Stommen ridder
(1973)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 61]
| |
Ga naar margenoot+'t Eerste vvtkomen
palmerijn zich stom veynsende
Ghelijck een Vogel is tot vlieghen uytverkoren,Ga naar voetnoot1
Soo schijnt den armen mensch tot ongheluck geboren,
Dat heb ick wel versocht, en dat ick nu versoeck,Ga naar voetnoot3
Dat lees ick alle daagh in mijnder herten Boeck.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Ick mijmer waer ick gaa, want in dit eensaem levenGa naar voetnoot5
Soo moet ick mijn, helaes! nu taal en antwoort gheven.Ga naar voetnoot6
O lust te seer ghesocht door 't vluchtich soet behaghen!
Soo ben ick leyder nu ach in een eeuwich klaghen.Ga naar voetnoot8
O lust te seer ghesocht met reuckeloos ghemoet!Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Sulcx dattet my deur 't aertsch van 't Hemels twijff'len doet.Ga naar voetnoot10
Onsal'ghe Jonghelingh, de midd'len zijn vervloghen,
Waer door te rechten ick souw weder komen moghen.Ga naar voetnoot12
Wat is de oorsaeck doch? ick selfs? o neen, de Valck.Ga naar voetnoot13
De Valck? O neen. De vrouw'? De vrouw'. De Hoere schalck,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
De Toveres vervloeckt, verdoemt, en hoogh verswooren,Ga naar voetnoot15
Waar door ick heb mijn selfs en alles goets verloren.
| |
[pagina 62]
| |
Nachtmery! groote kol, weermaeckster, boose gheest,Ga naar voetnoot17
Die my in lichaems schijn soo langh zijt by gheweest,Ga naar voetnoot18
Nu sydy voor den droes, of by zijn qua ghesellen
20[regelnummer]
Die met u willich gaan in d'afgront vander Hellen.Ga naar voetnoot20
Ick ben te laet ontwaackt, eer ick mijn doolingh wist,
Was ick de rechte wech, den Heere baan, ghemist,
Waer door dat ick ontbeer de alderbeste menschen,Ga naar voetnoot23
En al het ghene dat een groote ziel kan wenschen.
25[regelnummer]
O Vogel die mijn quam van d'aldersnootste hant,Ga naar voetnoot25
Ghy sult de boete doen aen dese harde wandt!Ga naar voetnoot26
Had ick dat Vercken oock soo by haar langhe beenen,Ga naar voetnoot27
Ick klonck haer lichte kop tot morsel aande steenen.Ga naar voetnoot28
Daer leyt mijn tijdt verdrijf, mijn kostelijcke lust!Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Mijn hart is dol en droef, mijn ziele die zoeckt rust.
Ga naar margenoot+'k Heb al de nacht ghezocht, ghekreten en gheronnen:Ga naar voetnoot31
Mijn dorst ick laven ga daer ginder ander bronnen.Ga naar voetnoot32
Ach! zoo een koele drop is lieflijcker voor mijn,
Als d'armste Bedelaar de muskadel mach zijn.Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Hier is de schaduw grootst. Om best de ramp te schouwen,Ga naar voetnoot35
Zal ick my van het volck en van de spraack onthouwen.Ga naar voetnoot36
Hy gaet leggen slapen.
| |
[pagina 63]
| |
tvvee turcksche iagerinnetjes
Het Zonnitje steeckt zijn hoofjen op,Ga naar voetnoot37
En bestraalt der Berghen top
Met zijn lichjens: Wat ghezichjes,
40[regelnummer]
Wat verschietjes vert en flaeuw,Ga naar voetnoot40
Dommelter tusschen 't graeuw en blaeuw.Ga naar voetnoot41
't Vochtighe boomtje blinckt verciert.
't Vrolijck Vinckje tiereliert
Op zijn tackjes, wilt en mackjes,Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
En weer strackjes op een aar,Ga naar voetnoot45
Hippeltet met zijn wederpaar.
d'Hemelen werden meer begroet
Van die Diertjes kleyn en zoet,
Als van menschen die maer wenschen
50[regelnummer]
Na het aerts en 't helsche goet,Ga naar voetnoot50
Datmen hier toch al laten moet.
Hemeltjes wijs en wel gheleert,Ga naar voetnoot52
Meer met reden ghestoffeert,
Als de lieden, die 't ghebiedenGa naar voetnoot54
55[regelnummer]
Van een Werelt noch verdriet:
Zy hebben u vernoeghen niet.Ga naar voetnoot56
't Herdertje met zijn woelich Vee,Ga naar voetnoot57
Schrolt op't volckje vande Stee,Ga naar voetnoot58
| |
[pagina 64]
| |
Daar zijn Knaapjes, van zijn Schaapjes,Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
In zijn slaapjes zacht en stil,
Willich vol doen haars Heeren wil.
