Rodd'rick ende Alphonsus
(1968)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 117]
| |
Ga naar margenoot+Tweede deel.Eerste handelinghe.
pagie
715[regelnummer]
Na dat mijn Meester my kreegh gust'ren in zijn dienst,
Bruyckt hy voor Bode my, midts ick ben onghesienst,Ga naar voetnoot716
En onkundigh in't Hof, laat hy t'huys al d'anderen,Ga naar voetnoot717
Om niet te zijn bewust by gheen der ommestanderen.Ga naar voetnoot718
Hy heeft my op dees uur belast den Brief, nu dien
720[regelnummer]
Te gheven daar ick hem met soude kouten sien:
En 'tis nu rechts den tijt, ick magh hem voorts gaan halen.
Siet hier is wijdt ontspreyt de rijcke Konings salen.Ga naar voetnoot722
Edele jonghe Maaght, ick wensch u goeden dagh,
Met sampt soo veel vreugd alsm'yemant wenschen magh.Ga naar voetnoot724
725[regelnummer]
Ghelieft u desen Brief t'ontfaan en op te breken?
Aanhoort den inhout self van haar stil-swygend' spreken.
Elisabeth leest den Brief binnens mondts.
elisabeth
Soo onschuldigh is het pappier van laster grof,
Als het onwaardigh is van alle kunst en stof;
Om dattet werckeloos gheheel is sonder leven:
730[regelnummer]
Maar schande hoort hem, die't soo stout'lijck heeft gheschreven.
Ick oordeel dit pappier te werden nu verbrandt,
Vermits het draaght op hem, 'tgheen teghen mijn verstandt,Ga naar voetnoot732
| |
[pagina 118]
| |
Seer lastigh valt mijn Gheest, en kneust my mijn ghedachten.
Maar als ick mijn bedenck, 'kheb onrecht in mijn klachten!
735[regelnummer]
'tPappier is buyten schuldt, 'tpast al op hem verhaalt;Ga naar voetnoot735
Die met zijn swarte inct zijn quade wil af-maalt.
Dus wert mijn eerste waan voor snoot en valsch bevonden.
Ach! ick bevind' my nu an dit pappier verbonden,
Mits dat het mijn vermaant te houden naarstigh wacht,
740[regelnummer]
Voor d'Vyandt van het gheen ick meest op aarden acht:
Ja meer als 'tleven self, of groote Koningrijcken.
Te slecht is 'sWerelts stof by d'eer te verghelijcken:
Maar ick ghetroostet my, ghelijck de vaste rotsen,
Die de buld'rende Zee met stormen schijnt te trotsen.
745[regelnummer]
Of hyse woest an-tast, becinghelt en besluyt,Ga naar voetnoot745
Hy stoot, en doodt zijn kracht, dat hy te rugghe stuyt,Ga naar voetnoot746
En vliedt vast over-hoop, als moeloos en verslaghen;Ga naar voetnoot747
Soo dat de baren bang, haar selven vluchtigh jaghen.
Maar de moedighe Rots die staat al even kuyn,Ga naar voetnoot749
750[regelnummer]
En kranst in spijt van hem zijn onwinlijcke kruyn.Ga naar voetnoot750
Alsoo verhoop ick mee, dat 'theftigh grof verbolghen
Versoecken, eynden sal tot schade die mijn volghen.
Haar boosheyt wensch ick oock een ongheluckigh endt,
Op dat mijn reynheyt niet van haar en wert gheschendt.
Ga naar margenoot+rodderick troost haar.
755[regelnummer]
Mevrouwe, soo my dunckt door u heusche manieren,
Souden u niet misdoen de alder-wreetste Dieren,
Als ghy maar 'tminste point van u beleeftheyt bruyckt;Ga naar voetnoot757
Of als ghy eens u vrund'lijck oogjens open luyckt:
Want siet, daar schuylt een kracht in u over-schoon' Ziele,
760[regelnummer]
Die den Barbarste mensch zijn felheyt kan vernielen.
Wie souw dan willen zijn over sich selfs soo wreedt,Ga naar voetnoot761
Dat hy met quade faam u soude doen dan leedt?
Ick waan niemant: Maar 'tis de ghewoonte der Vrouwen,
| |
[pagina 119]
| |
Alle ding in't quaat te nemen; of te houwen
765[regelnummer]
Een ander als haar selfs, die doch soo vaardigh zijn,
Om de arme Jongmans te domp'len inde pijn;
'tSy dat ghy haar in Liefd' door u ghesicht doet branden;Ga naar voetnoot767
Of maackt haar soete hoop door Hoverdy ter schanden.
