Rodd'rick ende Alphonsus
(1968)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 85]
| |
Ga naar margenoot+Alphonsus eerste uyt-komsteEerste handelingheGa naar voetnoot*T Herdencken vande vreught, van ons voorleden leven,
Plach 'tonghetroost ghemoedt somtijts wat vreughd' te gheven:Ga naar voetnoot2
Soo doetet oock an my, die vaack hier voormaals plach,
Met d'opgangh vande Son, in't kriecken vanden dagh,
5[regelnummer]
Op een gheoeffent Paart, met snelle Hase-winden,
Te ruyschen door het Bosch, om 'tschuwe Wildt te vinden,Ga naar voetnoot6
Dat mijn snuyvende Jaght al snoffelend' doorsmuyght,Ga naar voetnoot7
En jaaght het schichtich Hart verbaast uyt wilde ruyght,Ga naar voetnoot8
Na die bekende laagh, of vanghen't inde tacken.Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Ick plach de bloode Haas in't Legher te verlacken.Ga naar voetnoot10
De doóve Quartel ick, met een ghemaackte stem,Ga naar voetnoot11
Bedrieghelijcken broght in dunne Netgis hem.Ga naar voetnoot12
Ick sagh mijn soetste lust an Sparwers en an Valcken,Ga naar voetnoot13
Die Reygers en Petoors kon inde Lucht verschalcken.Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Inde Broeck-landen by het staande Water stil,
Had ick van Voghel-vangst de aldermeeste wil;Ga naar voetnoot16
Door dat mijn loose Valck zijn gauwe list ghebruyckte:
| |
[pagina 86]
| |
Hy greep d'Endvoghels vet; gheen Teyling hem ontduyckte:Ga naar voetnoot18
Wat Pijlstart, Duycker, Koet, wat maar voor hem verscheen,
20[regelnummer]
Hy ving het met een snap, en vloogher vóort mee heen:
Daar zijn druckend' gheklaauw, en bloedigh fel ghekrabbel,
Haar móórden hallif doodt, en wurpse voórt te grabbel.Ga naar voetnoot22
Het fraytste weyt-spel dat oyt mensch met ooghen sagh:Ga naar voetnoot23
Kort om, ick had al 'tgheen een Weyd-man hebben magh.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Op dat gheen traagheyt slap ons leven souw bekladden,Ga naar voetnoot25
Tot Lichaams oeffening wy veel tijdt-kortingh hadden.
Des Sondaaghs runden wy uyt wedding oft om eer,Ga naar voetnoot27
Wie inde volle loop stack 't netste met de Speer.
Het werpen met de Steen, en 'thand'len van't Gheweer:Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
De Worstel-kunst; ja noch wel duysent dinghen meer,
Die wy naar eysch des tijts oock sonderling verdeelde,Ga naar voetnoot31
Veraarden soo door dwangh de Piemgal geepse weelde.Ga naar voetnoot32
De vry willighe last herschiep ons sterck en rat,
Daar zyne Majesteyt veel dienst van heeft ghehadt,
35[regelnummer]
Eer wy 't Rijck vande Swart met spring-reysen en tochten,Ga naar voetnoot35
Onder de Kroone tot zijn wijt-ghebieden brochten.Ga naar voetnoot36
Doen heeft dees flucxse handt, die noyt zijn kracht ghebrack;Ga naar voetnoot37
Die noyt verloren sloegh, noch noyt vergeefs en stack:Ga naar voetnoot38
| |
[pagina 87]
| |
Soo datter veel verschroockt, en hallef-gare Mooren,Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
In't braacken van haar bloedt de snóóde ziel verlooren.
Na 'tverwoesten van't Landt, wy moesten trecken of;
'Tvolck werdt gheleydt in rust, en wy in 's Konings Hof.
Ga naar margenoot+Daar voor een Rustingh hart wy sachte Kleeren draghen;Ga naar voetnoot43
Dies d'oud' ghewoonte wy door't nieuw ghebruyck verjaghen.
45[regelnummer]
In plaats van Wapens wreedt, sien wy de Maaghden soet,
Die met een vriend'lijck sien verheeren ons ghemoedt.Ga naar voetnoot46
O krancke kracht des Mans! die sich soo laat vervrouwen:Ga naar voetnoot47
Een Vrouw brengt meer te weegh, als duysent Mannen souwen.
