer zo genoemd worden. Binnen deze zienswijze is ook goed te begrijpen hoe het taalverwervend kind zijn betekenissen vormt. Zijn eigen ledikantje zal het prototype van een bed, een slaapplaats, zijn en van daaruit wordt de betekenis verrijkt door kennismaking met het bed van de ouders, van broertjes, zusjes enz. Ook de achterbank van de auto kan zo (tijdelijk) onder de betekenis ‘bed’ vallen. Een categorie, bijv. de categorie vogels of de categorie bedden, bestaat dus uit een prototypische kern en, daaromheen en daarmee verbonden, meer perifere leden waarvoor niet alle (saillante) kenmerken opgaan maar die voldoende gelijkenis hebben met de kern en met elkaar om tot de categorie gerekend te | |||||||||
[pagina 122]
| |||||||||
kunnen worden. Dit houdt ook in dat betekenis en kennis van de buitenwereld moeilijk te scheiden zijn. In veel semantische benaderingen heeft men getracht die twee wèl uit elkaar te halen: semantische kennis diende dan in een woordenboek, kennis van de buitenwereld in een encyclopedie opgeslagen te worden. Binnen de benadering van de cognitieve semantiek vindt een integratie van deze beide vormen van kennis plaats. Scheiding van de beide vormen van kennis zou mogelijk zijn als een betekenis zuiver abstract, als een wetenschappelijk begrip gedefinieerd kon worden. Als we vogel in het dagelijks leven konden definiëren als ‘levend wezen dat vliegen kan’, dan zouden we het hebben van een snavel tot de encyclopedische kennis kunnen rekenen. In de praktijk is het echter mogelijk dat we een wezen dat niet vliegen kan, toch een vogel noemen op grond van het feit dat het een snavel heeft. En zo kunnen talloze kenmerken op niet te voorspellen wijze bij het gebruik van het woord vogel een rol spelen. Wèl zullen sommige kenmerken dat eerder doen dan andere, bijvoorbeeld ‘het hebben van twee vleugels’ eerder dan ‘het hebben van twee poten’. Zoals gezegd biedt de cognitief-semantische theorie ook belangwekkende diachronische perspectieven. Hierboven is gesproken over de individuele speelruimte, de creativiteit van de taalgebruiker. Een bepaalde taalgebruiker kan een bepaald woord gebruiken op een nieuwe manier, bijv. het woord circuit in toepassing op een keten personen die elkaar informatie toespelen. Dit is, zuiver synchroon, geheel te verklaren uit de flexibele opbouw van de betekenis. Via de noties ‘gesloten baan, gesloten kring’ die aan het woord al verbonden waren, komt de taalgebruiker ertoe het ook op een bepaalde kring van mensen toe te passen. Van een betekenisverandering (die dan ook in het woordenboek geregistreerd dient te worden) kunnen we spreken wanneer de nieuwe toepassing een vast en een ook door de taalgemeenschap aanvaard element in het gebruik van het woord is geworden. Maar er kunnen ook andere betekenisveranderingen optreden: bepaalde toepassingen verdwijnen of de organisatie van de betekenis verandert: sommige noties worden centraler, andere verschuiven naar de periferie. Een voorbeeld van het eerste is varen, dat behoudens resten (hemelvaart, bedevaart, uitvaart, hoe vaart gij?) niet meer in de betekenis ‘gaan’ gebruikt wordt. Een voorbeeld van het tweede is moed met als centrale betekenis in het Middelnederlands ‘gemoed’ (vgl. nog het was mij vreemd te moede) en nu met een centrale betekenis ‘onverschrokkenheid’ (die ook al in het Middelnederlands voorkomt). Door betekenisontwikkelingen kunnen er vele betekenissen (betekenismogelijkheden) ontstaan (het verschijnsel van de polysemie) die op velerlei manieren met elkaar in verband staan; het resultaat zijn meer of minder ingewikkelde betekenisstructuren. Hierbij is het niet nodig, wil men nog van één betekenisstructuur spreken, dat iedere betekenis in een onmiddellijke relatie tot alle andere betekenissen staat. Als we het mnl. woord raet nemen (mod.ndl. raad), dan valt op (zie het Middelnederlands Woordenboek) hoeveel betekenismogelijkheden dit woord kan hebben, reikend vanaf ‘hulpmiddel’ tot ‘zetel van het denkvermogen’. Via allerlei tussennuances: ‘manier van doen’, ‘plan’, ‘besluit’, ‘beraad’, ‘advies’, ‘overlegging’, zijn deze beide mogelijkheden toch met elkaar in verband te brengen. Men krijgt in zo'n geval met een keten van mogelijkheden te maken. Het is echter mogelijk dat een betekenisontwikkeling zo ver gaat dat er (voor de ervaring) ergens in de keten een breuk optreedt. In dat geval, kan men zeggen, gaat polysemie in homonymie over, hetgeen uiteraard niet een kwestie van een | |||||||||
[pagina 123]
| |||||||||
moment maar een geleidelijk zich voltrekkend proces is. Zo bestaan er voor de hedendaagse taalervaring ongetwijfeld ten minste twee woorden bank: ‘meubelstuk’ en ‘geldbedrijf’, die in oorsprong (etymologisch) echter op één woord zijn te herleiden (ogm. *bank-; in de betekenis ‘geldbedrijf’ via ital. banca). (De tweede betekenis moet zich uit de eerste hebben ontwikkeld: denk aan de bank van de geldwisselaars.) Vgl. ook het in 7.3.2 besproken geval tieren.
