| |
| |
| |
Krispyn, poëet, en officier.
Eerste tooneel.
Valerius verkleed, Krispyn.
JA heer, myn aanslag is nu tot het eind gebragt;
't Is verder noch gelukt, dan ik zelf had verwacht.
Ik breng u hier in 't huis van uw beminde, waarlyk
Het had veel werks; doch 't lukt in 't eind noch hoe bezwaarlyk.
'k Heb by mevrouw Sophy; de moeder door myn list
Dat ik verkleed most zyn? wil my nu openbaaren
Wat dat beduid, gy kost het flus my niet verklaaren.
We! aan ik zal het u verhaalen ... doch
Het zal hoognoodig zyn, dat van het schoon bedrog,
Van al het geene, dat hier is door my bedreeven,
Voor af maar met een woord, u kennis werd gegeeven.
Mevrouw wil niemand zien, zy acht geen menschen, dan
Alleen geleerden. 'K houw me als een geletterd man.
| |
| |
'k Geef voor, ik ben Poëet, en Philosooph, daar boven
Een groot Physiognomist; ik doe het haar gelooven.
Sofy acht my veel meer, en dieper gestudeert,
Als een Doctoor; ik werd op 't hoogst van haar geëerd,
Ik vley, en prys haar, ik keur goed al haar geschriften,
In proze en vaerzen, als zy my die geest te ziften.
Dus maakt zy zo veel werks van myn gevoelen, dat
Zy niemand achten zou, schoon hy meer kennis had
Als ik ooit hebben kan. 'k heb ook een geeft gekreegen
Door erffenis, die my heel zelden laat verlegen.
Ik heb voor deezen een geletterde gediendt,
Die my by testement, want hy had kind, noch vriend,
Als zyn geleerdheid, en zyn groote wysheyd maakte.
Zie, goed en had hy niet, wyl dat net opgeraakte
Voor zyne dood. Ook wist hy wonder net en fraay
Met streeken om te gaan; 'k heb van die ouwe paay
Zo veel geleerd; ik durf wel d'aldergaauwste tarten,
In onbeschaamtheid, en al diergelijke parten.
En om te beter noch te doeken, door die schyn
Dat licht geloovig volk, laat ik my voor Krispyn
Heer Gaauwert noemen; en voor al zie ik my eeren
En achten van Mevrouw Sofy, na myn begeeren.
Al wat ik zeg, en doe, behaagt haar ongemeen.
Ik mag dan hoopen dat ik eind'ling door die rêen...
Al zagjes; het begin van myn verhaal is 't beste,
Wy scheiden zo noch niet, ik bid let op het leste
Myn heer, zo zei de haan wel eer eens tot de pier.
't End draagd de last, en dan werd goede raad eerst dier.
'k Vrees dat ik reden heb, van nu af aan te vreezen,
Myn heer, dat gy niet lang in deeze vreugd zult weezen.
| |
| |
Het is 't niet al, dat om u dienst te doen,
Ik by Mevrouw Sofy, my met zo goed fatsoen
In kuis gedrongen heb, maar dit moet gy ook hooren
Myn heer, en dat 's de knoop, ik zeg 't van te vooren.
Daar al de zaak aan hangd, de vader aan zyn kant
Gedoogt, dat zyn Klaret haar trouw en haare hand...
Krispyn, ach dat 's het minst.
Kan heer Rudolf zyn kind met my in d'echt doen treeden?
En zonder, dat hy my, of myne midd'len kent.
Neen, neen Krispyn, dat zyn de menschen niet gewent.
Maar heer Rudolf, myn heer, kan u wel laaten loopen,
En zyne Dochter aan een ander wel verkoopen,
Wel, dat is zeer goed, hy kan..
Dat is zeer kwaad myn heer, hy koos haar reeds een man.
Maar van Klaret, zult gy volkomen u vernoegen.
De vader tracht vergeefsch, een man haar toe. re voegen,
Zy stemt het noch niet toe, schoon hy haar heeft verlooft.
Wat zegt gy? Goon! zo my myn lief zo wierd ontrooft.
Hy heeft haar toegezegd een van zyn beste vrinden,
Die haar voor zyne zoon....
| |
| |
Ach myn Krispyn! helaas Krispyn! wat gaat aan!
Ach, ach! hoe duur zal my, myn vaders af zyn slaan?
Het komt ontydig heer, 'k beken 't; maar 'k durf noch hoopen,
Dat het na zyne zin, noch zo niet af zal loopen,
Gy hebt de min voor u, en...
Myn schoone doen verstaan, de groote van myn leed.
Ach kan ik zonder schaamt, zo voor het oog verschynen
Van myn meestres, en haar van myne minne-pynen...
Zy wil het zo, dat 's goed.
'k Verkoos dit zo expres, om dat 't zo weezen moet.
Zo kond gy gaan voor een kopye van die heeren
Voor een Tartuffe, of als men in Parys ziet eeren,
Van 't volk dat dikwils naauw een A kent, voor een B,
En voor heel gaauw passeerd, met Titel van Abbe.
Ik heb gezeid, dat ge eerst uit Vrankryk zyt gekomen.
Ik kan maar weinig Frans.
Zy minder; wil niet schroomen.
Ik zei haar dat gy hier gebooren zyt, myn heer,
En dat gy evenwel verkreegen hebt deeze eer,
Om uw geleerdheid. Is 't niet treflyk uitgevonden?
Ik zei haar, dat gy hier in Holland zyt gezonden,
Om naar geleerde luy te zoeken; is 't niet loos?
Ja, maar ik durf zo niet Krispyn...
| |
| |
'k Heb dat expres bedacht...
't Za! u al lukken in die'schyn, stel u te vreden.
Voeg by dat kleed voor al, een stemmig weezen; trek
U hoofd vol rimp'len, en somtyds een scheeve bek
Star oog somtyds, en sta gelyk diep in gedachten.
Ha! dat zyn dingen die de menschen wys doen achten
De waereld laat zich doch door diergelyke schyn
Bedriegen; ziet gy 't niet myn heer aan u Krispyn?
Exempel! ik bedrieg de waereld door die streeken.
'k Maak vreemde grillen, en ik hem,als ik zal spreken.
De menschen meenen, ik ben heel geleerd. Mevrouw
Bad my noch gist'ren, dat ik doch haar vaarzen zou,
Zo wat verbeteren; ik heb 't stout aangenomen;
En op dat myn bedrog hier door niet uit zou komen,
Verzocht ik heer Gustaaf, dat die 't voor my zou doen;
Dat is een groot Poëet, men kan het aan 't fatsoen,
En aan zyn Acties zien, hy komt hier alle daagen
Sofy flik-flooyen, en na haar gezondheid vraagen.
Maar heer de stof van 't vaers, is wonderlyk, en raar.
Ik bid u luistert eens; een vrouw die alle jaar
In 't kraambed komt, en nooit een vaers bestont te dichten
Is schuldig, in haar oog met reden te betichten.
Zy maakt een schimpdicht, dat daar tegen uit zal gaan.
Maar die heer Gustaaf kan...
Zoet, zoet, daar komt hy aan.
|
|