Aangaande van my, ick ben de Maaghden zoo ghetrouw,
770[regelnummer]
Dat ick hem strenghelijck in Indygie volghen souw,
Om hem te dooden die haar eere wouw vermind'ren;
Al waar't óóck met mijn doodt, als ick't maar moght verhind'ren,
En schuymen de Werelt van dat schadelijcke drift,Ga naar voetnoot773
En Vyanden des Deughds, met ghewelt, of met gift.
775[regelnummer]
In welcke saack met my alle eer'lijcke Mannen
Souden handthaven, om 'tquaat van d'aarde te bannen.Ga naar voetnoot776
Nochtans, mijn Joffrouw! soo u yets is gheschiet,
Sonder Reden of Recht, of der Nature, sietGa naar voetnoot778
My u Rodderick hier, bereydt tot uwen dienste.
780[regelnummer]
Al ben ick bekent (ick kent) van d'Ridders d'onghesienste.Ga naar voetnoot780
Om u te wreken van u onghelijck of scha,Ga naar voetnoot781
Ick soude daarom niet u wrake laten na;
Al wasset oock met groot perijckel van mijn leven:
Ja teghen mijn selfs, soo ick yet hadd' bedreven,
785[regelnummer]
Daar door u vreughd' of eer souw zijn ghenomen af;
Ick achten waardigh my de alderswaarste straf.
Daarom ghebiedt, mijn Vrouw! ick sal 'tghebodt vervullen:
Soo dat de werken óóck de woorden g'lijcken sullen.
elisabeth
Heer Ridder 'k weet u danck van tgheen ghy my aanbiedt;
790[regelnummer]
Maar de gheleghentheyt vereyscht dit nu noch niet.
Doch Pagie ghy sult uwen Meester antwoort draghen,
Dat ick met Reden my seer over hem beklaghe.
Pagie binnen. Gordynen toe.
| |
[pagina 120]
| |
elisabeth uyt.
Ick kon niet haast ghenoegh gheraken uyt de saal:Ga naar voetnoot793
Hier is bequaamheyt nu, dat ick mijn scha verhaal.Ga naar voetnoot794
795[regelnummer]
Verraderlijcke hert! hoe kunt ghy u soo sluyten?
Ghy zijt van binnen niet, als ghy u veynst van buyten.
Ach Rodd'rick! alsoo haast ick 'tsoet bedroghje las,
Doen wist ick selver niet, waar, wiens, of hoe ick was,
Ga naar margenoot+Door menighten te saam der snelle verand'ringhen,Ga naar voetnoot799
800[regelnummer]
Quam mijn goe-gunst met schaamt, root-bloossent boven dringhen.Ga naar voetnoot800
Maar hey! ick moest met schreumt ghelaten mijn anschijn,Ga naar voetnoot801
Als of ick op mijn Lief scheen seer versteurt te zijn,
'tWelck hem villicht bedroeft, of op my doet verbitt'ren.
Lief ick deed om best, uyt vreese der omsitt'ren,
805[regelnummer]
Die met afgunste groot verarg'ren in u vreught.Ga naar voetnoot805
Daar't schiedt om beters wil, is 'tveynsen óóck een deught.
Volmaackte Jongheling, ick min u, laas! met vresen.
Ick acht mijn selven u niet waardigh schier te wesen.
Ghy zijt certeyn het Wit daar mijn ghedacht op stert:Ga naar voetnoot809
810[regelnummer]
Ghy hebt de Plate; maar ick 'tdrucksel in mijn hert,Ga naar voetnoot810
Daar mijn ghedachten al ootmoedigh voor u knielen;
Die staagh met eerbaarheyt om u te dienen krielen.
Waar is den waarden Brief, daar 'thert niet van wil weten:
Of schijnt door blijdschap haar te hebben heel vergheten?
Sy leest den Brief overluyt.
Roddericks Brief aan Elisabeth.
815[regelnummer]
Voochdesse van mijn siel! Regente van mijn leven,Ga naar voetnoot815
| |
[pagina 121]
| |
Soo haast den Hemel my die kennis heeft ghegheven
Van u verheven deucht, en blonde schoonheyt braaf:
Soo haast vviert ick terstondt dyn overgheven slaaf,Ga naar voetnoot818
Die sich dienst-tuchtigh laagh met ootmoet heeft gheboghenGa naar voetnoot819
820[regelnummer]
Onder u lief ghebiedt, en vvonderbaar vermoghen.Ga naar voetnoot820
Vvant Rodd'rick die vvel eer dvvangh d'ys're Mannen stout,
Vverdt Lief! door u ghesicht verheert en gants vervrouvvt:Ga naar voetnoot822
Den Rodd'rick! die vvel eer int blancke stale vvapen
Onder die blauvve Lucht op d'Aarde plach te slapen,
825[regelnummer]
Vviens moedigh herte kloeck de onrust schatten licht;
Kan nu niet vvederstaan een vriendelijck ghesicht,
Dat uyt u oochjes klaar soo lieffelijck komt stralen,
En mijn vervvonnen siel komt uyt myn lichaem halen.