Opm. Een andere manier waarop homoniemen ontstaan, is via convergerende klankveranderingen. Zo hebben we in het moderne Nederlands twee woorden weiden: <wijden> uit mnl. wiën en <weiden> uit mnl. weiden. In het eerste woord is de ei-klank door diftongering ontstaan, in het tweede woord is de ei al middelnederlands. In dit geval komt het verschil nog op een conservatieve wijze in de spelling tot uitdrukking: <ij>, <ei>. Homoniemen en tegelijk homografen hebben we in hoop (du. Haufen) en hoop (du. Hoffnung); het Duits heeft in dit geval nog de oude vocalen bewaard. | |||||||||
8.1.3. Betekenisverandering, zaakverandering, vormverandering, verandering in gevoelswaardeDoordat in de cognitieve semantiek geen scheiding wordt gemaakt tussen strikt semantische en encyclopedische kennis, is het binnen die benadering ook niet goed mogelijk betekenisverandering en zaakverandering (verandering in de referent) uit elkaar te halen. We illustreren dit aan het woord pen (uit lat. penna). De oudste betekenis daarvan is ‘vogelveer’. De vogelveer komt op een gegeven moment in gebruik als schrijftuig. Dat impliceert een verandering in de zaak: het uiteinde wordt puntig afgeslepen en gespleten. Maar behalve deze verandering is er, gezien vanuit de (taal)gebruikende mens, een verandering die nog veel subtieler is: de vogelveer krijgt een bepaalde bestemming, wordt gebruiksvoorwerp. Dit alles houdt ook een betekenisverandering in, het woord krijgt er een betekenismogelijkheid bij (de oudste betekenis ‘vogelveer’ handhaaft zich). Later gaat men andere instrumenten gebruiken om met inkt mee te schrijven: vulpen, balpen. Ook hiervoor gaat men het woord pen gebruiken, op grond van een gelijkenis met de oude vogelveer als schrijfinstrument, nl. de gelijkenis ‘instrument om met inkt mee te schrijven’. Ook deze ontwikkeling impliceert een betekenisverandering: de betekenis ‘pen’ wordt met nieuwe mogelijkheden verrijkt. Op den duur ontstaat een abstracte betekenisnotie: ‘instrument om met inkt mee te schrijven’. Op grond waarschijnlijk van een gelijkenis in vorm (bijv. met een vulpen) - maar ook kan in dit verband gedacht worden aan de beweging die men ermee maakt - kan pen dan ook voor een lichtpen in gebruik komen, enzovoort. Het is interessant te zien hoe in de geschiedenis van het woord pen de cultuurgeschiedenis zich manifesteert: wie de etymologie van pen nagaat, komt tenslotte terecht in die fase waarin een vogelveer nog als schrijfinstrument fungeerde. Het voorbeeld illustreert ook dat het van belang is bij de geschiedenis van de woorden de geschiedenis van de zaken (referenten) te betrekken, m.a.w. de methode toe te passen die met een duitse term wel als ‘Wörter und Sachen’ bekend staat. | |||||||||
[pagina 124]
| |||||||||
(Niet alleen de betekenis, ook de vorm van het hier besproken woord verandert: via sjwa-apocope heeft penne zich tot pen ontwikkeld. Deze verandering staat echter volkomen los van de beschreven semantische ontwikkeling.) We hebben hierboven betekenis als een vorm van kennis beschreven. Met de betekenis in cognitieve zin kunnen echter gevoelsmatige associaties (connotaties) verbonden zijn, die persoonlijk erg verschillend kunnen zijn. Zo roept het woord pop ‘bepaald soort muziek’, al naar gelang de muzikale voorkeur, bij de een plezierige, bij de ander onplezierige gevoelens op. Ook in dergelijke associaties kunnen veranderingen optreden. Het middelnederlandse wijf was een volstrekt neutraal woord dat o.a. in het algemeen voor ‘echtgenote’ kon worden gebruikt, terwijl het nu een ongunstige ‘bijklank’ heeft. | |||||||||
8.1.4. Semasiologie en onomasiologieGaat men de betekenis of de betekenisverandering van woorden na, dan is men semasiologisch bezig. De resultaten van de semasiologie vindt men in een woordenboek in de betekenisbeschrijvingen die daar bij de woorden worden gegeven. Er is echter ook een andere benadering mogelijk, de onomasiologische. Men denkt dan vanuit de zaken en stelt de vraag hoe die benoemd worden. Zo kan men de vraag stellen welk werkwoord in het Middelnederlands voor het algemene ‘gaan’ (toegepast op mensen) gebruikt werd en welk werkwoord men nu gebruikt. Dit zijn zoals we in 8.1.2 al impliciet gezien hebben, resp. varen en gaan. In de volgende paragrafen (vanf 8.2) zal de benadering vooral semasiologisch zijn. Het onomasiologische aspect zal echter ook hier en daar naar voren komen. | |||||||||
8.1.5. Veranderingen in gebruik (pragmatische verandering)Verwant met betekenisverandering is verandering in het gebruik dat van woorden gemaakt wordt (pragmatische verandering). Een goede illustratie zijn de voornaamwoorden van de tweede persoon u en jij en daarbij aansluitende vormen (uw, je, jou, jouw, jullie). Bij het gebruik van deze vormen spelen twee dimensies een rol, de status- en de solidariteitsdimensie. Er zijn twee prototypische situaties, de situatie waarin het duidelijk is dat u en de situatie waarin het duidelijk is dat jij gebruikt moet worden. In de eerste situatie spreekt men tegen iemand die duidelijk hoger geplaatst is en met wie men zich niet vertrouwd voelt. In de tweede situatie is degene met wie men spreekt, niet hoger geplaatst (hij of zij is van hetzelfde niveau of misschien wel lager) en voelt men zich met hem of haar verbonden. In de eerste situatie gebruikt men u, in de tweede jij. Tussen deze beide prototypische situaties liggen alle andere situaties waarin de keuze of de ene of de andere kant uitvalt. Sinds de jaren 60 zijn er in het gebruik van de beide voornaamwoorden duidelijke verschuivingen opgetreden. De prototypische situaties zijn niet veranderd; in keuzesituaties is echter in tegenstelling tot vroeger de solidariteitsfactor dominant geworden. Dat is duidelijk aan twee situaties te zien: kinderen tegenover ouders (vroeger veelal u, nu heel vaak jij) en opdrachtgevers tegenover vreemde ondergeschikten, bijv. een klant tegenover een kellner (vroeger vaak jij, nu u). Een verklaring voor deze verschuivingen | |||||||||
[pagina 125]
| |||||||||
