Inhoudt van't Treur-spel van Rodderick en Alphonsus.
Int eerste deel werdt ghehandelt de vrientschap van twee Edellingen, Rodderick en Alphonsus, die alleleens gesint zijnde, verlieven op Elijsabeth, de Nichte des Konincks Ferdinando, waar van sy den eenen grondigh lieft, ende den anderen hertelijck haat: Alphonsus dit vermerckende soeckt heul aan sijn Minne maat, die hem 'tselvighe in aller billicheydt weyghert ende af-slaat; waar door sy die Vrunden waren, dóódelijcke vyanden scheyden.
Ten tweeden, na des Konincks reden en voorslagh op d'aankomste der Mooren, neemt Rodderick een onbekende Knecht, en sendt hem looslijck aan Elijsabeth met sekere Brief, die sy ontfanght inde volle vergadering, waar in sy haar (soo 'tschijnt) dapper ontstelt, daar op haar den Brief-dichter neder set en tróóst, waar na sy alleen zijnde; met groot vernoegen den selfde leeft. Onder anderen wert haar noch een bestelt van Alphonso, die sy (schier onghelesen) stucken scheurt.
Ten derden, na de overwinninghe des Conincks over de Mooren, verschijnt in droeflijcken ghelaat den moedigen Roddrick, die sich beklaaght hoe dat twee Spaansche Edellieden hem inde hitte vanden Slagh geweldelijck hadden berooft sijn ghevanghen Moorsche Kapiteyn. De Koning op 'tversoeck vanden aanklagher, wijst het oordeel aan den wtkomst van den Tournoy: Waar van Elijsabeth bedroeft zijnde, 'snachts jammerlijck klaaght. Rodderick werdt bykans verslaghen, doch van den vermomden Alphonsus mannelijc ontset, en winnen de prijs daar toe gestelt.
Int vierde: Rod'rick ghewont legghende, wert daagh'lijcx vertroost van sijn Lief: Alphonsus dit bespeurende, vertreckt mismoedelijck, met een sijn Vrunt. De Ghelievers versoecken oorlof aan den Koningh, om haar trouwdagh by haar Ouderen te volvoeren, 'twelck haar werdt vergunt, ondertusschen werdt daar ghebootschapt de ghevanghenis van Alphonsus, die Rodderick voor sijn Moor verwisselt en verlost.
Int vijfde wordt Elijsabeth, die haar wat verlustighde, ghegrepen en ghevanghen ghevoert van ses Moorsche Róóvers, doch wort eyndelingh ontset vanden dwalenden Alphonsus, die haar daar nae met grooter droefheydt aanboodt sijn bloedigh Swaart, op datse hem als haar vyandt van 'tleven souw beróóven, waar op sy hem dient: Onderwylen verstaat den wackeren Rodderick sijn swaar verlies, en komt ylingh ghewapent, den nauwelijcks levenden Alphonso doorstóóten. Elijsbeth vlucht, hy bekent sijn schult aanden stervenden, en valt op hem in swijm, sy nader, ende hy bekomende, raast met een al te groote onghebondentheydt. Dit leste maackt het hele Treur-spel volkomen droevigh: Sluytelijck, sy trouwen; maar leven niet lang t'samen. Hier op is gemaackt een uytlegh, Geestelijcker wijs: daar toe is hier by ghevoeght een toegiftje.