Ick leef, en ick leef niet, vvanneer ick by u ben,
830[regelnummer]
Doch sonder u ghesicht ick gheensins leven ken.
Lieve Elysabet! Goddinne van mijn herte!
Myn oorspronc van myn vreucht; myn oorsaac van myn smerte.
Ach Hemel-vvaarde Vrouvv! het dunckt myn duysent Iaar
Gheleden, dat ick laetst by u, myn leven! vvaar,
835[regelnummer]
Ga naar margenoot+Herts alder-liefste Lief, gaat ghy myn meer afsluyten
Van u Godd'lijck aenschijn, myn doot sal daar uyt spruyten:
Vvant siet nu al bereets, de Gheest myn al begheeft,
Die nu niet meer in myn, maar in u ziele leeft.
Don Rodrigo de Madrid.
Gheluckigh is de handt die u soo konstigh schreef.
840[regelnummer]
Doorluchtigh is 'tverstandt die u soo sin-rijck dreef.Ga naar voetnoot840
'tIs waar, ick kus den Brief, verwildert seer van sinne,
Om datse komt van hem, die ick hier meest beminne.
| |
[pagina 122]
| |
nieuwen-haan
Ick wensch u goeden dagh mijn Vrouw', weest seer ghegroet.
Siet tot mijn groot gheluck komt ghy my hier te moet.
845[regelnummer]
Den wegh ghy my verkort, en last van desen Brieve:
Daar u bescheydenheyt t'antwoorden op ghelieve.
Alphonsus Brief aan Elisabeth.
T'Is mijn van herten leet dat dit Pappier of Brief,
De naam van moeyelijck sal kryghen van mijn Lief.Ga naar voetnoot848
Al is sy (ick bekent) met kleyn verstant gheschreven,
850[regelnummer]
Soo dientse my nochtans om u verstaan te gheven,
Mijn daghelijcksche pijn en leyde droefheyt groot,Ga naar voetnoot851
Die sonder sterven staagh mijn jongher hertje doot.
Mijn ziel die vvenscht veel meer myn liefde te doen kennen
Met levendighe stem, als met een doode penne:
855[regelnummer]
Maar ghelijck de Schippers door berningh ende nootGa naar voetnoot855
Verlaten 'tgroote Schip, en springhen inde boot,
En roeyen door de Zee, het vvelck sy niet doen souvven,
Indien sy hadden moet het zelve te behouvven:
Dan siende dat de kans soo krap staat en so pal,Ga naar voetnoot859
860[regelnummer]
Soo bruycken sy de Bock en peuren nae de wal.Ga naar voetnoot860
Al even eens moet ick mijn lyden en mijn treuren
V klaghen by gheschrift, nu my niet mach ghebeurenGa naar voetnoot862
Te uytten met de mondt, moet ick't met Letters hier
Mijn heymelicke pijn afschilderen op 'tPampier;
865[regelnummer]
Dat u, meen ick, vvel naackt en klaarlick sal bedieden
Dat al de martelry die yemandt mach gheschieden,
Ga naar margenoot+Hoe wreedt en streng 'toock is, dat souvv noch wesen soet,
By't wreede lyden dat ghy my ghewoonlijck doet.
Maar denckt Mevrouw, hoewel de felle helsche Goden,
870[regelnummer]
In alle wreedtheyt zijn doorwieckt en opghesoden,Ga naar voetnoot870
Nochtans ontfanghen sy der menschen Offer wel,
| |
[pagina 123]
| |
Om te versachten haar grousame strafheyt fel.
Vvilt u doch niet by haar in stuursheyt verghelijcken;
Maar laat u Maaghd'lijck hert en medelyden blijcken:
875[regelnummer]
Ontfangt ten minsten dan mijn suyver Minne-bloedt,
Dat nu door teering doch in my verdrooghen moet.
Soo ghy my langher houdt in dese swaar ellenden,
'tIs den Verwinner eer dat haastigh hy gaat enden,
Het leven van zijn slaaf; of dat hy stracks hem vrijt,Ga naar voetnoot879
880[regelnummer]
Dan hy hem pijnt seer streng met slaverny altijdt.