moeten we zeker in de democratiseringsbeweging zoeken. Ook ervaren mensen van gelijk niveau minder snel dan vroeger onderlinge afstand: er is daardoor minder voor nodig dan vroeger om als men collega's van elders ontmoet, op jij over te gaan. Ook hierin manifesteert zich een cultuurverandering: een tendens tot minder formeel gedrag. In essentie is echter in de betekenis van u en jij niets veranderd: nog altijd spelen zowel de status- als de solidariteitsfactor een rol en de prototypische situaties zijn onveranderd gebleven. | |||||||||
8.2. Types betekenisverandering | |||||||||
8.2.1. Inleidende opmerkingenWe hebben gezien dat in de cognitieve semantiek betekenis en kennis van de wereld één geheel vormen. De relaties die in de werkelijkheid begrepen kunnen worden, weerspiegelen zich in de relaties tussen de betekenissen en betekenismogelijkheden. Het is dan ook mogelijk de types betekenisverandering die we kunnen onderscheiden, te baseren op de verschillende soorten relaties die er in de wereld mogelijk zijn. Deze relaties kunnen hiërarchisch van aard zijn; er bestaan (althans voor het denken) niveaus van abstractie dan wel concretie. Zo kan men binnen de algemene categorie vogel de soorten vink, mus, spreeuw, kraai, merel enz. onderscheiden. Verder bestaat de soort vink weer uit allerlei subsoorten. Relaties kunnen ook op hetzelfde niveau liggen. Dat zijn relaties die berusten op overeenkomst of op aangrenzing (contiguïteit). Dingen kunnen op elkaar lijken, in enigerlei opzicht met elkaar ‘verwant’ zijn, qua vorm (de zon en een bal: beide rond), qua kleur (sneeuw en bloesem), qua gestalte (een boom en een grote kerel: een boom van een vent), qua functie of uitwerking (een gesel en een ziekte die de bevolking teistert) enz. Dingen kunnen ook in ruimte of tijd met elkaar in verband staan (het niveau van de contiguïteit): qua opvolging in de tijd (de herfst volgt op de zomer), qua aangrenzing in de ruimte (de kade langs de gracht), qua oorzaak en gevolg (vorst en het bevriezen van water) enz. Ook deel-geheel- of geheel-deel-relaties horen hierbij, bijv. de relatie huis - keuken. (Het huis omvat de keuken weliswaar maar ligt daarmee nog niet op een hoger abstractieniveau.) We onderscheiden derhalve de volgende types betekenisverandering: 1. van abstract naar concreet (betekenisspecialisatie), 2. van concreet naar abstract (betekenisveralgemening), 3. op grond van overeenkomst (metafoor, lett. ‘overdracht’), 4. op grond van enigerlei verbondenheid (metonymie). De veranderingen in de gevoelswaarde komen in 8.4 aan de orde. In het algemeen is aan te nemen dat de besproken soorten betekenisverandering een uitbreiding van de betekenismogelijkheden impliceren: de oude betekenismogelijkheden blijven althans in eerste instantie naast de nieuwe bestaan (vgl. pen dat ook nog altijd ‘vogelveer’ kan betekenen). Later kunnen de oude mogelijkheden verdwijnen; zo kan raad in het moderne Nederlands geen ‘middel’ meer betekenen. Betekenisveralgemening en uitbreiding van betekenismogelijkheden mogen dus niet aan elkaar gelijk gesteld worden (de nieuwe algemene betekenis kan naast concretere voorkomen), evenmin betekenisspecialisatie en | |||||||||
[pagina 126]
| |||||||||
beperking van betekenismogelijkheden (de nieuwe gespecialiseerde betekenis kan naast algemenere voorkomen). Vgl. die pen schrijft goed (concreet) met de geschiedenis van de pen (algemeen) en wie is de bakker van dit lekkers? (algemeen) met hij is bakker (gespecialiseerde beroepsnaam: ‘hij die de handeling van het bakken beroepsmatig verricht’). | |||||||||
8.2.2. Betekenisspecialisatie en betekenisveralgemeningVoor het verschijnsel van de betekenisspecialisatie bekijken we nog eens het woord pen (zie 8.1.3). Op een bepaald moment krijgt dit woord er een betekenismogelijkheid bij: ‘vogelveer om met inkt mee te schrijven’. De betekenis wordt concreter: het gaat nu om een bepaald soort vogelveer, met een bepaalde vorm en een bepaalde functie. We zeggen ook wel dat de betekenis pregnanter geworden is; ook gebruiken we in plaats van betekenisspecialisatie wel de term betekenisverdichting. Vgl. ook bakker (8.2.1). Ook ter illustratie van het verschijnsel van de betekenisveralgemening kunnen we het woord pen gebruiken: zie 8.1.3 en 8.2.1. Deze betekenisveralgemening houdt verband met een verruiming van het toepassingsbereik. | |||||||||
8.2.3. MetafoorTussen een nieuwe en een oude betekenis kan een verband worden gedacht dat berust op (een als zodanig ervaren) overeenkomst tussen zaken in de werkelijkheid (een geval van iconiciteit: metafoor; zie 2.3). We onderscheiden in dit verband ook wel tussen figuurlijk en letterlijk taalgebruik. Zoals we al in 8.2.1 gezien hebben, zijn hier allerlei subtypes te onderscheiden. Een voorbeeld van een metaforische betekenisverandering is blad, oorspronkelijk ‘deel van plant of boom’, later ook ‘stuk papier’ enz. En zo heeft ook hinderpaal naast zijn (intussen verdwenen) letterlijke betekenis ‘een hinderlijke, in de weg staande paal’, een figuurlijke betekenis gekregen. (‘Letterlijk’ houdt in dit geval in ‘onmiddellijk waarneembaar’, ‘figuurlijk’ ‘niet onmiddellijk waarneembaar’.) Bekend zijn ook de ‘overdrachten’ van de dierlijke naar de menselijke sfeer: zo kunnen we iemand een varken of een ezel noemen. Tijdsrelaties worden in zeer veel gevallen aangeduid met woorden die uit de ruimtelijke sfeer stammen: (een) lange (periode), vóór (de middag), tussen (twaalf en één) enz. Denk verder aan in oorsprong metaforische benamingen voor psychische activiteiten: begrijpen (vergelijk grijpen) of (iets) vatten, (iets) uiteenzetten, (iets in je hoofd) halen, enz. Ook de betekenisontwikkeling van ‘vogelveer’ naar ‘vogelveer als schrijfinstrument’ zouden we metaforisch kunnen noemen: er is immers sprake van een grote overeenkomst tussen het een en het ander. We doen dit echter niet, omdat de relatie hier hiërarchisch van aard is (zie 8.2.2). Bovendien is er sprake van een continue zaakontwikkeling. Overeenkomst (in functie) en wel op gelijk concretieniveau speelt een belangrijke rol wanneer pen in gebruik komt voor ‘vulpen’, ‘balpen’ enz. Toch wordt volgens traditie ook voor deze en dergelijke gevallen de term metafoor niet gebruikt, omdat ook hier sprake is van een continue zaakontwikkeling; er is met andere woorden geen sprake van ‘overdracht’. Op | |||||||||
