Spaanschen Brabander
(1974)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermdVIII. Overige personagesL'honneur aux dames, al is er in dit geval niet in alle opzichten eer mee te behalen. Vier van de zes zijn van uiterst verdachte zeden. Dit hebben ze gemeen met een stuk of tien van de al dan niet met naam en toenaam aangeduide vrouwen, die in monologen en gesprekken terloops ter sprake komen. ‘Een oudt wijf die in haren ionghen tyt hoere gheweest heeft, die wort een copplerse oft si vercoopt keerssen in de kercke.’Ga naar voetnoot3 Voor Byateris zal de keus niet moeilijk zijn geweest. Maar wat ze ook op haar geweten moge hebben, aan haar hebben we een voortreffelijke monoloog te danken, waardoor ook een hedendaags actrice nog geinspireerd kan worden. Haar bij tijd en wijle incoherente gepraat wordt in incoherentie geëvenaard zo niet overtroffen door dat van Trijn Snaps in haar bezeten kijf-scène. Tot bedaren gekomen blijft Trijn zich in het daarop volgende gesprek nog altijd duidelijk van Els en Jut onderscheiden. Zij stelt tot tweemaal toe de godsdiensttwisten aan de orde, waarover de anderen liever zwijgen. Blijkens vs. 1889-93 is ze een flinke vrouw, die in tijden van nood van aanpakken weet. In hun | |
[pagina 77]
| |
wat ongezonde vertedering voor Robbeknol zijn de vrouwen raak getekend. Aan Els en Jut is nog een andere rol toevertrouwd dan die van Robbeknols vertroetelaarsters en verdedigsters. Zij zorgen, doordat ze anderen oprecht prijzen, voor een zeker tegenwicht in een wereld, waarin kwaadsprekerij hoogtij viert. Een der twee snollen heeft dezelfde naam als de vrouw, die in de Klucht vanden Molenaer het hoofd van de hoofdpersoon op hol brengt.Ga naar voetnoot1 Is het in verband daarmee toevallig, dat haar aantrekkingskracht op Jerolimo groter is dan die van An? An is jaloers. Ze maakt er een abrupt eind aan, als de vrijerij tussen Trijn en de Brabander op gang dreigt te raken. Preciezer: Bredero geeft op deze wijze te kennen, dat An jaloers is. Langs verschillende wegen zijn de vrouwen blijkens hun bewogen levensverhalen ‘ertoe gekomen’. Men kan Trijn veel meer dan An een slachtoffer van de omstandigheden noemen, maar ze is dan wel een gewillig slachtoffer. Over de schout en de notaris is reeds gesproken (II), over de problematiek van de patriotten, waaraan ook Floris deel heeft, eveneens (V, zie ook IX).Ga naar voetnoot2 Wie nog iets over hen wil zeggen, zonder telkens opnieuw een slag om de arm te moeten houden, moet wel knopen doorhakken. Ik stel nu: Thomas = Harmen, Floris treedt na het eerste bedrijf niet meer op. Ook zie ik af van de moeilijk interpreteerbare passage vs. 345-54. Alleen Jan Knol is een geboren en getogen Amsterdammer. Andries en Harmen zijn dit niet, zoals uit het twistgesprek in de derde akte (vs. 1014-43) duidelijk blijkt. Niet het toneelspel, maar de Inhoudt maakt het ons hier moeilijk. Wat doen de mannen in het eerste bedrijf? Zij ‘bewijsen met haar slechte manieren, spraack en kleedinghe, de oprechte slechtheyt der Amstelredammers’. Hoe is dit mogelijk, als twee van hen ‘vreemdelingen’ zijn (vs. 1038) en die oprechte slechtheid juist hebben bedorven (vs. 1026-31)? Ook in andere opzichten wijkt de Inhoudt van het toneelstuk af.Ga naar voetnoot3 De verklaring kan aarzelen tussen ‘verregaande slordigheid’ en ‘De Inhoudt is geen samenvatting van de voltooide Brabander, maar een concept, waarvan de dichter later is afgeweken; hij was eerst van plan drie Amsterdammers op het toneel te brengen, maar is daarvan teruggekomen om ook met behulp van dit drietal uiting te kunnen geven aan zijn afkeer van vreemdelingen’. Dat de mannen in de derde akte ‘elck ander haare feylen verwijten’, is juist, maar ze doen ook nog iets anders. Meer dan de andere personen spreken ze zich uit tegen de feilen der samenleving en openbaren ze een van Bredero's bedoeling- | |
[pagina 78]
| |
en. Een van hen is voorts op zijn beurt verzorger van de chronique scandaleuse en van de rubriek gemengde berichten: een reeks verhaaltjes, die in de mond van Floris uitvoerig begint, door Andries, Geeraart en Byateris wordt voortgezet en door Otje wordt afgesloten met een opmerking over een zekere of onzekere Floris, die ‘bot as de Droes’ (vs. 2018). Behalve de kwestie ‘goudsmid - buurman’ (zie IV) plaatsen de vier ‘buren’, argeloze slachtoffers van Jerolimo's praktijken, ons niet voor raadsels. Met uitzondering van Balich doen ze in het begin van hun optreden mee aan het elkaar zwart maken. Otje (zie over hem ook XIII) herhaalt met zijn aanval op ‘ontrouwe bierdragers’ (vs. 2038-41) een door de patriotten behandeld onderwerp. En de jongens? Ze kunnen er niets aan doen, dat Bredero ze heeft uitgebeeld zoals ze zijn: treiteraars als ze de kans krijgen, en in hun spel evenals de volwassenen (‘flenzen, morsen, botten’) bereid tot het corrigeren van de fortuin. Het is evenmin hun schuld, dat ze soms met hun eenmaal tweeën, soms met hun tweemaal tweeën zijn of schijnen te zijn en dat een 20ste-eeuwer hun 17de-eeuws maar slecht begrijpt. Wie zich aan hen en de door hen opgeroepen interpretatie-problemen ergert, doet goed te bedenken, dat ze hem ook de gelegenheid geven tot een bevrijdende lach. Juist naar aanleiding van de knikkerscène, van een scène dus waarvan niemand precies weet wat er wordt gezegd en wat er gebeurt, is in de waarderingsgeschiedenis van de Brabander voor het eerst Shakespeare's naam genoemd.Ga naar voetnoot1 |