Menscheltjes, Godt gheeft elck zijn deel,Ga naar voetnoot62
Ga naar margenoot+Maar elck doet zijn best om veel
Te vergaren; dan 't bewarenGa naar voetnoot64
65[regelnummer]
Voor de Jaren is een kunst.
Danckt de Gooden van haar gunst.
Gheen dingetjes zijn zoo slecht zoo teerGa naar voetnoot67
Of zy gheven ons een leer:Ga naar voetnoot68
Wilt maar mercken op de werckenGa naar voetnoot69
70[regelnummer]
Van de Goden wonderbaar,
Niet en vindy sonder haar.Ga naar voetnoot71
O redelijcke Beesjes dwaas,Ga naar voetnoot72
Het onvernuftich Vee, helaas!Ga naar voetnoot73
Is veel nyver, en veel styver,Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
In den yver tot Gods lof,
Als de mensch van 't beste stof.
aartsche diana
Wel waarde lieve Nicht, u stichtich lieff'lijck zinghen
Dat treckt mijn harte tot veel leerelijcke dinghen,Ga naar voetnoot78
Die ick wel eer voor kints onwaardich heb gheacht,Ga naar voetnoot79
| |
[pagina 65]
| |
80[regelnummer]
Die voel ick zijn verzien met Goddelijcke kracht,Ga naar voetnoot80
En heymelijckheyt verweent van eyghen heylicheyden,Ga naar voetnoot81
Die ons van trap tot trap ten hooghen Hemel leyden,
Wie't maar aandachtich na met wijsen yver speurt,Ga naar voetnoot83
En het bekroosen hooft maar vander aarden beurt,Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
Aanschout de blonde Son, de Maan met al haar starren,Ga naar voetnoot85
Ghy zult in 't wonderwerck als grondeloos verwarren,
Hoe beurtswijs elcker dinghs op tijdt en mate went,Ga naar voetnoot87
En ommeloopt het padt van zijn besteecken ent.Ga naar voetnoot88
De dinghen zijn zoo hooch, onmogh'lijck te noemenGa naar voetnoot89
90[regelnummer]
Met menschelijcke mont: aanschout de schoone Bloemen,
Voor-beelden vanden mensch, hoe lustich datse staan,
Hoe onseecker, hoe kort zy weer ter aarden gaan.Ga naar voetnoot92
Een yverighe ziel in ernst opghehevenGa naar voetnoot93
Ga naar margenoot+Sal naa dit rechtsnoer hem tot alle deughd' begheven,Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
Want na dien dat de tijdt ons ontschiet zoo ghezwintGa naar voetnoot95
Niet anders als een roock, of als de vlugghe wint,
Soo ist ons aldernutst te konnen sterven leeren,
Eer wy van daar wy zijn ghekomen wederkeeren.
O sterff'lijck gheslacht! als ghy dees dinghen ziet,
100[regelnummer]
Merckt doch u kortheyt aan, u tijdt is min als niet.Ga naar voetnoot100
| |
[pagina 66]
| |
aardighe
VVie boven al zijn Godt bemindt,Ga naar voetnoot101
Zijn Godt in alle dinghen vindt;
Wie yet meer wil verkiesen,
Sal Godt in al verliesen.
105[regelnummer]
Wie wijs'lijck doen wil woecker-winst,Ga naar voetnoot105
Die mint Godt meest, zijn zelven minst.
Die hem tot God kan neyghen,
Die maackt van Godt zijn eyghen.Ga naar voetnoot108
Min ick een mensch, dat seecker is,Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
Dat hy my mint is t'onghewis;
Dus wil ick Godt mijn leven,
Mijn ziel en alles gheven.
Want God is trouw, die trouw oock hout,
Maar die hem op den mensch betrouwt,Ga naar voetnoot114
115[regelnummer]
Vertrouwt hem oock den looghen,
En is vervloeckt bedroghen.
Hy is wel dol, wel zot, wel blindt,
Die yet meer als zijn Godt bemindt;
Het zijn verlooren menschen,
120[regelnummer]
Die oock yet anders wenschen.Ga naar voetnoot120
Ga naar margenoot+Want alles watmen zichtbaar ziet,
Dat is een zichtb're groote niet,Ga naar voetnoot122
Daer niet is op te bouwen,
Maar Godt is te vertrouwen.
| |
[pagina 67]
| |
aartsche diana
125[regelnummer]
Dat Lietjen heeft wat in,Ga naar voetnoot125
Ick let meer op de zin
Als op de schoone woorden,
Die 'k toch met lust aanhoorden.
't Is met een zeeghbaarheytGa naar voetnoot129
130[regelnummer]
Ghezonghen en ghezeyt,
De stijl is uytghelesen,
En 't hoort oock zoo te wezen.
Ofter wel yemandt leeft,Ga naar voetnoot133
Die Gode zoo lief heeft?