[pagina 127]
| |||||||||
dezelfde wijze spreken we niet van een metafoor wanneer iemand een pinguïn op grond van overeenkomst tot de vogels rekent of een walvis (hoewel het volgens de biologie een zoogdier is) tot de vissen. Daarvoor sluiten mussen, spreeuwen resp. haringen, haaien enerzijds en pinguïns resp. walvissen anderzijds te dicht bij elkaar aan; er is ook hier geen sprake van overdracht. Niet alle betekenisverandering op grond van overeenkomst op gelijk abstractieniveau wordt dus metaforisch genoemd. Anders ligt het wanneer een stuk papier een blad genoemd wordt: men maakt dan een semantische sprong van ‘onderdelen van planten en bomen’ naar ‘een bepaald soort cultuurproducten’. Tussen beide soorten objecten is er een veel minder vanzelfsprekende overgang. We kunnen ook zeggen dat in het geval pinguïn etc. bepaalde centrale kenmerken een rol spelen en in het geval blad meer perifere. ‘Centraal’ en ‘perifeer’ moeten dan begrepen worden vanuit de psyche van de taalgebruiker. Als een driejarig jongetje in mei de bloesem ziet neerdalen en dan uitroept: Mama, het sneeuwt, dan is het de vraag (aangenomen dat hij de bloesem niet voor echte sneeuw aanziet) of we hier wel een metafoor hebben. Waarschijnlijk is de centrale betekenis van sneeuwen voor hem nog ‘het neerdalen van witte dingetjes’. | |||||||||
8.2.4. MetonymieIn het geval van metonymie kan er tussen de nieuwe en de oude betekenis een samenhang gedacht worden die berust op bepaalde relaties van verbondenheid in de werkelijkheid. Enkele voorbeelden (de opsomming is niet volledig):
In veel gevallen kan aan indexicaliteit (zie 2.3) worden gedacht: gracht verwijst naar ‘kade langs de gracht’ enz. | |||||||||
8.2.5. De onderscheiding van de typesHet is in concrete gevallen vaak moeilijk te bepalen met welk type betekenisverandering we te maken hebben. Zo kunnen we zeggen als iemand zich ergens heel druk over maakt: maak je niet dik. Is dit metaforisch te interpreteren, doet het gevoel dat je hebt wanneer je kwaad wordt, denken aan een gevoel van lichamelijk dik worden? Of gaat kwaad worden inderdaad samen met een soort | |||||||||
[pagina 128]
| |||||||||
lichamelijke uitzetting, althans de lichamelijke sensatie ervan? In dat geval is er eerder sprake van metonymie, van overdracht op grond van gelijktijdigheid van een psychische en een lichamelijke sensatie. Vergelijk in dit verband nog de uitdrukking zich ergens over opwinden en het mnl. (hem) belgen ‘kwaad worden’, etymologisch verwant met balg ‘zak, buik’. Interessant in dit verband is ook de zogenaamde synesthesie. Zo wordt wel van schelle kleuren gesproken: schel, oorspronkelijk alleen met betrekking tot geluiden gebruikt, is hier gebruikt voor iets wat men ziet. Het is mogelijk dat althans door sommige individuen kleuren inderdaad als geluiden kunnen worden ervaren. Er is dan sprake van een échte synesthesie, een samengaan van verschillende zintuigen in één waarneming, en van overdracht is dan geen sprake. Het is echter ook mogelijk (en waarschijnlijker) dat schel van oorsprong een gewone metafoor is. Het blijkt vooral wel eens moeilijk betekenisspecialisatie aan de ene en metafoor en metonymie aan de andere kant uit elkaar te houden. Zo kan men zeggen dat het gebruik van het woord kop in de typografie (vgl. een kop in de krant) op een metafoor berust: het gebruik berust op een bepaalde overeenkomst met bijv. de kop van een dier (‘het bovenste, wat aan het begin zit’ of iets dgl.). Men kan echter ook zeggen (en dat lijkt waarschijnlijker) dat er betekenisspecialisatie is opgetreden: uit een zeer algemene betekenis die er intussen ontstaan was, heeft zich een meer speciale betekenis ontwikkeld. Hoe moeilijk het is een bepaald geval te interpreteren blijkt ook uit voet in de voet van de berg. Dat behoeft niet op rechtstreekse vergelijking met een mensenvoet te berusten. Het is mogelijk dat eerst de berg in zijn geheel als persoon is opgevat (personificatie) en dat pas daarna het betreffende onderdeel voet is genoemd. Een derde mogelijkheid is dat voet, voordat het toegepast werd op de basis van een berg, al de algemene betekenis ‘laagste deel van iets, datgene waarop iets steunt’ had aangenomen. (Vgl. kop.) | |||||||||
8.2.6. Betekenisverandering en stijlfiguurEr is in 8.2.3 en 8.2.4 sprake geweest van metafoor en metonymie als types betekenisverandering. Dit kunnen echter ook termen zijn voor stijlfiguren, die o.a. door dichters en schrijvers bewust om stilistische redenen worden toegepast. Vooral de metafoor is in dit verband van belang. We hebben dan met incidenteel en vaak heel persoonlijk woordgebruik te maken, dat zijn motivering hierin vindt dat de gebruikelijke woorden of bewoordingen niet in staat zijn om de werkelijkheid zoals deze ervaren wordt, tot uitdrukking te brengen. Zo vinden we in een gedicht van Marnix Gijsen: en brak alledrie hun hulzen stuk, waarbij hulzen een beeld is voor ‘lichamen’ (ook stuk breken is metaforisch bedoeld). Hulzen drukt o.a., kunnen we zeggen, de broosheid van het menselijk lichaam beter uit dan lichamen. Auteur en lezer zijn zich van het eenmalige en biezondere van zo'n beeld bewust. Metonymie is in het algemeen minder verrassend: daarvoor liggen deel-geheelrelaties, relaties van oorzaak en gevolg e.d. blijkbaar te veel voor de hand. Metonymische en metaforische betekenistoepassingen kunnen een vast en conventioneel element van de betekenis worden. Dat geldt ook voor de dichterlijke metonymia en metafoor. Het gevoel voor het biezondere ervan raakt men dan kwijt. Bekend zijn de verbleekte metaforen: zo kan indruk, bijv. in ik he de | |||||||||
[pagina 129]
| |||||||||