Siet hier de gheen die soo onsach'lijck is gheweest!
50[regelnummer]
Siet hier de ghene die van yder was ghevreest!
Siet hier de ghene die Krijghs-helden heeft ghedwonghen!
Die suft, die schrickt nu voor een eungjer naackte Jonghen:Ga naar voetnoot52
Die gulde Pijltjens an mijn blonde Juffrouw biedt;
Die sy uyt haar ghesicht in mijn weeck hertje schiet,Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Daar sy my onghehart en sonder Pantsier siet:Ga naar voetnoot55
Al waar het Harnas staal, ten keert de Minne niet.
Ach Hemelsche Princes! Goddinne der schoonheden!
Die van my wert gheviert, ghedient, en aenghebeden.
Ach! mijn verwonnen Ziel die roept om u ghena:
60[regelnummer]
Troost u ghevanghen, eer het u berouwt te spa.
In alles waart ghy, Lief! seer heerlijck uytghenomen,Ga naar voetnoot61
Ja de volmaackste die ter Werelt soude komen,
Indien ghy maar 'tghebreck van uwe strafheyt liet,Ga naar voetnoot63
Waar met ghy my bereydt een doodelijck verdriet.
65[regelnummer]
Sóó'ck yets van u versoeck met minnelijcker vraghen,
'tWert my gheweyghert dreuts en spytigh afgheslaghen.Ga naar voetnoot66
| |
[pagina 88]
| |
Wat magh de oorsaack zijn? Maar doch, ich heb verstaan,
Dat Rodderick u mint; dan dat sal wel vergaan,
Soo haast ick hem vertel, hoe ick in Minne blake,
70[regelnummer]
Sal hy afstaan uyt Liefd', om mijn Min plaats te maken.
Rodderick uyt.
Doch het verwondert my dat hy zijn Minne deckt.Ga naar voetnoot71
Ghemeenlijck is ontrent de gheen daarmen van spreckt.Ga naar voetnoot72
God groet U Roddrick.
rodderick
Die moet u eeuwigh sparen:
Mijn dunckt ick sagh u niet in hondert duysent Jaren.
75[regelnummer]
Wat goet g'luck, of quaat landt, heeft my van daagh tot nu,Ga naar voetnoot75
Ontrooft de soete vreughd', die ick gheniet door u?
Die ick gheniet door u vermakelijck by-wesen?
Ick twyfel an u jonst met achterkousich wesen,Ga naar voetnoot78
Dat ghy een ander hebt verkoren boven mijn,
80[regelnummer]
Die eertijts in u hert de liefste plach te zijn:
De Fenicx soo ghy spraackt, die ghy alleen beminde:
Want het valt alsoo swaar een ware Vrunt te vinden.
Stoort u Alphonsus niet an dit klachtigh vermaan,
De grootste Liefde heeft de grootste arrigh-waan.
alphonsus
85[regelnummer]
Gheen Eeuw, mijn Rodderick! en sal mijn Liefd' verdryven:
Mijn Liefd' (soo't u belieft) sal altoos Liefde blyven.
Maar den verkeerden Mensch, van Reden gantsch berooft,Ga naar voetnoot87
Veel eer de Loghen-vals, als Waerheyt klaar ghelooft.
Ga naar margenoot+Wt dese Moeder komt dat schandelijck wan-trouwen,Ga naar voetnoot89
| |
[pagina 89]
| |
90[regelnummer]
Die doet ons onghegrondt 'tquaatst' van een ander houwen.Ga naar voetnoot90
Dit is meest door Natuur by yder een ghemeyn.
rodderick
Door't groot begrypen wert de groote Liefde kleyn.Ga naar voetnoot92
alphonsus
De Liefd' is de Fonteyn van Broederlijcke Minne.
De Liefd' vermagh het al. De Liefd' kan't al verwinne.
95[regelnummer]
De Liefde is niet licht; sy hoopt, verdenckt gheen quaat.
De Liefde is een dingh dat nimmermeer vergaat.