135[regelnummer]
Veel kunnen 't moytjes zegghen,
Die't lelijck laten legghen.Ga naar voetnoot136
Ofmen 't al fraytjes praat,
Datmen zijn zelven haat,
En Godt heeft uytverkoren,
140[regelnummer]
Noch is het al verlorenGa naar voetnoot140
Soo daar de liefd' ontbreeckt.Ga naar voetnoot141
Ofmen al deghelijck spreeckt
Van Goddelijcke zaecken,
Dat kan niet beter maecken.Ga naar voetnoot144
145[regelnummer]
De tongh is somtijdts goet,
En boos is het ghemoet;
De deucht is best te mercken
Aan deuchdelijcke wercken.
Veel dinghen hebben schijn
150[regelnummer]
Van 't gheen zy niet en zijn.
Die 't aldermeeste weten,
Haar aldermeest verghetenGa naar voetnoot152
| |
[pagina 68]
| |
Ga naar margenoot+Aan 't een of't ander dingh.
De mensch' is zonderlinghGa naar voetnoot154
155[regelnummer]
Vaack anders als hy uytert,Ga naar voetnoot155
Na dat hy rust of ruytert.Ga naar voetnoot156
Den eenen die zit stil,
En zondicht met zijn wil,
En d'ander is ghelaten,
160[regelnummer]
Al schijnt hy mal te praaten,
Zoo is hy in zijn gheest
Noch voor het quaat bevreest.
Dan 't zijn de hooghste zinnen,Ga naar voetnoot163
Die God zoo konnen minnen,
165[regelnummer]
Maar ick heb zulcke lien
Mijn leven niet ghezien.
Hoe heylich datse spreecken,
Zy hebben haer ghebreecken,
En ick heb oock de mijn,
170[regelnummer]
Godt weet hoe ickse vijn.Ga naar voetnoot170
'k Wou ickse mocht verwenschen,
't Ghebreck is inde menschen.Ga naar voetnoot172
Den een zoeckt eer en staat,
Al waart met groot verraat,
175[regelnummer]
Van Landen en van Lieden:
Een ander wilt ghebieden,Ga naar voetnoot176
Al kosten't goet en bloedt,
Het heerschen is te zoet.
Het vet wilt altijdt boven,
180[regelnummer]
In Kercken en in Hoven:
Niemant zit garen lest,Ga naar voetnoot181
Dus ellick doet sijn best,
| |
[pagina 69]
| |
Om die gheen te bekladden,
Dieser niet garen hadden.Ga naar voetnoot184
185[regelnummer]
En zoo ist over al,
Dat is zoo't blyven zal.
Ga naar margenoot+Dan die hem wil begheven,
Tot een wel zalich leven,
Die doet na Gods Ghebodt,
190[regelnummer]
En gaat uyt hem in Godt,Ga naar voetnoot190
En legghe af zijn zonden.
Dat werdt zoo swaar bevonden,
Men scheyter nauw'lijckx af,Ga naar voetnoot193
Int naare doncker graf.
195[regelnummer]
Zy gaan de mensch verzellen,
Tot inde mondt der Hellen.
Soo ist oock met de deught,
Want wie hem van zijn jeught,Ga naar voetnoot198
En van zijn kintse bienen,Ga naar voetnoot199
200[regelnummer]
De zelve went te dienen,
In vreughden en in rouw,
Die zijn zy zoo ghetrouw,Ga naar voetnoot202
Dat zy om doodt noch sterven,
Hem niet en willen derven.Ga naar voetnoot204
205[regelnummer]
Sy bringhen door de doon,Ga naar voetnoot205
Tot boven voor den throon
Der Hemelen verheven,
Daar zy vol blyschap sweven.Ga naar voetnoot208
| |
[pagina 70]
| |
aardighe
Salige zieltjes die zoo verblijdtGa naar voetnoot209
210[regelnummer]
Voor de Goden werdt ghedronghen,Ga naar voetnoot210
Alwaar Gods lof ghebenedijt,
Vande Sangertjes werdt ghezonghen,
Daar ghy't Godd'lijck aanschijn ziet,
En zijn ghezelschap steedts gheniet,
215[regelnummer]
En alles goets gheschiet.
Heylighe Gheesjes der goede Goon,
Ga naar margenoot+Komt mijn zieltje oock zoo trecken,
Maackt de deught mijn zoo ghewoon
Dat mijn zinnetjes daer na strecken.
220[regelnummer]
Komt af, komt af, ay lieve daalt,
Eer mijn hartje zich versmaalt,Ga naar voetnoot221
En na wat anders taalt.