indruk gekregen, oorspronkelijk een metafoor geweest zijn, terwijl we het woord nu als de gebruikelijke benaming ervaren voor wat er in psychische zin mee bedoeld is. Ook het omgekeerde van verbleking kan voorkomen: men wordt zich (weer) bewust van de overeenkomst die oorspronkelijk in het spel was. Op komische wijze kan dat gebeuren door stilistisch ongelukkige combinaties als bijv. iets in een zwart daglicht stellen. Een rol hierbij speelt het feit dat zowel zwart als daglicht nog hun letterlijke betekenis hebben behouden. Dat is niet het geval met iets uiteenzetten; niemand denkt daarbij nog aan het letterlijke ‘uit elkaar plaatsen’ en vrijwel niemand zal dan ook problemen hebben met een combinatie een uiteenzetting in elkaar draaien. | |||||||||
8.2.7. Eigenlijke en oorspronkelijke betekenisIn deze paragraaf willen we nog iets zeggen over een verkeerd semantisch gebruik van de etymologie. Men beschouwt daarbij de oorspronkelijke betekenis als de ‘eigenlijke’ (evt. letterlijke) en zegt dan bijv. dat ellende (uit owgm. *ălĭ-lăndĭ-, ‘in een ander land zijn’) ‘eigenlijk’ ‘ballingschap’ betekent. Dit is echter de betekenis die het woord heel vroeger had; het is een betekenis die het nu niet meer heeft, ook ‘eigenlijk’ niet. Een nog veel groter misverstand is het wanneer men meent via die ‘eigenlijke’ betekenis tot het wezen van de genoemde zaak te kunnen doordringen en de etymologie een rol gaat spelen in filosofische, psychologische of theologische argumentatie. Vergelijk uit een beschouwing op een kalenderblaadje over een ‘heilig huwelijk’: ‘Wat is eigenlijk heilig? .... Heilig hangt samen met heel. Een heilig huwelijk is dus een heel huwelijk.’ (Let op het concluderende woordje dus). Nog erger wordt het wanneer dan ook nog de etymologie niet klopt. Vergelijk uit een preek: ‘Er zijn twee groepen mensen: alle mensen sterven, maar niet alle mensen overlijden, d.w.z. komen over het lijden heen.’ Lijden in overlijden houdt echter niet verband met mnl. liden ‘lijden’, maar met liden ‘gaan’. Overlijden betekende oorspronkelijk ‘overgaan in een andere toestand, namelijk die van de dood’. Vergelijk in dit verband ook de beruchte etymologie van Becanus van het woord duits (5.2.1). De huidige betekenis van een woord en de betekenis die het vroeger had, moeten dus goed uit elkaar gehouden worden. Aan de term etymologie zelf kan dit fraai worden geïllustreerd. Als we er de etymologie van nagaan, komen we bij het griekse etymos ‘waar’ terecht, en zo vatte men dan ook in vroeger eeuwen de etymologie op, als het zoeken naar de ‘ware’ betekenis. Binnen de huidige taalwetenschap is etymologie echter niet meer dan een technische term voor de oorsprong en de geschiedenis van een woord of de wetenschap die zich daarmee bezighoudt. | |||||||||
8.3. Factoren in betekenisverandering(In de volgende paragrafen bespreken we een aantal tendensen die bij betekenisverandering te constateren zijn: in het biezonder taaleconomie en reïnterpretatie. Daarnaast besteden we aandacht aan structurele dimensies. De gevoelswaarde als factor komt in 8.4 aan de orde.) | |||||||||
[pagina 130]
| |||||||||
8.3.1. Behoefte aan naamgeving. TaaleconomieMet behulp van woorden en combinaties van woorden kunnen we verwijzen naar zaken in de werkelijkheid. Die werkelijkheid is zeer gecompliceerd en in voortdurende verandering. Het is telkens de vraag hoe (nieuwe) zaken, begrippen, ervaringen moeten worden benoemd en hoe we dat zo efficiënt mogelijk kunnen doen (het onomasiologische aspect). Het is prettig wanneer we woorden voor méér dan één zaak kunnen gebruiken; het is dan niet nodig telkens een nieuw woord te maken of te ontlenen of een omschrijving te gebruiken (taaleconomie). Zo zouden we in plaats van hij woont op de gracht kunnen zeggen: hij woont aan de kade langs de gracht of hij woont aan de grachtkade. Wanneer men zegt hij woont op de gracht, dan is dat geen aanleiding tot misverstand, omdat iedereen begrijpt, uit context en situatie in de ruimste zin van het woord, op grond van de kennis die hij omtrent woontoestanden heeft, hoe hij het medegedeelde moet begrijpen. Ook een metafoor wordt begrepen op grond van de kennis omtrent de wereld waarover men beschikt. Misverstand is onwaarschijnlijk doordat er ook altijd nog de context en situatie zijn. En mocht er toch een misverstand rijzen, dan is er altijd een aanvulling of een correctie mogelijk. En zeker is misverstand onwaarschijnlijk wanneer er van een niet-overdrachtelijke betekenisverschuiving sprake is, wanneer het woord vogel ook voor een pinguïn gebruikt wordt of het woord pen voor een vogelveer als schrijfinstrument. We komen hier weer in aanraking met het universele verschijnsel van de polysemie. Dat polysemie mogelijk is en niet vaker dan het geval is, tot misverstanden aanleiding is, moet dus worden toegeschreven aan het feit dat de typisch talige informatie altijd wordt geïnterpreteerd op basis van context en situatie. Dat hieraan grenzen zijn, wordt duidelijk uit het verschijnsel van de homonymievermijding (zie 7.3). We hebben echter gezien dat het belang van dit verschijnsel niet overdreven mag worden. In de polysemie manifesteert zich dus duidelijk een taaleconomische factor: we drukken met zo min mogelijk woorden zoveel mogelijk uit. Het is zinvol hierbij graden van creativiteit te onderscheiden. Als er sprake is van een niet-overdrachtelijke betekenisverschuiving (waarbij de benoemde zaken bij elkaar aansluiten), dan is er weinig creativiteit in het spel, hoewel ook dan de uitkomst niet voorspelbaar is. Zo gaat men in het Nederlands rijden (oorspronkelijk te paard) ook voor ‘rijden in een auto’ gebruiken; in het Duits en het Engels gebeurt dat echter niet. Daar wordt het resp. fahren en to drive. Creatiever is overdracht: metonymie en metafoor. De hoogste vorm van creativiteit manifesteert zich in de ‘dichterlijke’ vormen van metafoor, waaraan een subtiele uitdrukkingsbehoefte ten grondslag ligt. | |||||||||
8.3.2. Ellips. ReïnterpretatieIn de vorige paragraaf hebben we gezien dat betekenissen worden geïnterpreteerd op grond van de uit context en/of situatie afkomstige informatie. Het is ook een gewoon verschijnsel dat context en/of situatie de in de mededeling vervatte informatie aanvullen. Hierbij bestaat de mogelijkheid dat die informatie op den duur gerekend wordt tot de informatie, dus de betekenis, van de mededeling zelf met als gevolg betekenisverandering van bepaalde woorden. Dit kan | |||||||||
[pagina 131]
| |||||||||