Neemt dan van mijn doch wegh, dat bidd'ick u van herten,
Mijn onlydelijck wee, vol pynelijcke smerten.
VVilt my nu door de Doodt toe-laten dat ick sterf;
Of gunt my dat ick nu van u het gheen verwerf,
885[regelnummer]
Dat voetsel dat mijn ziel in't leven kan behouwen.
'tIs waar dat ick't gheniet, maar met de meeste rouwen.Ga naar voetnoot886
Troost my troostloose mensch, die u met druck dit schrijf.
Die u was, nu noch is, en nu, ja eeuwigh blijf
V onveranderlijcken, maar ongeluckigen, Dienaar en ghetrouwen Slave Alphonsus de Tolledo.
Sy heeft den Brief ghelesen.
elisabeth
Hoe komt u Meester soo heel overgheven stout,Ga naar voetnoot889
890[regelnummer]
Dat hy dus woelt vergheefs en niet zijn rust en hout?
Daar hy wel weet dat ick my soo gansch veronwaardigh,Ga naar voetnoot891
Te lesen zijn gheschrift, vermetel en hovaardigh.
Seght hem 'tis vruchtelóós dat hy my meerder schrijft,
En breeckt zijn hóóft om niet, en dus zijn tijdt verdrijft.
895[regelnummer]
Gheen antwoort of gheen tróóst en sal hem meer ghebeuren,Ga naar voetnoot895
Als dat ghy hebt ghesien zijn Brief aan stucken scheuren.
Scheurt den Brief.
Gaat hem bootschappen dit, en maackt u spoedig vóórt.
| |
[pagina 124]
| |
nieuwen-haan
Dat's voor Alphonse, ach! een al te droef antwóórt.
binnen.
elisabeth
Den Sot soeckt soo verdwaast mijn stille rust te steelen.
900[regelnummer]
Ach! mijn ghemoetje teer kan gheen versteurnis velen.Ga naar voetnoot900
Besadight u mijn hert, en by u selven denckt,
Eens op de lieve gift, die u, u Rodd'rick schenckt.
Komt hier mijn Brief; siet hier is die my sal verlichten.
Y! wat een vasten handt: hoe treflijck is zijn dichten:
905[regelnummer]
Daar hy als levendigh (door kunst) de Min in grift.
Ach! saligh, heerlijck; ach! ach! seer gheseghent schrift.
Ach Rodd'rick! ghy wert my langs hoe anghenamer.
Ter Werelt geen soo schóón, gheen liever, noch bequamer.
Ga naar margenoot+ferdinandus den Spaenschen Koning.
Ghy Helden hoogh van moedt! Ick heb van daagh vernomen
910[regelnummer]
Van mijn ghetrouwe Spien, een onverwachte Maar,Ga naar voetnoot910
Daar ick my grootelijcks met reden in beswaar,
Vermits de Mooren swart ons schielijck overcomen.Ga naar voetnoot912
Wel wat anghstvalligheyt, doet mijn kleynhartigh schromen?
Van waar komt my die schrick? Al waar de Tydingh waar,
915[regelnummer]
So moet ick soecken raadt en middel om 'tghevaar
Te breecken of t'ontgaan, na 'tvoorbeeldt van de Vromen.Ga naar voetnoot916
Wat suffery is dit? Wel waar is mijn verstandt,
En de grootmoedicheyt die'ck voormaals in my vant?Ga naar voetnoot918
Daar ick wel eer meed' droegh mijn swaarste onghelocken?
920[regelnummer]
Die zijn (God betert) nu in dit voorval vertrocken.
Dies staat in twijffel, laas! de zeeckerheydt mijns staats
Door manghel vande Tijd en kleynheyd mijns beraats.
| |
[pagina 125]
| |
Want mijn Tijdt is te kort, om langh hier op te raden,
De noot die is seer groot daar ick my nu in sie,
925[regelnummer]
Sy wil niet dat ick nu tot ander toevlucht vlie,
Als tot u vromicheydt en Mannelijcke daden.
Mijn meeste Krijghslien zijn ghesonden in Granaden,
And'ren in Arragon, in nieu Spangen, en dieGa naar voetnoot928
Zijn my te veer van honck, dat ickse op ontbie.
930[regelnummer]
Dus ben ick nu met recht in dese saack beladen.
Wat sal ick dan bestaan in dit ghevaarlijck stuck?
Sal ick een Velt-slagh slaan op ‘tweyffelend’ gheluck?Ga naar voetnoot932
Dat schijnt my ongheraan. Wat sal ick dan beginnen?