Goedige Goden, wat is den mensch
Haast verkeerlijck en lichtvaardich!Ga naar voetnoot224
225[regelnummer]
Ghelijck een lichte wint of wenschGa naar voetnoot225
Is hy nietich en quaat aardich,Ga naar voetnoot226
Want het groote goede goet,
Dat ghy hem ghestadich doet,
Dat stoot hy met de voet.Ga naar voetnoot229
| |
[pagina 71]
| |
aartsche diana
230[regelnummer]
Waarlijck Nicht, ick ben verwonnen,
Och ghy hebt zoo wel begonnen,
Ick wensch u steets zoo voort te gaan
Dat ghy eeuwich mooght bestaan.Ga naar voetnoot233
Maar de menschen die best kallen,Ga naar voetnoot234
235[regelnummer]
Sietmen zomtijts eerst vervallen.Ga naar voetnoot235
Hoemen leeft, in wat ghestalt,
Een yeder ziet dat hy niet valt.
Voor de Werelt goet te schynen,
Doet hy licht die't hem wil pynen,Ga naar voetnoot239
240[regelnummer]
Maar 't vergaat, ten heeft gheen duur,
Elck is gheneyght na zijn natuur.Ga naar voetnoot241
Die de rampen en de slaghen
Des avontuurs kan duldich draghen,Ga naar voetnoot243
En even neemt zijn Lief als leyt,Ga naar voetnoot244
245[regelnummer]
Ga naar margenoot+Doet proef van zijn ghestadicheyt.
Ick hebber selver een gheweten,Ga naar voetnoot246
Die gheluckich hem mocht heten,
Door de deughden van zijn ziel,
Die int lest noch lelijck viel.Ga naar voetnoot249
| |
[pagina 72]
| |
aardighe
250[regelnummer]
En hoor ick niet de hooren?
Komt, gaan wy door het kooren.
aartsche diana
Hoe rasen de wayd-lien.Ga naar voetnoot252
Zy hebben 't wilt ghezien.
De netten zijn ghehanghen,
255[regelnummer]
Bequaam om wel te vanghen.
De honden zijn ontdaan,Ga naar voetnoot256
Komt laat ons derwaarts gaan.
twee jaghers
Men kon gheen beter wech noch middel oock ghebruycken,Ga naar voetnoot258
De bracken nauw van lucht met snoffelen en ruyckenGa naar voetnoot259
260[regelnummer]
Die deden met ghekef ons 't eerste wilt-braat op.Ga naar voetnoot260
Voort sprongher met een vlucht daar yewers uyt een grop,Ga naar voetnoot261
Een heele hoope goets van knynen en van Hazen,
De winden stracx ghelost, en daar op ging het blazen,Ga naar voetnoot263
't Gheraas en het krioel, van't jancken en 't ghebas.
265[regelnummer]
Daar liep de Hart, de Hindt, de Bors, de Beer, de Das,Ga naar voetnoot265
De Bock, de Geyt, de Vos, de Luypaart en de Leeuwen;
Wat was daar een ghejach, van gillen en van schreeuwen,Ga naar voetnoot267
| |
[pagina 73]
| |
Van vloecken, van ghebaar, van hu, hu, loop, loop, loop!Ga naar voetnoot268
Iget daar kregher een zulcken neep uytten hoopGa naar voetnoot269
270[regelnummer]
Die ghewis was. O bloedt, noch als de Karel baarde,Ga naar voetnoot270
Een party vielder doot, twee raacktender ter aarden,
Get daar was zulcken spul, die sloech, die stack, die smeet,
Die gongh, die sprongh, die drongh, die hongh, die riep, die kreet,
Zoo zeer ick weet niet hoe. Het wilt was zoo verleghen,Ga naar voetnoot274
275[regelnummer]
Wij hebben zulcken vanghst ons leven niet ghekreghen.
manshooft
Dat's waar Broershart, dat's waar, zy ginghender me voort,Ga naar voetnoot276
s'Ontweydent na den eysch ghelijck als dat behoort.Ga naar voetnoot277
Het jaghen is een lust, vert boven alle dinghen,Ga naar voetnoot278
Daar komt den Adel aan met zinghen en met springhen.Ga naar voetnoot279
alderecht, hereman, manshooft, amereusje en al den hoop
280[regelnummer]
Al ben ick, schoon Liefje, niet machtich rijck,
Ick ben ten minsten als mijns ghelijck.Ga naar voetnoot281
Wat gheef ick om 't goet? Wat gheef ick om 't goet?
De beste Rijckdommen legghen int ghemoet.
Ick laat den gierigaart na schatten sien,
285[regelnummer]
Ga naar margenoot+En den staat-zuchtighen na het ghebien,Ga naar voetnoot285
Ick gheer, o mijn schoon, ick gheer, o mijn schoon,Ga naar voetnoot286
| |
[pagina 74]
| |
Gheen Konincx scepter noch Keyzers kroon.
Want de rust en opperste wellust leytGa naar voetnoot288
In een onbekommerde vernoeghelijckheyt,Ga naar voetnoot289
290[regelnummer]
En niet in het ghelt, en niet in het ghelt
Dat staagh zijn meester met zorghen quelt.