gebeuren bij een zgn. elliptische constructie (ellips). Als voorbeeld nemen we weer het mnl. beeten. Beeten is in oorsprong een causatief bij biten; de oorspronkelijke betekenis is dus ‘doen bijten’, in toepassing op een paard: ‘doen grazen’. Nu werd beeten vaak gebruikt terwijl het lijdend voorwerp onuitgedrukt bleef (ellips); wat men er als zodanig bij moest denken, werd duidelijk uit context en/of situatie. Ook in zo'n elliptische constructie manifesteert zich een taaleconomische factor: hoe kunnen we zo kort mogelijk en toch ook duidelijk zijn? Denk aan een boer die zegt: ik ga melken; het zal voor iedereen in de betreffende situatie duidelijk zijn dat hij de koeien gaat melken. Op den duur kan men dan de informatie, afkomstig uit context en/of situatie, in de betekenis van het woord zelf integreren, een geval van reïnterpretatie. Beeten kreeg zo de betekenis van ‘het paard doen/laten grazen’ (betekenisspecialisatie). (Zoals we in 8.2.4 gezien hebben, ontwikkelde zich vervolgens via metonymie de betekenis ‘afstijgen van het paard’: vgl. mnl. als hi daer quam, hi beette tehant, ‘toen hij daar kwam, steeg hij terstond af (van het paard)’.) Een andersoortig voorbeeld van een ellips is het engelse private, ‘soldaat’, uit private soldier. Ook in het geval van betekenisveralgemening kunnen we aan reïnterpretatie denken: uit diverse concrete betekenismogelijkheden wordt een algemene betekenis geabstraheerd (zie 8.1.3: pen in het algemeen als ‘schrijfinstrument om met inkt mee te schrijven’). Verder is het mogelijk in gevallen van metonymie aan reïnterpretatie te denken. De zin hij woont op de gracht is al in de vorige paragraaf in het kader van de taaleconomie besproken. Deze zin kan ook begrepen worden als een ellips voor hij woont op (de kade langs) de gracht. De niet uitgedrukte informatie wordt later in de betekenis van gracht geïntegreerd. Bij andere reïnterpretaties is misverstand in het spel. Een aardig voorbeeld hiervan is de engelse uitdrukking to count one's beads. Dit had oorspronkelijk de betekenis ‘zijn gebeden tellen’. Bij het tellen van gebeden gebruikte men echter de kralen van een rozenkrans en bij beads ging men op een gegeven moment aan de ‘kralen’ in plaats van aan de ‘gebeden’ denken. Men vatte het woord ‘verkeerd’ op. (Qua veranderingstype hebben we hier met metonymie te doen: er is immers sprake van een samengaan van gebeden en kralen.) Nog een ander, subtieler voorbeeld betreft het engelse meat, dat oorspronkelijk heel algemeen ‘voedsel’ betekende en nu de betekenis ‘vlees’ heeft. Ongetwijfeld hangt dat ermee samen dat ten tijde van de betekenisverandering vlees het belangrijkste onderdeel van de maaltijd was. Men gebruikte frequent het woord meat wanneer men vlees bedoelde, en dat deed de mening postvatten dat ‘vlees’ de exclusieve betekenis was. (Qua veranderingstype is er sprake van specialisatie.) Bij reïnterpretaties kan men (o.a.) aan nieuwe taalverwervende generaties denken.
Samengevat: reïnterpretatie kan plaatsvinden op basis van ellips of ‘misverstand’. Ellips kan op zijn beurt uit een taaleconomische factor worden verklaard. | |||||||||
[pagina 132]
| |||||||||
8.3.3. Structurele tendensenBij de in de vorige paragraaf besproken betekenisveranderingen was de syntagmatische dimensie in het geding: betekenisveranderingen in bepaalde verbindingen binnen de zin. In deze paragraaf speelt de paradigmatische dimensie een rol. Woorden kunnen in een paradigmatische betrekking tot andere woorden staan. In het vorige hoofdstuk hebben we kennis gemaakt met gevallen waarin sprake is van een vorm-betekenis-correspondentie: vgl. bijv. alle vormen van één bepaald werkwoord of alle sterke verleden deelwoorden. Ook zuiver semantisch kunnen woorden een bepaalde samenhang vertonen: vgl. de woorden die alle iets met ‘lopen’ te maken hebben: lopen (neutraal), wandelen ‘lopen op je gemak en voor je plezier’, kuieren ‘nog meer op je gemak lopen’ (met een gezapige bijklank), rennen ‘zeer snel lopen’, hollen ‘id.’, strompelen ‘struikelend gaan’, hinken ‘mank gaan’ enz. We spreken wel van een woordveld, dat we wat losjes definiëren als een complex van semantisch samenhangende woorden. Het neutrale lopen staat weer in verband met rijden, varen, vliegen (in een vliegtuig) en het nog algemenere gaan, het staat anderzijds in verband met zitten, liggen enz. Als nu een bepaald woord van betekenis verandert (of er komt een nieuw woord bij), dan kan dat een effect op de andere woorden hebben. Zo betekende varen (in toepassing op mensen) zoals we al in 8.1.2 gezien hebben, oorspronkelijk in het algemeen ‘gaan’. In het Nederlands treedt betekenisspecialisatie op tot ‘gaan in een vaartuig over water’; deze betekenisontwikkeling zal zeker verband houden met de belangrijke communicatieve functie die de waterwegen van oudsher in de Nederlanden hebben gehad. Gaan (eveneens in toepassing op mensen), oorspronkelijk ‘te voet gaan’, krijgt de algemene betekenis die varen eerst had. Anders geformuleerd: eerst was varen hyperoniem en gaan hyponiem, nu is het net andersom. De betekenisspecialisatie op het ene punt hangt zeker samen met de betekenisveralgemening op het andere punt. De vraag is echter wat er het eerst was: vindt eerst de betekenisveralgemening van gaan plaats (reïnterpretatie) waarna varen zich kon specialiseren (op de manier van betekenisdifferentiatie: vgl. 7.3.1) of vindt eerst de betekenisspecialisatie bij varen plaats (reïnterpretatie: vgl. meat in de vorige paragraaf) waardoor er behoefte ontstond aan een nieuwe algemene term? De eerste mogelijkheid doet denken aan een soort semantische ‘push chain’, de tweede aan een soort semantische ‘drag chain’ (vgl. voor deze termen 6.6.1). Behalve varen en gaan kunnen we ook nog andere werkwoorden in onze beschouwingen betrekken: de betekenis ‘te voet gaan’ die eerst bij gaan hoorde, gaat over op lopen, dat oorspronkelijk de betekenis ‘hard lopen’ en zelfs ‘springen’ had (vgl. nog eng. to leap); de betekenis ‘hard lopen’ komt dan weer terecht bij hollen en rennen. Enz. Een onderzoek aan de hand van teksten zou duidelijk kunnen maken hoe en wanneer precies de betekenisveranderingen binnen dit woordveld zich hebben voorgedaan. Het is niet altijd zo dat men binnen een bepaald woordveld een aantal betekenissen a, b, c, kan onderscheiden en een aantal woorden x, y, z, en dat het enige wat in de loop van de tijd gebeurt, is dat die betekenissen op een andere wijze over de woorden worden verdeeld. Het is ook mogelijk dat de interne semantische structuur van een woordveld verandert, op die manier bijv. dat een deel van betekenis a bij het ene en een ander deel bij het andere woord terechtkomt of dat de betekenissen a en b bij één woord worden gecombineerd. Onderzoek zou moeten uitmaken of dit het geval is bij het hierboven behandelde | |||||||||
