Spaanschen Brabander
(1974)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermdIV. Gespeelde ruimteDe secundaire tekst van de Spaanschen Brabander - d.w.z. alles wat in het gedrukte toneelstuk in letters is gegeven, maar bij de opvoering niet wordt gesproken - omvat niet veel meer dan de namen boven de scènes en voor (boven) de verzen en de woorden ‘eerste (enz.) deel’, ‘eerste (tweede) uitkomen’, ‘(alleen) uyt’ en ‘binnen’. De uitzonderingen zijn: ‘met de baar’ (boven vs. 285), ‘Hy gaat zitten op de baar’ (na vs. 305) in I; ‘Sy singhen, Betteken voer nae Maerye-mont’ (na vs. 666), ‘Robbeknol etende, vertelt zijn avontuur’ (boven | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vs. 870), ‘Robbeknol die gluurt ter zyen uyt’ (boven vs. 914) in II; ‘de lesende Robbeknol’ (boven vs. 1348), ‘Robbeknol leest’ (boven vs. 1364) in III; ‘Hy krijgt een versleten Schrobber’ (boven vs. 1592) in IV; ‘Hy klopt’ (boven vs. 1917), ‘Sy soecken int leeghe huys’ (na vs. 2109) in V. In de secundaire tekst is dus de gespeelde ruimteGa naar voetnoot1 vrijwel niet aangeduid. Er staat niet: ‘op straat’, ‘in het huis van Jerolimo’, ‘bij de rivier’ enz. De indeling in ‘taferelen’ moet uit de primaire tekst worden afgeleid. De voorstelling die de lezer zich van de gespeelde ruimte maakt, wordt vrijwel uitsluitend bepaald door de inhoud van de monologen en samenspraken. En de regisseur, die zijn tijdens het lezen ontstane voorstelling in waarneembare werkelijkheid moet omzetten, beschikt niet over meer gegevens. Deze leren ons, dat het stuk in Amsterdam speelt, in een bepaalde buurt van deze stad, nl. tussen de Kloveniersburgwal en de Dam, en binnen deze buurt op verschillende plaatsen: soms in huis, soms op straat.Ga naar voetnoot2 In een enkel geval ook: hetzij in huis, hetzij op straat; in dit opzicht geeft de tekst niet altijd uitsluitsel. Het huis waarbinnen een handeling plaats heeft, is steeds de woning van Jerolimo. Deze is door een binnenplaats en een ‘poort’ van de straat gescheiden en ligt naast of in allen gevalle dicht bij die der spinsters. ‘Op straat’ kan meestal nauwkeuriger worden bepaald, b.v. ‘voor het huis van Jerolimo’, ‘op de Dam’. Als de handelende personen op weg zijn ergens heen, komt de vagere uitdrukking ‘ergens op straat’ in aanmerking. Deze onbepaaldheid doet zich ook wel eens voor, als zij niet lopen te praten, maar staan te praten.
De taferelen zijn als volgt over de bedrijven, de scènes en de verzen verdeeld:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Na vs. 2109 staat: ‘Sy soecken int leeghe huys’. Dat ze daarna weer naar buiten komen, is noch uit de secundaire, noch uit de primaire tekst af te leiden. Vs. 2206 - ‘Antony grijpt het bed’ - schijnt erop te wijzen, dat ze zich nog steeds in de woning bevinden. Bovendien is ‘in huis’ in overeenstemming met het verhaal, dat als voorbeeld heeft gediend. Er zijn twee gevallen van bilocatie. In II, 5 fungeren binnen ‘Kloveniersburgwal (bij de Raampoort)’ twee plaatsen tegelijk: die van Jerolimo en de snollen, en die van Robbeknol. Twee plaatsen fungeren ook in IV, 6: die van de knecht, de vrek en de koppelaarster, en die van de onzichtbare, maar hoorbare, jonker. In de secundaire tekst treedt de term ‘uytkomen’ slechts viermaal op en het gebruik van ‘uyt’ en ‘binnen’ is tot een minimum beperkt. Over het algemeen verschaft de secundaire tekst echter wel voldoende gegevens voor de indeling in scènes.Ga naar voetnoot1 Onduidelijk is vs. 1416-39. Er staat boven: ‘Jerolimo en Robbeknol’, terwijl dit ook reeds boven de vorige scène staat. Dit zou op verandering van plaats kunnen wijzen. Uit de primaire tekst kan dit echter niet worden afgeleid. Bovendien vormen die verzen kennelijk een monoloog van Robbeknol. Als de jonker intussen op het toneel moet blijven, wat staat hij daar dan al die tijd te doen? Uit vs. 1452 krijgen we de indruk, dat hij het toneel heeft verlaten en op het gekerm van zijn knecht komt aanlopen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Na vs. 2167 ben ik meer dan eens niet zeker van de door Bredero bedoelde indeling. Dit is het laatste vers dat Joost zegt, want er staat ‘binnen’. Ot, Balich en Jasper zeggen in deze volgorde enkele zinnen en trekken zich dan - ‘Sylien binnen’ - gezamenlijk terug. Dit is geheel in orde. Maar het is vreemd, dat Jasper zijn twee zinnen niet tot Otje en Balich richt, maar juist