Daarom Prinsesje zoo acht ick aldermeest
De gaven van u doorluchtighen gheest,
En u hoogh vernuft, en u groot vernuft,
295[regelnummer]
Dat alle de werelt braveert en puft.Ga naar voetnoot280-295Ga naar voetnoot295
edelen
Wel of dees droncken bloedt niet eens en zal ontwaacken?Ga naar voetnoot296
'k Moet hem op mijn manier eens aardich wacker maacken.
Blaas op fraytjes, zo! houwt.
amoureusje
Ick zegh werentich dat 't een dollen duyvel is,
300[regelnummer]
Het is my hier te hiet, ick wil mijn vrouw gaan halen.Ga naar voetnoot300
| |
[pagina 75]
| |
hereman
Ghy zult dien Eelmans doot met u leven betalen.Ga naar voetnoot301
Becingelt en bezet dien straatschender int ront.Ga naar voetnoot302
amoureusje
Och Princes komt doch stracx! Ay lieve komt terstont,Ga naar voetnoot303
Of al de Edellien die worden doot gheslaghen.
alderecht
5[regelnummer]
U beenen zullen u van deze plaats niet draghen.Ga naar voetnoot305
amoureusje
Och komt Me-vrouw, 't is tijdt.
Sy te paart met Ardemiere, en Staat-dochters volghen.Ga naar voetnoot-
aartsche diana
Maar ist zoo, als ghy zeght?Ga naar voetnoot306
Nu Ridders houwt toch stil, waar toe al dit ghevecht?
hereman
Aanziet Ed'le Princes hoe dat dees wreede moorder
U volck heeft vernielt.
| |
[pagina 76]
| |
aartsche diana
Hout op en vecht niet voorder,
310[regelnummer]
Op peene vanden hals ghebiedt ick u weest stil,Ga naar voetnoot310
Want ick de waarom van dit vechten weten wil.Ga naar voetnoot311
Hy knielt en biedt haar den appel van zijn swaart stommeling.Ga naar voetnoot-
Maar schoone Jongheling, volmaackt in als gheschapen,Ga naar voetnoot312
'k Verseecker u u lijf, en danck u voor dit wapen.Ga naar voetnoot313
Ick weet niet vriendt, of ghy zijt Ridder ofte niet.
315[regelnummer]
Ghy zijt dan wat ghy zijt, na dat ghy mijn aanbiedtGa naar voetnoot315
U leven en u dienst, zoo zal ick u bewaren,Ga naar voetnoot316
't Zy teghen wien 't oock is: daarom wilt mijn verklaren
Wie dat u teghen danck ghewelt deed of besprongh.Ga naar voetnoot318
Ach jammer arme man! hy is beroert van tong;Ga naar voetnoot319
320[regelnummer]
De Goon doen u te kort, want zeecker, kondy spreken,Ga naar voetnoot320
Ga naar margenoot+Ghy zout ter werelt voor een wonderwerck uytsteecken
In schoonheyt, en in kracht, en in weerbare daan:Ga naar voetnoot322
Dan niet te min, ghy moet wel in haar gunste staan,Ga naar voetnoot323
Nadien dat ghy alleen dees menicht' hebt bevochten,
325[regelnummer]
Die u ghelijckerhant ter doodt te brenghen zochten.Ga naar voetnoot325
Komt hier eens Alderecht, zeght my waarom en hoe,
De zaacken wonderlijck toch zijn ghekomen toe.Ga naar voetnoot327
alderecht
Ghenadighe Princes, zoo wy al zinghend quamen
| |
[pagina 77]
| |
Ontrent dese fonteyn, alwaar dat wy vernamenGa naar voetnoot329
330[regelnummer]
Een slaperighen man, den eersten die hem zachGa naar voetnoot330
Die gaf hem om den deun een styve starcke slach,Ga naar voetnoot331
Den vreemdeling rijst op, vertoornt van dat groeten,
Hy slaet hem dat den kop quam rollen voor zijn voeten,
Doen schooten wy hem toe om wreecken dese moort.
aartsche diana
335[regelnummer]
Zeecker den stommen heeft ghedaan als hy behoort,
Om dat zijn Edelheyt zoo wel weet te kastyen
De zotheyt vande zots, zoo zal ick hem bevryen.Ga naar voetnoot337
Ick maack hem Edelman van mijn huys en van my,
Ick ra niemant zoo stout die hem misdoet, ten zyGa naar voetnoot339
340[regelnummer]
Dat hy myn gunst en't hooft gelijckelijck wil derven.
