Schyn-heyligh
(1979)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofts SchijnheilighDe autograaf waarin Hoofts tekst is overgeleverd, wordt in de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek bewaard onder signatuur II C 14 a.Ga naar voetnoot1 De achttiende-eeuwse band met Hoofthandschriften waarin Schijnheiligh als voorste was gebonden, is in het kader van de voorbereiding van een nieuwe P.C. Hooft-editie gedemonteerd. Daardoor kan dit handschrift nu als een afzonderlijke eenheid worden gehanteerd. De codex II C 14 heeft een moderne paginering in potlood. Schijnheiligh beslaat hiervan blz. 1-116. De Schijnheiligh-autograaf bestaat uit twee ongelijke katernen. De eerste daarvan werd oorspronkelijk gevormd door 24 in elkaar gevouwen en met touw samengenaaide vellen. De buitenste daarvan (met blz. 1-4 en 93-96) zijn ooit losgeraakt. De tweede katern bestaat uit vier in elkaar gevouwen vellen. Het lijkt aannemelijk dat deze tweede katern pas is toegevoegd, toen de eerste te weinig ruimte bleek te bieden voor de vertaling. Deze opbouw vormt éen van de argumenten voor de stelling dat SHH de eerste versie van de vertaling is, en niet teruggaat op een klad.Ga naar voetnoot2 De diplomata waaruit het geheel is samengesteld, meten 397 × 312 mm. Sommige bladen zijn aan de rand enigszins afgebrokkeld. Blijkens het watermerk is het papier afkomstig uit één partij. Het titelblad van het handschrift is samengelijmd uit verschillende stukken papier. Behalve een doorgehaalde en een definitieve titel bevat het, op de weggeplakte achterzijde, een met grote halen doorgestreepte lijst van Personaedjen. Een nieuwe lijst is opgenomen op de recto-zijde van blad 2. Het handschrift vertoont, afgezien van de tekst en de correcties daarin, sporen van gebruik. De eerste en vooral de laatste bladzijde zijn nogal vervuild. Dit zou een gevolg kunnen zijn van de omzwervingen van het manuscript, waarvan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofts brieven getuigen.Ga naar voetnoot1 Alle bladen vertonen drie verticale vouwen. De buitenste daarvan zijn aangebracht ter markering van de marge op de recto- en versozijde van elk blad. Langs de daarbij ontstane middenvouw is het handschrift dubbel-gevouwen geweest. Op de versozijde van blad 20 (pagina 40) bevinden zich zes lakzegels. Ze vertonen het wapen van Hooft. Kennelijk is het handschrift verzegeld geweest, toen Hooft met de tekst gevorderd was tot en met bladzij 39.Ga naar voetnoot2 Dat houdt in dat Hooft het werk aan de vertaling onderbroken zou hebben na het voltooien van de zevende scène van het tweede bedrijf. Naar de reden hiervoor kan men slechts gissen. De zorgvuldige verzegeling kan erop wijzen, dat Hooft het manuscript de deur uit heeft laten gaan. Een verleidelijke hypothese is, dat al in een vroeg stadium, vèr voor de voltooiing van de vertaling, de berijmer van het stuk inzage in de reeds beschikbare tekst zal hebben gekregen. Enig bewijs hiervoor is echter niet te leveren. De tekst is geschreven in Hoofts ‘gotische hand’.Ga naar voetnoot3 Het schrift is vrij regelmatig en duidelijk, zonder een erg zorgvuldige indruk te maken. Op tal van plaatsen vinden we correcties. Sommige daarvan zijn duidelijk van de hand van Hooft, bij andere kan men daaraan twijfelen. Dat gelft in het bijzonder voor verbeteringen met potlood (soms met inkt herhaald) en in Italiaanse hand. We vinden ze vooral in de namen van de personages. De mogelijkheid dat ook deze verbeteringen door Hooft zijn gemaakt, is echter zeker aanwezig.Ga naar voetnoot4 Een deel van de correcties moet aangebracht zijn nadat de berijmer het manuscript had gebruikt. SHB geeft soms een plaats uit SHH in gecorrigeerde redactie weer, andere keren echter in nog niet gecorrigeerde redactie. Voor een bespreking van de verschillende correctiefasen verwijs ik naar mijn proefschrift. Daar zijn ook de problemen van de translitteratie en de editering van dit handschrift aan de orde gesteld.Ga naar voetnoot5 De daarbij geformuleerde principes heb ik in de hier volgende uitgave gehandhaafd. Dit betekent dat de tekst diplomatisch wordt weergegeven, volgens de uitgangspunten die zijn gehanteerd in de Proeven van tekst en commentaar voor de uitgave van Hoofts lyriek, maar dat is afgezien van het verantwoorden van onzekere lezingen in de tekst. Dergelijke onzekerheden treden vooral op bij de keuze tussen hoofdletter en kleine letter. Ik heb in zulke gevallen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