Wechvluchten van den strijdt of nemen aan het juck,
935[regelnummer]
Vanden Maraan? O neen! 'tIs best dat ickse druck,Ga naar voetnoot935
En valle op het lijf met hope van verwinnen.
Moedighe Mannen hoort! hoort helden van mijn bloedt,
Treckt sonder Trommel-slagh met opgherolden Vanen,
In aller stilten heen: Op dat de IndianenGa naar voetnoot939
940[regelnummer]
Niet eens en riecken dat ghy haar komt te ghemoet:
Maar blijft in ordeningh te Paarde en te voet
En leghert u aldaar, daar ghy u best sult wanenGa naar voetnoot942
In u voordeel te zijn: Op dat ghy de Maranen
De grootste schade, en de meeste af-breuck doet.
945[regelnummer]
Een yder ruste sich soo wel van Moedt als Wapen,
Om keeren het gheweldt, tot ons verderf gheschapen,
Den woesten springh-tocht van den wereloosen swart.Ga naar voetnoot947
Yg'lijck begheve sick om Eere te betrachten,
Tot voorstant van ons Landt, weet ick gheen grooter krachten,Ga naar voetnoot949
950[regelnummer]
Als Eendracht, goedt beleydt, en een kloeckmoedigh hart.Ga naar voetnoot950
| |
[pagina 126]
| |
Dees dinghen zijn u meest en op het hooghst van nooden
In dese snelle slagh. Gaat aan ghy vrome Lien.Ga naar voetnoot952
God gheve dat ick u verwinnaars weer magh sien.
Die laat u te ghelijck haar hoop en leven dooden.Ga naar voetnoot954
tweede choren uyt.
1
955[regelnummer]
'tGeheluck dat staat seer selden stil,Ga naar voetnoot955
'tVveet selven niet hoe dattet wil,
'tLeyt de Princen laghen.
Of dien die hem te hoogh verheft,
Wert veel-tijts onversiens ghetreft,Ga naar voetnoot959
960[regelnummer]
En met Armoede swaar gheslaghen.
Maar die't gheluck recht vvel bekijckt,
Die siet dat het een mensch ghelijckt,
Met vleughelen gantsch vvispelturigh.
Vermits dunckt my; doch na mijn vvaan,
965[regelnummer]
Dat selden hier de Mensch blijft staan
In eenen selfden standt vast ghedurigh.
3
De Maar die schrickt het groote Hof,
Mits dat de svverte Mooren grof
Ghevallen zijn in 'sKonincx eyghen Landen;
970[regelnummer]
En plunderen vvoest daar Land en Luyd';
Ia taacken dat voor Vrye-buytGa naar voetnoot971
Met over-moetvvillighe handen.
| |
[pagina 127]
| |
4
Soo grijpt een yeder oock om best
En sleept heel gretigh in sijn Nest
975[regelnummer]
'tHoy van des Vvereldts Vvaghen:Ga naar voetnoot973-75
Maar siet de Dood in korte Tijdt
Den Mensch verrompelt en benijdt,Ga naar voetnoot977
Hem d'aartsche goederen me te draghen.
5
Den Adel vvapend' sich verbaast,
980[regelnummer]
De freyste Ridders vollighen haast
Den Vyant vvacker op sijn hielen;
Die vverdt soo onvervvacht beclipt,Ga naar voetnoot982
Zo datter nauvvelijcks een ontslipt
Die sy niet moorden en vernielen.
6
985[regelnummer]
Alphonso door sijn vvanhoop groot,
Veracht, noch gheensins schuvvt de doot,
Soeckt moedich Ridderlijck te sterven;
Maar Rodderick die vecht veel meer
Om sijn Liefs gunst, om prijs en eer
990[regelnummer]
Hoochloffelijck te vervverven.
Rodderick in dees Tocht bespringht
Een Moorsche Capiteyn, en dvvinght,
Verheert hem flux te gheven ghevanghen!Ga naar voetnoot993
| |
[pagina 128]
| |
Doch tvvee Spaansche Edel-lien,
995[regelnummer]
Int vlacke Velt met fortse dien,Ga naar voetnoot995
Met onrecht hem uyt de handen vvranghen.
8
Met groot gheluck vergingh den slagh,
Soo dat het Landt vol Mooren lagh,
'tVvelck zeghen groot voor haar bediede!Ga naar voetnoot999
1000[regelnummer]
Roderick na ‘teynd’ vande strijt
Met haat besvvanghert door de spijt,
Verklaaght sich staach over d'Edellieden.
|
|