De dooden draaght van hier tot hy haar naaste erven.Ga naar voetnoot341
Ontslaat mijn groote tent daar achter in het groen,Ga naar voetnoot342
Want ick ben daar van zin een onbyten te doen.Ga naar voetnoot343
Komt hier, o schoonste man die 'k immer zach met ooghen,
345[regelnummer]
Neemt daar u swaart, 't is u.
Hy vvil haar voeten kussen.
'k Zalt nimmermeer ghedooghen:
Blijft altoos dicht by my op dat u niet misschiet.Ga naar voetnoot346
zeege-heer
Mijn God, hoe wel ghelijckt de Princes mijn Margriet.Ga naar voetnoot347
| |
[pagina 78]
| |
aartsche diana
Wel hoe mijn vriendt, wel hoe, ghy meught u wel vertrouwen,
Wie u maar raackt zal ick in stucken stracx doen houwen.
aardighe
350[regelnummer]
Het eten is ghereet, komt gaan wy, lieve Nicht,
Noyt quam mijn schoonder man mijn leven int ghezicht.
Binnen.
amoureusje, Manshooft
Hoe vaarje Manshooft, krijghje oock gien hongher?Ga naar voetnoot352
manshooft
Neen of ja, Amoureusje, ick seltje segghen, ick wrongherGa naar voetnoot353
Vlusjes een hachjen in, goelickjes van dardalf pongt,Ga naar voetnoot354
355[regelnummer]
En voort vong ick een Jonckers vles, die zetten ick aan mijn mongtGa naar voetnoot355
En ick haaldender een tooch uyt die niet swack was.
amoureusje
Komt gaan wy naar de tent, 'k wou 'k me al by de back was,Ga naar voetnoot357
'k Heb zulcken Varckens dorst als de droes, is dat niet fraeyGa naar voetnoot358
Manshooft? het eten smaackt nerghens beter als inde waey.Ga naar voetnoot359
360[regelnummer]
Seecker de Princes heur Nicht is een moy meysjen,
Ga naar margenoot+Datset noch schuldich was, farrilahay, ick wouse wel een reysjen.Ga naar voetnoot361
| |
[pagina 79]
| |
Wat het de smallen adel kromme spronghen inde kop.Ga naar voetnoot362
Nou Manshooft, muts of, zoo, fraaytjes, nou ghelijck op.Ga naar voetnoot363
Hoe staat dit goore goed, nou mackelijcke vaar, gaat voort wat,Ga naar voetnoot364
365[regelnummer]
Datsje veur Mangshooft, de lest een voet int gat.Ga naar voetnoot365
I gut krijgh ick een Venezoen yewers in een hoeck of horren,Ga naar voetnoot366
'k Wil een schelm wezen zoo ick hem niet na zijn gat torren,Ga naar voetnoot367
En haal hem zijn inghewant van binnen uyt zijn lijf,
Ten minsten zoo klaar ick wel een beetje van een pondt vier of vijf.Ga naar voetnoot369
aartsche diana en Aardighe, en de Keyser met het Hof komt uyt.
370[regelnummer]
Waarlijck, waarde Nicht, mijn dunckt dat deze stommeGa naar voetnoot370
Een brave Ridder is, ter Werelt komen brommen,Ga naar voetnoot371
Tot een verwonderingh van d'aldergrootste lien,
Die ster-ooghend' gheen endt aan al zijn deuchden zien.Ga naar voetnoot373
aardighe
Van lichaem schoonheyts stal is hy zoo uytghenomen,Ga naar voetnoot374
375[regelnummer]
Als nimmer Man die oyt van Moeder is ghekomen.
aartsche diana
Natuere heeft met kunst zijn edel beeldt ghemaeckt.
| |
[pagina 80]
| |
aardighe
Die schortingh isser laas! dat hy niet is bespraackt.Ga naar voetnoot377
aartsche diana
Zeer zelden dat de Goon een schepsel zoo bestortenGa naar voetnoot378
Met heerlijckheyt en glants, oft daar zal yets aen schorten.Ga naar voetnoot379
380[regelnummer]
't Zy voegh'lijckheyt of kracht, of dapperheyt van moet,Ga naar voetnoot380
Of aardicheyt des geests, of boerscheyt grof van bloedt.Ga naar voetnoot381
aardighe
Wel Nichte, waar ist Wilt? de Wayliens en de Honden?
aartsche diana
Ick hebse al voor heen ten hovewaarts ghezonden
Aan mijn Heer Vader heen, de welcke dat ick acht,
385[regelnummer]
Dat my met zijn ghezin met groot verlanghen wacht,Ga naar voetnoot385
Wt vrees oft op de jacht yet quaats mijn mocht ontmoeten.
Keyzer uyt.
Daar is zijn Majesteyt, dat wy zijn hoocheyt groeten.
keyzer
Och dochter, wellekom! mijn hart borst mijn van anghst,Ga naar voetnoot388
Doch nu ist weer ontset; hoe gaettet met de vanghst?Ga naar voetnoot389
| |
[pagina 81]
| |
aartsche diana
390[regelnummer]
Gheluckich zoo ghewenst, meer als ick kon bedencken.