telkens de knoop doorgehakt, rekening houdend met Hoofts systeem van hoofdlettergebruik.Ga naar voetnoot1 Dit houdt onder meer in, dat de namen van de sprekende personages alle met een hoofdletter worden gespeld. Ik heb lang geaarzeld of ik deze gevallen, die over het algemeen geen belang hebben voor de interpretatie van de tekst, toch in de aantekeningen zou vermelden. Uiteindelijk heb ik besloten dat niet te doen voor majuskel/minuskel en voor al of niet aaneenschrijven van woorden, en wel op grond van de argumenten die ik op blz. 87-88 van mijn proefschrift heb opgesomd. Iedere onderzoeker voor wie dit soort gegevens van belang is, zal toch zelf terug naar het manuscript moeten. Een garantie dat alle twijfelgevallen zijn onderkend, kan immers niet geboden worden, ook niet met de meest angstvallige verantwoording van onzekerheid. Een probleem bij het diplomatisch weergeven van Hoofts handschrift vormden verder de passages in het Latijn. Hooft gebruikt hiervoor over het algemeen een schrift dat enigszins verschilt van dat in de rest van de tekst, o.a. doordat de letters er wat meer ruimte krijgen. Het onderscheid is echter niet altijd duidelijk aanwezig. Ik heb verkozen in de uitgave alle Latijn te cursiveren, liever dan telkens ad hoc een vaak aanvechtbare keuze tussen romein en cursief te moeten maken. Wat de correcties in het handschrift aangaat, deze neem ik in mijn editie over, en wel op grond van de redenering dat ze, blijkens de gecorrigeerde lijst van personages, vrijwel allemaal, zo al niet door Hooft zelf aangebracht, dan toch door hem bedoeld zijn. Alleen de doorhaling met potlood in r. 88-89, die mij evident onjuist voorkomt, heb ik niet gevolgd. Alle correcties die in het handschrift staan, worden hierachter in de manuscriptologische aantekeningen gesignaleerd. Een uitzondering maak ik slechts voor de veranderingen in de persoonsaanduidingen (bijv. die van Landtheiligh in Schijnheiligh) die consequent door het hele stuk heen zijn aangebracht. Deze vermeld ik de eerste keer dat ze voorkomen en voorts daar waar de correctie bijzondere aspecten vertoont. Ik heb doorhalingen zoveel mogelijk ontcijferd. Ze kunnen onder meer een indruk geven van de varianten die Hooft heeft overwogen bij het vertalen van de Italiaanse tekst. Ten behoeve van de nummering zijn in de uitgave de regels van het handschrift aangehouden. Bij Hooft staan de namen van de sprekende personages vóór de regels, behalve bij het begin van een nieuwe scène. Ter wille van de parallellie met de tekst van de berijming zijn ze nu telkens boven de regel geplaatst. Woordverklaringen bij Hoofts tekst zijn alleen in die gevallen opgenomen, waar de lezer geen steun kon vinden in de berijming en de daarbij gegeven aantekeningen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bredero's Schyn-heylighDe tekst is in vier zeventiende-eeuwse edities overgeleverd: de eerste druk van 1624 (A), de uitgave van 1637 (B), opgenomen in Alle de wercken 1638,Ga naar voetnoot1 die van 1644 (C) in Alle de wercken van dat jaarGa naar voetnoot2 en de druk in Alle de wercken 1678 (D).Ga naar voetnoot3 De uitgaven van 1644 en 1678 zijn nadrukken zonder autoriteit: ze bezitten geen directe relatie met handschriftelijke kopij. De druk van 1637 zou deze wel kunnen hebben. De uitgever Vander Plasse deelt immers in de voorrede van Het daghet uyt den Oosten over de werken van Bredero mee, dat deze zijn ‘Te samen oversien, verbetert en vermeerdert uyt syn eyghen Schriften.’ Onder de daarbij opgesomde werken komt ook Schyn-heyligh voor. Veenstra heeft voor Griane aangetoond, dat dit geen reden vormt om de druk van 1638 als uitgangspunt voor een moderne editie te verkiezen boven de eerste druk.Ga naar voetnoot4 Voor Schyn-heyligh geldt dit eveneens. Aan de druk van 1624 ligt in elk geval handschriftelijke kopij ten grondslag, van welke aard deze dan ook geweest mag zijn. Blijkens de overgenomen fouten (zoals wijs' voor wijf in vs. 284, Eerste i.p.v. Tweede bedrijf boven II 6) heeft de uitgave-1624 als kopij gediend voor die van 1637. Kenmerkend zijn daarvoor ook de onjuiste correctie van een zetfout in A (vernfutich in vs. 2060 tot vernutich i.p.v. het juiste vernuftich) en het weergeven van ad ortum met zeer dunne t (vs. 983) als adorum in B. Afgezien van evidente zetfouten, spelling- en interpunctievarianten en alternatieve woordvormen (fijntjens/fijntjes, self/selfs) noteerde ik ruim 150 varianten van 1637 t.o.v. 1624. Ongeveer de helft hiervan is zeker als fout te kenmerken, bij een aantal andere is dat mogelijk het geval. De overige varianten zijn grotendeels neutraal. Slechts acht gevallen zouden eventueel als verbeteringen aangemerkt kunnen worden:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor de meeste van de hier geciteerde lezingen uit A is het overigens twijfelachtig of ze fout genoemd mogen worden. Vormen als 1, 2 en 3 komen bij Bredero geregeld voor, evenals de dubbele ontkenning (8). In elk geval kan iedere ‘verbetering’ aangebracht zijn zonder raadpleging van een handschrift. Dat betekent dat er geen reden is, om aan druk B een onafhankelijke autoriteit toe te kennen. De varianten in deze druk kunnen derhalve ook geen basis vormen voor tekstkritiek. Hoogstens kunnen ze een emendering volgens de eerder uiteengezette principes (zie blz. 42) ondersteunen, indien ze laten zien dat een willekeurig zeventiende-eeuws taalgebruiker (de zetter of corrector van druk B) een overeenkomstige correctie heeft aangebracht. Het gezag van deze taalgebruiker wordt echter wel danig ondergraven door de grote hoeveelheid evidente fouten die hij heeft laten passeren. Op grond van deze situatie heeft het niet méér zin de varianten van B af te drukken in onze editie, dan de varianten van C of D, uitgaven waarin de corrumpering van de tekst zich nog verder heeft voortgezet. Dat we de varianten van 1637 met uitzondering van spelling- en interpunctievarianten desondanks opgeven,Ga naar voetnoot1 geschiedt terwille van de uniformiteit in de uitgave van Bredero's werken.
De eerste druk dient derhalve als basis voor onze editie. Mij zijn vijf exemplaren ervan bekend: U.B.-Amsterdam sign. 461 F 810, U.B.-Leiden sign. 707 C 78 (katern B ontbreekt), U.B.-Utrecht sign. Z.oct.3551, K.B.-Den Haag sign. 938 B 87 en Bibliothèque Nationale Parijs sign. Yi 892.Ga naar voetnoot2 Ik heb de exemplaren Amsterdam, Utrecht en Den Haag en fotokopieën van de exx. LeidenGa naar voetnoot3 en Parijs volledig gecollationeerd. Hierbij is geen enkele onderlinge afwijking aan het licht gekomen, afgezien van enige nuancering in het zwart ten gevolge van lichtere of zwaardere inkting. De overgeleverde exemplaren geven derhalve geen aanwijzingen dat er op de pers gecorrigeerd zou zijn. De titelpagina van de druk van 1624 is hierachter naar het Amsterdamse exemplaar gereproduceerd. Het handelt om een boekje in-4o, met als collatieformule *4, A-H4. De naam van de drukker wordt, zoals vaker in uitgaven van Vander Plasse, niet vermeld. Bredero's Angeniet, die een jaar eerder verscheen, bevat wel een colofon, met de mededeling dat het boek is ‘Ghedruckt by Paulus van Ravesteyn.’ Er is geen grond voor een veronderstelling, dat Schyn-heyligh ook bij Van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ravesteyn gedrukt zou zijn. Wel komen zowel de gebruikte tekstletter als de grote sierletters overeen, maar dat materiaal is te courant om er een toeschrijving op te baseren. De afgedrukte sierletters bezitten geen zodanige bijzondere kenmerken (zoals beschadigingen), dat ze ter idenficatie gebruikt zonden kunnen worden. In Angeniet is er bovendien een grotere verscheidenheid aan lettertypen (er wordt bijv. ook een civilité gebruikt) en vergelijkbare elementen in de twee drukken (privilege, lijst van personages) zijn typografisch anders aangepakt. Tenslotte is ook het ontbreken van een colofon in Schyn-heyligh een negatieve aanwijzing. Vander Plasse heeft trouwens door de jaren heen van de diensten van allerlei drukkers gebruik gemaakt. Op de tekstkritische problemen bij het weergeven van de tekst ben ik reeds in het voorafgaande hoofdstuk ingegaan. Wat de overige tekstbehandeling betreft, sluit deze editie aan bij de andere uitgaven in deze reeks van Bredero's werken. In overeenstemming met de praktijk van de meeste collegae-editeurs heb ik het gebruik van de hoofdletters I/J en U/V genormaliseerd.Ga naar voetnoot1 Voor de namen van de sprekende personen wordt, net als in Stutterheims editie van de Spaanschen Brabander, niet de spelling van de lijst van Personagien aangehouden, maar die van de eerste vermelding boven een scène. Hierop heb ik echter twee uitzonderingen gemaakt. De vorm Simon komt alleen de eerste keer voor, boven I 5, elders staat bijna steeds Symon. Een overeenkomstig geval is Marrie (alleen in I 6), de normale vorm (ook in de gesproken tekst) is Marry. Ik spel daarom Symon en Marry. De richtlijnen zoals die door de tekstverzorgers van de Bredero-editie zijn vastgesteld, bepalen dat romeins lettertype bij eigennamen, vreemde woorden, korte citaten enz. in de tekst in fractuur worden weergegeven door klein kapitaal. In Schyn-heyligh zou deze bepaling door het vele Latijn, vooral in de tekst van Lamfert, tot een qua typografie ongelukkig resultaat leiden. In onze editie is daarom gekozen voor cursivering, behalve voor de eigennamen. Voor het overige gelden de afgesproken richtlijnen: Evidente drukfouten worden in de tekst verbeterd, maar met verantwoording dienaangaande in de voetnoten. Een lange ʃ wordt vervangen door een s, een ronde r door een gewone. Een schuine streep, in gotisch schrift, wordt vervangen door een komma. De weinig talrijke afkortingen worden aangevuld. Namen van sprekende personen worden zowel naar de spelling als in typografisch opzicht genormaliseerd door ze steeds voluit in klein kapitaal boven de versregels te plaatsen. Toneelaanwijzingen worden eveneens genormaliseerd door ze steeds cursief, met de eigennamen voluit, en zonodig door een punt afgesloten, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tussen de versregels te plaatsen. Bij een toneelaanwijzing die tevens de aankondiging van een volgende spreker betekent, wordt de eigennaam in klein kapitaal gedrukt, de rest cursief. De oorspronkelijke aanduidingen van bedrijven en tonelen blijven gehandhaafd. Indien ze kennelijk ergens ontbreken of in enig opzicht foutief zijn, wordt zonodig een regel wit in de tekst tussengevoegd, met verantwoording dienaangaande in een voetnoot. Om het oorspronkelijke versbeeld zoveel mogelijk te behouden, worden in de tekst geen verwijzingstekens geplaatst. Wel worden de versregels per vijftal genummerd. De noten die de weergave van de tekst betreffen, worden op iedere bladzijde direct onder het tekstgedeelte afgedrukt. De noten ter verklaring van bepaalde woorden en zinswendingen worden onder aan de bladzijde in twee kolommen afgedrukt. Indien uitvoeriger verklaringen nodig zijn, worden deze afgedrukt achter de gehele tekst. Naar deze Aantekeningen wordt verwezen door middel van een sterretje in het voetnotenapparaat. Ik dank dr. C. van de Ketterij voor zijn hulp bij het interpreteren van enkele moeilijke plaatsen in Bredero's tekst en mevrouw M.H. Keip voor het uittikken van de woordverklaringen. Van de kritische aandacht van prof. dr. G. Stuiveling heeft deze uitgave op talloze punten geprofiteerd.
Lijst van diakritische tekens (gebaseerd op Proeven 1968, blz. 26-27)
Indien de noteringen leestekens betreffen, worden die voluit genoemd.
E.K.G. |
|