[pagina 133]
| |||||||||
woordveld van bewegingswerkwoorden. Een bekend voorbeeld vormen de middelhoogduitse woorden van het ‘kennis’-woordveld. Aan het begin van de 13e eeuw zijn er drie kernwoorden in gebruik: wisheit, kunst en list, waarbij kort aangeduid wisheit de overkoepelende term is en kunst op de kennis en de kundigheden van de adel slaat en list op die van de niet-adellijken. Een eeuw later is het woordveld ingrijpend gewijzigd: list, dat een negatieve bijklank gekregen heeft, is eruit verdwenen en is vervangen door wizzen, dat echter niet precies hetzelfde betekent als het oude list: het verwijst steeds meer naar technische (ambachtelijke) vaardigheden; wisheit is geen overkoepelende term meer en slaat nu op de mystieke kennis van God; kunst duidt voortaan de zuivere vorm van wetenschap en kunst aan. Een overkoepelende term komt niet meer voor; de betekenissen zijn verder niet meer gerelateerd aan de standen maar aan delen van de werkelijkheid. Een structurele reactie kan ook het gevolg zijn van homonymievermijding: een ander woord neemt dan de betekenis van het verdwenen homoniem over. Zo hebben we in 7.3.1 gezien dat in Gascogne gat in de betekenis van ‘haan’ verdwijnt. Andere woorden nemen uiteraard die betekenis over, o.a. metaforische benamingen als faisan ‘fazant’ en vicaire ‘kapelaan’. Een ander aan het Frans ontleend voorbeeld zijn de beide homoniemen chair ‘vlees’ en chère ‘voedsel’. Het eerste woord verdwijnt en viande, oorspronkelijk ‘voedsel’, neemt de betekenis daarvan over. In deze gevallen hebben we zeker met een soort semantische drag chains te maken. Een andersoortige structurele factor kan zich openbaren in parallelle betekenisontwikkelingen. Een voorbeeld daarvan zijn de kleurnamen zwart, grijs en wit. Zwart kan niet alleen als kleuraanduiding worden gebruikt maar ook overdrachtelijk in bijv. zwart geld. Analogisch is een dergelijk figuurlijk gebruik ook bij de kleurnamen wit en grijs ontstaan: wit geld, grijs geld (analogie op basis van een reeds bestaande betekenisovereenkomst). We kunnen ons echter afvragen of we hier eigenlijk wel met een structurele factor te maken hebben, m.a.w. of er werkelijk systeemdwang achter de parallelle betekenisontwikkelingen zit. Het is beter zo te zien dat ook hier weer de taaleconomie als oorzaak optreedt: men wil de begrippen ‘grijs’ en ‘wit geld’ uitdrukken en maakt daarvoor gebruik van bestaande kleurnamen naar analogie van een op deze wijze reeds gebruikte kleurnaam (diagrammatische iconiciteit). Een structurele diménsie is dus wel in het spel. Structurele samenhang openbaart zich tenslotte ook nog op de volgende wijze: als varen een gespecialiseerde betekenis krijgt, dan gebeurt dat ook met vaart (behouden vaart), vaartuig enz. (vgl. echter de relicten hemelvaart, bedevaart, uitvaart). | |||||||||
8.3.4. Types betekenisverandering en factoren in betekenisveranderingDe hier besproken factoren moeten goed onderscheiden worden van de types betekenisveranderingen die we in 8.2 behandeld hebben. Bij pen vindt op een gegeven moment betekenisspecialisatie plaats; de oorzaak daarvan is een taaleconomische factor: we proberen de gebruiksmogelijkheden van een woord zoveel mogelijk uit te buiten. Ook bij mnl. beeten vindt betekenisspecialisatie plaats, nu als gevolg van reïnterpretatie van een elliptische constructie. De (volksety- | |||||||||
[pagina 134]
| |||||||||
mologische) betekenisspecialisatie bij hanteren (tot ‘iets doen met de handen’) moeten we toeschrijven aan een structurele factor. Betekenisspecialisatie kan dus verschillende achtergronden hebben. En zo kan een metafoor begrepen worden tegen de achtergrond van taaleconomie (vgl. blad en hinderpaal) maar soms ook (mede) aan een structurele factor moeten worden toegeschreven (wit, grijs geld). Wat de polysemie betreft kunnen de types betekenisverandering gezien worden als de mechanismen waarmee we de betekenismogelijkheden kunnen uitbreiden. | |||||||||
8.4. De gevoelswaarde van woorden | |||||||||
8.4.1. Inleidende opmerkingenWe kunnen de gevoelswaarde (connotaties) van woorden van verschillende kanten bekijken:
Deze drie aspecten zijn moeilijk van elkaar te scheiden. Een voorbeeld. Om de ongunstige gevoelswaarde van woorden voor ‘zijn ontlasting doen’ te vermijden (één van de bedoelde factoren), gaat men op een gegeven moment drukken gebruiken (als eufemisme: zie 8.4.3). Drukken krijgt er daardoor een betekenismogelijkheid bij: de gevoelswaarde als factor in betekenisverandering. Op den duur gaat iets van de ongunstige gevoelswaarde op drukken over: verandering in de gevoelswaarde. De bepalende factor hierbij is het frequente gebruik van drukken voor een onaangename associaties oproepende zaak. Men kan dan weer behoefte aan een nieuw eufemisme krijgen. | |||||||||
8.4.2. Veranderingen in de gevoelswaardeDe veranderingen die in de gevoelswaarde kunnen optreden, kunnen in twee groepen worden verdeeld: de associaties worden gunstiger of ze worden ongunstiger. Worden de associaties gunstiger, dan spreekt men van een ontwikkeling in melioratieve, worden ze ongunstiger, dan van een ontwikkeling in pejoratieve zin. Of anders gezegd: van een ontwikkeling in bonam partem of in malam partem. Een verandering in de connotatieve sfeer kan het gevolg zijn van de betekenis of van een verandering in de betekenis. Het woord slet heeft als oorspronkelijke betekenis ‘lap’. Door het gebruik dat van lappen pleegt gemaakt te worden, krijgt het woord een ongunstige gevoelswaarde, waardoor het zeer geschikt werd om metaforisch in gebruik te komen voor ‘slordige’, later zelfs ‘ontuchtige vrouw’. Hierdoor werd de ongunstige gevoelswaarde nog versterkt. Een ontwikkeling in bonam partem vond plaats bij moed: dat betekende oorspronkelijk heel neutraal ‘gemoedsgesteldheid’, de huidige betekenis is echter duidelijk gunstig. Die gunstige betekenis kwam al in het Middelnederlands voor; daarnaast kon het mnl. moet echter ook ‘hoogmoed’ betekenen. De betekenis van het betreffende woord | |||||||||