't Ghelieft zijn Majesteyt de selve mijn te schencken?
keyzer
Z'is u vereert mijn kint, al waert noch vry wat meer.
aartsche diana
Och! dat verghelde u des Hemels Opper-heer.
Brenght mijn de stomme helt, ghy Ridders en ghy Graven
395[regelnummer]
Ziet Heer, dit is mijn vanghst, en uwe milde gaven.
keyzer
Noyt docht ick, dochter, dat ghy waande dese stom.Ga naar voetnoot396
aartsche diana
Het is wel waar dat hy van uwe edeldom
Zes Ridders heeft ghedoot, dat ghy hem zult vergheven,Ga naar voetnoot398
Want ziet, zy stonden hem moordadelijck na 't leven.
keyzer
400[regelnummer]
Maar hoe zal ick mijn doch ontschulden met bescheyt,Ga naar voetnoot400
By haar lie vrienden, die'k al ree heb toegheseytGa naar voetnoot401
Te straffen met de doot, door stillingh' van haar schreeuwen?Ga naar voetnoot402
| |
[pagina 82]
| |
Ga naar margenoot+Ick heb hem al ghedoemt te sterven door mijn Leeuwen.
aartsche diana
Zijn Majesteyt dunckt mijn gaat al te spoedich voort
405[regelnummer]
Met zijn rechts vordering, eer hy de onschult hoort,Ga naar voetnoot405
Maar indien dat hy sterft, zoo staat mijn eer te vreezen,Ga naar voetnoot406
Dat het zal aan haar kroon een groote schant-vleck wezen,Ga naar voetnoot407
Want ick de Ridder heb verseeckert van zijn lijf.Ga naar voetnoot408
Wie zal hem dan voortaan vertrouwen aan een wijf!Ga naar voetnoot409
keyzer
410[regelnummer]
Neen dochter, niemants eer en lijt noch scha noch schanden,
Zoo hy belofte breeckt van yemants hooghers handen:Ga naar voetnoot411
Het stont niet in zijn macht, mijn kint, bedenckt eens nu,
Wiens woort behoort hier in te ghelden, 't mijns oft u?Ga naar voetnoot413
aartsche diana
Ick heb soo wel u woordt als d'ander Edellieden.Ga naar voetnoot414
keyzer
415[regelnummer]
Als ick hem aan u schonck was hy uyt mijn gebieden,Ga naar voetnoot415
Want ick had hem vereert en vast'lijck toe ghezecht
Aan een Princesse die men noemt het heylich recht,
| |
[pagina 83]
| |
Die meerder aansiens heeft als al de Potentaten
Des wereldts, hoe beroemt, hoe hooch en groot van staten.
420[regelnummer]
In diens ghebiedt is hy, van dien sal hy ontfaanGa naar voetnoot420
De straffe vande moort dien hy hier heeft begaan.
Tsa vat den Moorder aan, en brenght hem in ghenadeGa naar voetnoot422
Der Leeuwen, op dat sy een weynich haar versaden.Ga naar voetnoot423
Sy grypen hem, en nemen svvaart en mantel.
aartsche diana
Ach Vader! Vader lief, betemt u streng ghemoet!
425[regelnummer]
Wat zijt ghy doch verkuyst, laas! met een handt vol bloedt?Ga naar voetnoot425
keyzer
Vaart voort met het gherecht, men sal hem leeren moorden!Ga naar voetnoot426
aartsche diana
De stomme kan hem niet vertalen noch verwoorden.Ga naar voetnoot427
keyzer
Gaet ghyder voort mee deur.
aartsche diana
Hoe straf sijt ghy van aart!
Laat hem ten minsten dan zijn mantel en sijn swaart,
| |
[pagina 84]
| |
430[regelnummer]
Want soo de Goden hem om zyne misdaat haten,
Zoo sal hem dat gheweer in gheener wyse baten.Ga naar voetnoot431
keyzer
Maar ist dat hem zijn God daar kennelijck bevrijt,Ga naar voetnoot432
Zoo scheld ick hem zijn schult van harten garen quyt.
Ga naar margenoot+Ick zal by Machomet Gods wille niet weer streven.
435[regelnummer]
Doet des Princessen zin.
aartsche diana
Vaart wel mijn lief, mijn leven!
keyzer
Leyt den misdadige, eer't volck hier om hem schreyt,
En brenght my dan de mie hoe hy't of heeft gheleydt.Ga naar voetnoot437
Soudaan binnen, zy lien met hem den trappen af na beneen.
aartsche diana
Wat mach den dollen mensch den loop der aartsche dinghenGa naar voetnoot438
Betrouwen, daar hy ziet zoo veel veranderinghen
440[regelnummer]
Van tyttelijck gheval: die gist'ren weeld'rich zatGa naar voetnoot440
Als Koning op het wiel van 't wispelturich radt,Ga naar voetnoot441
Wert in een ommezien in't onderste ghesmeten,
En van 't verachte volck veracht en gants vergheten.Ga naar voetnoot443
| |
[pagina 85]
| |
O drayend' avontuur! die gist'ren lach in't slijck,
445[regelnummer]
Zit morghen inde troon van 't Keyzerlijcke rijck.