De Liefde, daar sy magh, vermijdt het weder-wreken.Ga naar voetnoot97
De Liefde die bedeckt veel sonden en ghebreken.
De Liefde is lijdsaam, soo wel in lief als leydt.
100[regelnummer]
De Liefd' is vriendelijck, en vol langmoedicheydt.Ga naar voetnoot94-100
rodderick
Verschoont door Liefde mijn gantsch onvoorsichtigh spreken.
alphonsus
V vruntschap en u jonst is menighmaal ghebleken
An u op-recht ghemoedt: Want vrientschap die bestaatGa naar voetnoot103
Niet in lief-koossery; maar inde vaste daadt.Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
Veel konnen meesterlijck als vrienden haar ghelaten,Ga naar voetnoot105
Voor d'ooghen vande gheen, die sy van herten haten.
rodderick
Maar dat verdoemt bedrogh wort door den Tijdt bekendt.
| |
[pagina 90]
| |
alphonsus
Hy bedrieght sich selven, die 'tbedrieghen is ghewent.
rodderick
De Pluymstrijckers meest van groote Liefde klappen:
110[regelnummer]
Maar ons vereende jonst begonst van d'eerste trappen;Ga naar voetnoot110
Ja van ons kintsheydt af, tot heden op dees uur.
Versochtheyt heeft ons Liefd' gheproeft in't soet, in't suur.Ga naar voetnoot112
't Vernuwen van ons tijdt doet my noch seer verblyen,Ga naar voetnoot113
Door't stoeyende gheraas der kintsche sotternyen.
115[regelnummer]
Hoe nieus-gierigh pleegh ick de Paarden te beryen.
Hoe plechtigh pleghen wy op d'Hase-pat te tyen,Ga naar voetnoot116
Datmen van stoff en sweet ons nauw bekennen mocht.Ga naar voetnoot117
Hoe dickwils heb ick u met springhen wel verpocht.Ga naar voetnoot118
Hoe dickwils pleegh ghy ons buur-jongens uyt te locken,
120[regelnummer]
Om teghen ons te slaan met kneppels en met stocken:
Daar ghy als Capiteyn het hóóft waart vande strijdt,
En sontse vaack bebloedt naar huys met groot ghekrijt.
Wat had ick oock een vreughd' in ander beuselinghen.
De Tijdt, die niet en rust, verandert alle dinghen.Ga naar voetnoot124
alphonsus
125[regelnummer]
Dit docht ick in mijn selfs soo ick vast herwaarts gingh:Ga naar voetnoot125
Het leven vande Mensch is een verkeerd'lijck dingh:Ga naar voetnoot126
De kleyne Kintsheyt is onwetend' en verghetel.
De Jongh'linghschap is stout, lichthertigh en vermetel.
| |
[pagina 91]
| |
De Manheyt is bedaart, sorghvuldigh dagh en nacht.
130[regelnummer]
De laatste Ouderdom met pynen door-ghebraght.
Wat doet den sotten Mensch soo stijfsinnigh volherden,
In't recken van zijn Tijdt, die pijnn'lijck oudt doet werden?
rodderick
Selden Alphonsus, Heer! ter Werelt yemant leeft,
In sulcken staat daar hy volle vernoegingh heeft.
135[regelnummer]
Ga naar margenoot+Voorts 'tgheen dat ons ontbreeckt, dat hooptmen te verwerven:
En 'tqualijck leven maackt een gruwel voor het sterven.
alphonsus
Dat's waar, mijn vrunt! ick werdt op een ghelijcke tijdt,
In't hert nu seer ontsteldt, bedroeft en seer verblijdt:
Want siet den Mantuaan, en Florentijnsche Heeren,Ga naar voetnoot139
140[regelnummer]
My lieten bidden thans, met eerbiedigh begeeren,
Dat ick haar over Disch wat verselschappen souw,
'Twelck ick niet kon afslaan, hoe ongaarne ick wouw.
Het moeyt my, O mijn vrunt! dat ick van u moet scheyden.Ga naar voetnoot143
rodderick
Dewijl het soo moet zijn, de Heer wil u gheleyden.