tot de niet meer aanwezige Joost. De kwestie is ook van belang voor de betekenis van ‘Wel Godt verset u schaa’ (vs. 2168). Wie is ‘u’? Richt Otje zich hiermee tot Balich en Jasper, of tot de man die vóór hem heeft gesproken, maar nu verdwenen is? Ik vraag me af, of ‘binnen’ na vs. 2167 niet geschrapt moet worden. Onder de velen die zich tijdens de met vs. 2073 beginnende scène op het toneel bevinden, worden ook de spinsters en Ot genoemd. Ze worden boven vs. 2144 opnieuw genoemd, maar nu als enigen, terwijl ze niet zijn weggegaan en terwijl de anderen er ook nog zijn. Voor de spinsters is dit wel te verklaren: ze hebben tot dan toe in die scène niets gezegd en beginnen nu aan de gesprekken deel te nemen. Ot heeft echter al het woord gevoerd. Om deze redenen beschouw ik vs. 2073-2161 als één scène. De nieuwe begint met het vertrek van Robbeknol. Dit laatste leid ik in de eerste plaats uit de primaire tekst af. Er staat niet ‘Robbeknol binnen’. Is dit geen omissie? De schout heeft hem ‘vrij gegeven’ en nadat hij daarvoor door de jongen bedankt is, zegt hij: ‘Gaat stracx voort uyt mijn oogen’. Dat de jongen dan niet onmiddellijk zijn biezen pakt en ongehinderd blijft toekijken tot hij eindelijk na 72 verzen het slotwoord kan spreken, is hoogstonwaarschijnlijk. Weliswaar is zijn Spaanse alter ego van begin tot eind bij het getwist en gekijf aanwezig geweest (anders had hij daar niet over kunnen vertellen), maar deze heeft niet te horen gekregen, dat zijn aanwezigheid verder ongewenst is. ‘Gaat stracx voort uyt mijn oogen’ of iets dat daarop lijkt, staat niet in de roman. Heeft Bredero zich hier, zoals in enkele andere gevallen, een afwijking van zijn voorbeeld veroorloofd zonder aan de consequenties te denken? Ik geloof het niet. Zeker, ‘binnen’ ontbreekt, maar dit ontbreekt vaak, als de primaire tekst in dit opzicht duidelijk is. Dat Robbeknol op een gegeven ogenblik weer aanwezig is, blijkt voldoende uit zijn naam vóór de laatste vier verzen. Dit behoeft niet nog eens met ‘Robbeknol uyt’ te worden aangekondigd. Toch is het, naar ik meen, Bredero's bedoeling geweest, de knecht reeds eerder opnieuw te laten opkomen. In B2 (niet in B1 en B3)Ga naar voetnoot1 staat met beschadigde letters in de marge vóór de laatste zin van de schout: ‘Robb’. Dit kan alleen maar zin hebben, als ‘Robbeknol uyt’ bedoeld is; er is trouwens voor dat ‘uyt’ nog plaats genoeg. Nu wordt de zaak duidelijk. De schout gaat weg, Robbeknol sluipt naar binnen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Al blijft de secundaire tekst m.b.t. de koppelaarster en de vrek in gebreke, er zijn hier geen problemen: de eerste verlaat het toneel na vs. 2219, de ander na vs. 2223. De spinsters maken het ons in dit opzicht moeilijker. Boven vs. 2176 - de vier buren zijn dan vertrokken - worden voor het laatst de handelende personen genoemd, en wel: ‘Notaris, de Getuigen, de Schout, en Steeboon, Geeraart, Byateris, en al den hoop’. Aan de vorige scène hebben Jut, Els en Trijn nog deelgenomen. Dat ze weggaan, is niet aangegeven en blijkt ook niet uit de primaire tekst. Els en Jut krijgen later nog het woord en de opmerking van Els heeft betrekking op de vrek, die als laatste vóór haar heeft gesproken. Het ligt dus het meest voor de hand, dat zij van V, 9 tot het einde aanwezig zijn. Dit zal dan ook wel voor Trijn gelden, al zegt deze na vs. 2159 niets meer. ‘Hadieu Buurtjes’ enz., waarmee de vrek afscheid neemt, kan tot deze drie vrouwen gericht zijn. Maar wat is ‘al den hoop’? De spinsters kunnen daar desnoods toe behoren. Voorts de klerk en de diefleyers. Meer van de in de naamlijst genoemden zijn er niet en kunnen er, gezien de hieraan voorafgegane primaire en secundaire tekst, niet zijn. Maar misschien heeft Bredero aan een aantal figuranten, aan een volksoploop gedacht. Klerk, diefleyers, getuigen en steeboon kunnen zich bij de notaris en de schout aansluiten, als dezen zich verwijderen, het gekijf van Byateris achter zich latend. De besproken vaagheden hebben geen invloed op het bepalen van de plaats der handeling. Deze is van vs. 2110 af in de woning van Jerolimo. Maar zodra Jut (vs. 2228) het publiek begint toe te spreken, verliest de plaats alle bepaaldheid en heeft geen functie meer. Het verhaal is uit, ‘la commedia è finita’. De spelers staan niet langer ergens in een gespeelde ruimte, maar ‘op het toneel’.Ga naar voetnoot1 |
|