Het schielijck vlug gheval aanziet noch staat noch waarden,Ga naar voetnoot446
En 't werpt de kansen voor de kinderen der aarden.
Aartsche Dyana, flus heeft u 't geluck vereertGa naar voetnoot448
De schoonste Edelman, laas! die ghy nu ontbeert!
450[regelnummer]
Ach heden werdt zijn vlees vermorsselt vande tanden!
Dat tansjes deed met lust de grootste vrouwe branden,Ga naar voetnoot451
Die vlusjens int ghevecht was alder Ridders schrick,
Och die wert nu vermaalt in eenen ooghenblick.
Dat tansjes was mijn vreucht, en al mijn welbehaghen,
455[regelnummer]
Och dat is heden nu de oorzaack van mijn klaghen.
D'oorzaack die my nu tans aanbracht een blijdtschap groot,
Is nu de oorzaack, laas, van zijn onrype doot.Ga naar voetnoot457
De oorzaack die mijn doet mijn waartste lief verkiezen,
Is d'oorzaack die mijn doet mijn waartste lief verliezen.
460[regelnummer]
Nu ick mach binnen gaan en storten een ghebedt,
Misschien hoe d'goede God den Edeling ontzet.Ga naar voetnoot461
Binnen.
chooren
Wie dat zoo dol als onbedachtGa naar voetnoot462
Zijn lusten wil najaghen,
Die werdt int lest als onverwacht
465[regelnummer]
Van Godes hant gheslaghen,
Wt alle weelden onbewaant,Ga naar voetnoot466
| |
[pagina 86]
| |
Waar door de mensch vaak werdt vermaant,
Dat hy met goet opmercken,
Moet matighen zijn wercken.
470[regelnummer]
Het is een zalighende deught
Van Goddelijcke krachten,
Datmen van in zijn jonghe jeught
Zent opwaarts zyn ghedachten,
Na den volmaackten hooghen throon,Ga naar voetnoot474
475[regelnummer]
Daar alle dinghen zyn zoo schoon,
Van binnen en van buyten,
Als wy niet kunnen uyten.
Ghy moet, o sterffelycke lien,
Aan't aartsch u niet vergapen,
480[regelnummer]
Maar zelfs de groote Schepper zien,Ga naar voetnoot480
In 't gheen hy heeft gheschapen,
Zoo en vindy ter Werelt niet,Ga naar voetnoot482
Daar ghy gheen Godheyt in en ziet,
Zoo zalt u al bevallen,
485[regelnummer]
Want Godt ist al in allen.
Maar menich spreekt wel met de mont
Van Godvruchtighe zaecken,
Die hem niet eensjes aen de gront
Der zielen zelfs en raacken.
490[regelnummer]
Maar die bedrieghelycke gheest,
Bedriecht zyn zelven aldermeest;
Hoe heylich datse schynen,
De Heer die kan de zynen.Ga naar voetnoot493
De vromen komt wel tot een val,
495[regelnummer]
En diet noch houden staande,
Ga naar margenoot+Die weet niet of hy vallen zal,
De duyvel is nagaande.Ga naar voetnoot497
| |
[pagina 87]
| |
Een yeghelijck die heeft zijn strijt,
Wy kunnen in een kleene tijdt
500[regelnummer]
Zoo menichmaal verkeeren,
Ghelijck wy dagelijcks leeren.
Maar die hem reuckeloos vergheet,Ga naar voetnoot502
In eenen slaap der zonden,
Die zent God een schynent leet,Ga naar voetnoot504
505[regelnummer]
Dat na werdt lief bevonden.Ga naar voetnoot505
Het schranckel wanckel avontuur,Ga naar voetnoot506
Dat went zijn raden alle uur,Ga naar voetnoot507
God laat, om best, de vromenGa naar voetnoot508
Veel ramps en drucks opkomen.Ga naar voetnoot509
510[regelnummer]
Maar den ghetroosten hoopt op Godt,
Hem kan gheen quaat doen zuffen,Ga naar voetnoot511
Daar is gheen so rampsalich lot
Dat hy niet kan verbluffen,Ga naar voetnoot513
't Ghemoet is onbeweeght en vast,
515[regelnummer]
Het draaght zijn Lief ghelijck zijn last,
Het ziet altijdt een open,Ga naar voetnoot516
Om 't beste te verhopen.
|
|