[pagina 135]
| |||||||||
heeft zich in het Middelnederlands dus zowel in bonam als in malam partem ontwikkeld. Veranderingen in de gevoelswaarde kunnen ook het gevolg zijn van het gebruik dat men van woorden maakt. Zo zagen we al hoe door het frequente gebruik drukken iets van zijn eufemistische kracht verliest en ook een enigszins ongunstige gevoelswaarde krijgt. | |||||||||
8.4.3. De gevoelswaarde als factorDe gevoelswaarde kan op haar beurt ook een factor bij betekenisverandering zijn. Woorden kunnen op een nieuwe wijze worden gebruikt en een andere betekenis krijgen om woorden met een ongunstige gevoelswaarde te vermijden: eufemismen. Ook daarvan was het reeds besproken drukken een voorbeeld. Ook kunnen woorden op een bepaalde manier worden gebruikt juist om ongunstige associaties te versterken of op te roepen: dysfemismen. Een voorbeeld daarvan is wanneer we iemand die zich niet netjes gedraagt, een varken noemen, of wanneer we voor lichaamsdelen dierlijke benamingen gebruiken: kop, bek, poten, klauwen enz. We komen met dergelijke benamingen in ‘slang’ terecht: met opzet inconventioneel taalgebruik dat graag op de rand van het fatsoen balanceert. Dysfemistisch is ook het regent vreselijk; zo'n overdrijving heet wel een hyperbool. Op dezelfde manier kunnen gunstige associaties worden versterkt, bijv. weer met hyperbolen: ik ben reusachtig blij en zelfs ik ben vreselijk blij, of gunstige associaties worden afgezwakt (understatement). Een voorbeeld van het laatste is wanneer we van een etentje spreken als we een feestdiner geven. Verwant met eufemismen zijn taboe-uitdrukkingen. Hierbij vermijdt men iemand of iets te noemen uit angst diegene of datgene daardoor op te roepen (magische denkwijze). Vergelijk de oude uitdrukking: als je over de duivel spreekt, trap je op z'n staart. Zo gebruikte men in de Middeleeuwen in plaats van duvel vaak het taboewoord viant. En tegenwoordig vermijdt men wel het woord kanker en spreekt men van een tumor of van de gevreesde ziekte. De gotische naam Attila ‘vadertje’ voor de gevreesde Hunnenvorst kan ook een taboebenaming geweest zijn: men vermeed de eigenlijke naam of men gebruikte een vriendelijke naam vanuit de magische overweging dat daardoor de benoemde vriendelijk zou worden. Een biezonder geval is ironisch taalgebruik: men zegt dan het tegengestelde van wat wordt bedoeld. Zo kan men tegen een kind dat niet durft (jij bent ook een) held zeggen: door het contrast met de werkelijkheid wordt het negatieve aspect daarvan versterkt. Bij een onderzoek in New York bleek voor sommige kinderen hero op deze wijze de betekenis ‘coward’, ‘lafaard’ gekregen te hebben. Hero in gunstige zin hadden ze blijkbaar nooit horen gebruiken. Een verwant verschijnsel is litotes: hierbij ontkent men iets om het des te duidelijker te laten uitkomen. Voorbeeld: hij is er niet vies van voor: ‘hij is er biezonder op gesteld’. Omgekeerd kan men tegen een lief kind kleine boef zeggen: door middel van contrastwerking versterkt men het positieve aspect van de werkelijkheid. Men gebruikt boef dan als vleinaam (hypocoristicum). Bij de betekenisveranderingen waarbij de gevoelswaarde als factor optreedt, kunnen we veel van de types terugvinden die we in 8.2 besproken hebben. Een enkel voorbeeld. Drukken voor ‘je ontlasting doen’ berust op overeenkomst met | |||||||||
[pagina 136]
| |||||||||
de vormen van drukken die men al kende. Het is echter de vraag of hier de term metafoor van toepassing is; daarvoor sluit de nieuwe betekenistoepassing te nauw bij de reeds bestaande aan. Een duidelijker metafoor is het dysfemisme varken. Tumor of gezwel voor ‘kanker’ kan als een geval van metonymie worden beschouwd (deel voor geheel). Enz. Moeilijk in dit verband is de ironie te plaatsen. In feite berust het gebruik van een ironische uitdrukking niet op overeenkomst maar op een gebrek daaraan. Hero voor ‘lafaard’ zouden we een anti-beeld kunnen noemen. Er is zeker een subtiele verwantschap met de metafoor. Opm. Vermijding of versterking van de gevoelswaarde kunnen ook tot ontlening leiden: vgl. vomeren voor ‘braken’, of tot de vorming van nieuwe woorden (neologismen): vgl. plasser voor ‘mannelijk geslachtsorgaan’. Speciale gevallen zijn vaste woordgroepen (uitdrukkingen) als bijv. mannelijk deel of het reeds genoemde de gevreesde ziekte, die in de richting van samenstellingen gaan. Wanneer men deze mogelijkheden nagaat, benadert men het onderwerp van de onomasiologische kant. | |||||||||
8.4.4. De sociale en stilistische waarde van woordenWoorden kunnen door hun gevoelswaarde geschikt of juist niet geschikt zijn om in bepaalde situaties of door bepaalde groepen gebruikt te worden. Woorden kunnen echter ook een bepaalde gevoelswaarde krijgen doordat ze vaak in bepaalde situaties en door bepaalde groepen gebruikt worden: de stilistische en de sociale waarde. Voorbeelden van (al te) informele woorden zijn: tof, gannef, gein, gozer enz.; deze woorden zijn via het Bargoens (boeventaal) en de taal van de amsterdamse Joden afkomstig uit het Hebreeuws. Ook hier kunnen we van slang spreken. De mogelijkheid bestaat weer dat de gevoelswaarde zich wijzigt: zo lijkt het erop dat geinig, eveneens uit de taal van de Joden, een volkomen geaccepteerd woord begint te worden. Een woord kan ook sociaal in discrediet raken, bijv. het nu ouderwets klinkende ‘wezen’ voor (infinitief) ‘zijn’: je moest blij wezen. Het is overigens omgekeerd ook mogelijk woorden met een bepaalde gevoelswaarde te gebruiken om een situatie formeler of informeler te maken. |
|