145[regelnummer]
'Khem sich! houw! Alphonsus! mijn trouwe Liefd' vol sorghen,Ga naar voetnoot145
Die vraaght nu waar ick u sal moghen vinden morghen?
alphonsus
Maer inde Bogaart, byde Lust-hof vande Prins.Ga naar voetnoot147
rodderick
Vaart wel, en leeft met vreugd': maar latet doch gheensins.Ga naar voetnoot148
| |
[pagina 92]
| |
O gulde vrye Tijdt! ghewenschte Eenigheyt!Ga naar voetnoot149
150[regelnummer]
Om wien het minnend' hert hem vande menschen scheyt.Ga naar voetnoot150
Hoe veyligh magh ick nu met lusten over-weghen,
De Gaven die daar zijn in mijn Joffrouw gheleghen.
Ach mijn aartsche Godin! Bevooghtster van mijn hert!Ga naar voetnoot153
Reviere van mijn vreugd'! Spring-ader van mijn smert!
155[regelnummer]
Hoe lang sal hoop en vrees mijn jonghe borst bestormen?
Ach! oft u wille waar mijn droefheyt te vervormen.Ga naar voetnoot156
Ick stroy hier inde Wint een vruchteloose klaght;
Veranderlijck en wuft is't vlieghende ghedacht.
Ay eenigh Paragon! schoonste van alle Vrouwen!Ga naar voetnoot159
160[regelnummer]
Of die ten minsten daar van my wert voor ghehouwen.
Ach lief Elisabeth! van Koninglijcker aart;
Doorluchtigh, edel, wijs, reyn-hertigh, net en tzaart:Ga naar voetnoot162
De gracyen die u verweende schoonheyt cieren,Ga naar voetnoot163
Die werden noch verrijckt door u heussche manieren.
165[regelnummer]
V Hoffelijcken Gheest, 'tparmantigh schoon ghelaat,Ga naar voetnoot165
Kundight aan't slechte volck u hoogh afkompst en staat.
Doch u bescheydenheyt die schickt met juyste maten,Ga naar voetnoot167
De grootsheyt van u hert na alderhande staten;
En deylt meewarigh om dijn eerelijcke gunst,Ga naar voetnoot169
170[regelnummer]
Door aangheboren deughd', en Vrouwelijcke kunst.
Als ghy u óógjens slaat op de ghemeene lieden,
| |
[pagina 93]
| |
Kunt ghy met wencken my stil-swyghende ghebieden.
Het schijnt aan u ghebaar dat ghy my gaarne siet;Ga naar voetnoot173
Doch ick en seyde't u om al de Werelt niet:Ga naar voetnoot174
175[regelnummer]
Want ghy moght seer versteurt, my een roem-dragher noemen;
Elisabeth uyt.
Ick haat verwaantheyt, en 'tweldunckende beroemen.Ga naar voetnoot176
Siet hier de Dochter van voor-wylen 's Konings raat,Ga naar voetnoot177
Die om zijn ouderdom 'toneenigh Hof verlaat,
En soeckt met lust zijn rust op zijn ghebouwde Sloten:
180[regelnummer]
Zijn Soons van Adel rijck, zijn Princen, Bondtghenoten.
Ga naar margenoot+Dees waarde suyver Maaght, die ick van herten min,
Die is de hooghste Vrouw van onse Koningin.Ga naar voetnoot182
Ick magh my wat ter schuyl hier inde ruycht versteken,Ga naar voetnoot183
Moghelijck salse hier van haar Vryagie spreken.Ga naar voetnoot184
elisabeth
185[regelnummer]
Mijn teeder hertjen is soo gaarne inde lucht,
Om dattet loost aldaar mijn lastigh swaar ghesucht:
Maar doch ick ben beducht, met Maaghdelijcke schromen,
Dat yemant onverwacht my hier moght overkomen.Ga naar voetnoot188
Ach Boomen! luystert toe, hoe ick met smerte//klaagh,
190[regelnummer]
Verborghen Minne die ick in mijn herte//draagh,
Tot d'eelste Jonghelingh, in schoonheyt uytghelesen,
Die de Nature pronckt met een braaf Prinslijck wesen:Ga naar voetnoot192
De deughd verciert met eer, zijn treffelijck ghemoedt,
'Twelck yder een (als my) seer vaack verwond'ren doet,
195[regelnummer]
Over den grooten Naam van zijn uytlandsche daden;Ga naar voetnoot195
Als oock de hooghe kunst van zijn voorsichtigh raden.Ga naar voetnoot196
| |
[pagina 94]
| |
Rodderick d'edel Heer,
Is 'tHoofs voornaamste eer:
Een spoor der Jonghelinghen,Ga naar voetnoot199
200[regelnummer]
Een lust tot hooghe dinghen:
Want hy is nu ghestelt,
Een Meester van het veldt;
Om dat zijn jonghe jaren
Soo dapper zijn ervaren.
