Krispyn, poëet, en officier(1685)–Michiel van Breda– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 10] [p. 10] Twede tooneel. Valerius, Krispyn, Gustaaf. Krispyn. Ach! wat geluk myn heer, dat ik u met myn oogen Hier weêr aanschouwen mag; ik sta als opgetoogen. Gustaaf. Ik kom myn plicht voldoen, aan die doorluchte geest Dees tyds; wiens weerga in geen vrouw ooit is geweest; De tiende Muze, die eerlang zal zyn verheven Op 't hooge Helikon. en daar haar straalen geeven; Maar deeze Jongeling, die daar zo stemmig ziet Wat is dat doch voor een, of kend gy hem ook niet? Krispyn. Dat 's een geleerde; vers, nu, nu zo eerst gebooren, Die ik ter waereld breng. Ha! gy zult wond'ren hooren Myn heer, en wylik wil dat ider een hem kend, Zo is het redelyk, dat gy zyn vrind ook bent. Valerius aan Gustaaf. Dat is een eer die ik... Gustaaf. Myn heer... Krispyn. In deeze dagen, Waar in wy leeven heer, mag hy de roem wel draagen, Dat buiten u, en mv, hy meer geleerdheid heeft, Als iemand 't zy wie 't zy die in deez eeuw noch leeft. Voorts heeft hy ook een naam, uitdrukkende; gedachen, Die wonder zyn, waar uit wat heerliks staat te wachten. Hy heet Aankomeling, dat is te zeggen, Heer; Heel gaauw in 's waerelds school, waar jongheid nimmermeer Den top beklimt; ten zy, dat zy werd onderweezen [pagina 11] [p. 11] Van wyze Oudheid, die het alles heeft doorleezen. Ik kom hem off'ren aan de Saffo van deez tyd. Gustaaf. Ja daar door is 't myn heer, door studie, en door vlyt... Krispyn. Voorwaar de deugd is waard, dit zy niet eer en achting, Van elk ontfangen werd, zy geeft ons die verwagting Dat... want myn heer, zy weet als iemand hoog geleerd En konstig is ... zie dan, is hy ook gestudeert, Dan heeft hy weenenschap; myn heer, een die kan spreeken; Is geenzins stom, dat is nu middag klaar gebleeken. De wysheid onderscheid ons van de gekken, heer; En daarom is het goed dat iemand door een leer... Of wel geleerdheid klimt ... dat hy het zo kan maaken... Gelyk wy u daar door tot zulk een lof zien raaken. Gustaaf. Ja toch, de weetenschap is overal vermaard. Myn heer de weetenschap, is 't kostelykst op aard. Zy onderscheid den mensch van reeelooze dieren, Van domme beesten. ô wel dien, die zich versieren Met zulk een kostlykheid; want dooreen stoute vlucht, Verheft de wysheid ons, tot boven inde lucht; En doet de menschen van der Goden tafel proeven: En hier toe zullen wy maar een bewys be hoeven. Men zegt, dat Pallas wierd gebooren uit het hoofd Van Jupiter; 't welk van Vulkanus wierd gekloofd; Dat zy geen moeder had, nu kund gy licht doorgronden... Krispyn. Ja toch, dat spreekt van zelf, 't is wonder wel gevonden Dat 's mislik kramen, en in 't gansche waerelds rond.. Maer a propo myn heer. Het vaers dat ik terstond [pagina 12] [p. 12] U gaf, hebt gy dat? Gustaaf. Ja. Krispyn tegen Valerius. Ik zie Mevrouw daar komen, Klaret is by haar; nu myn les wel waargenomen, U lief schynt vry Chagrin. Vorige Volgende