205[regelnummer]
Maar meerder heerschappy
Soo hebdy over my,
Mijn Veldt-heer! ghy gaat leyden
Na u mijn sinlijckheyden.
Ghy borrelt uyt mijn grondt,
210[regelnummer]
Tot in mijn cleyne mondt;
Daar ghy mijn tong met missen,Ga naar voetnoot211
In't noemen doet vergissen.
Ach! als ghy my ontmoet,
Verwandelt my mijn bloedt:Ga naar voetnoot214
215[regelnummer]
Dat door 'tkrachtigh opstyghen,
Een eerbaar schaamt doet krygen.
Soo yemant van u praat,
Verandert mijn ghelaat:
Ick stamer in mijn spreken:
220[regelnummer]
Mijn redens blyven steken:
Want daar ick eerst van sprack,
Is mij vergheten strack;Ga naar voetnoot222
Soo dat de grove mensche,
Bespeuren wat ick wensche.
225[regelnummer]
Ga naar margenoot+De Maaght die by gheval te nacht eens by my sliep,
Bedroogh my in mijn droom, juyst doen ick Rodd'drick riep:
Sy sprack in plaats van u, seer veel door-trapte woorden,
Waar met allengskens sy my listelijck uyt hoorden,
| |
[pagina 95]
| |
En lachten doen soo hart, dat ick sprong uyt mijn slaap:
230[regelnummer]
Ick straften haar verraat met een grauwende schraap.Ga naar voetnoot230
Maar waar toe haal ick op al dese malle dinghen?
Wel wat belet my nu een vrolijck Liedt te singhen?
Op dat de treuricheyt, die door mijn sinnen snuyft,Ga naar voetnoot233
Sich menghet inde Windt, en inde Lucht verstuyft.
1
235[regelnummer]
Vvaar dat kleyne Guytje blint// g'lijckmen't uytgeschildert vint,
Ick leed' dan in mijn Ziele niet// dit lieffelijck en swaar verdriet.
2
Maar 'tloose Boefjen siet seer snel// 't onsichtbaar hertjen raackt hy wel.
De krijgslien stout hy niet en vreest. Doch d'onbesorghden treft hy meest.
3
Sijn boog', sijn pylen, sijn geweer// die quetsen diep, maer doen gheen seer.Ga naar voetnoot239
240[regelnummer]
Sy comen vaack al lachend' an: Geen blaauw lit-teycken blijfter van.
4
Nu 'tPottertje my heeft ghewondt// nu biedt het my sijn lieve mondt:Ga naar voetnoot241
Nu wil hy peys: hy looft en sweert// te gheven wat mijn hert begheert.Ga naar voetnoot242
5
Cupido! wel dit is mijn eysch: Tot borrichtocht van onse peys,
Begheer ick nu gheen ander dingh// als Rodderick de Ionghelingh.
6
245[regelnummer]
Het Schelmpje is nu soo voldoent// nu't hier me magh weer zijn versoent:Ga naar voetnoot245
Hy seyt my toe dat ick eer lang// sal kryghen mijn begheerts ontfang.
| |
[pagina 96]
| |
7
Hierom mijn hert, u troost en denckt// dat grooten druck het leven krenckt;Ga naar voetnoot247
En dat de sorgheloose vreught// ons Macht vermeerdert en verheught.
8
Vvel op mijn Ziel, in vreughden leeft// de droefheyt stracx sijn af-scheyt gheeft;
250[regelnummer]
En plaatst u Rodd'rick in de stee// van uwe minlijck herten-wee.Ga naar voetnoot250
9
Dan waar dat kleyn Guytje blint// ghelijckmen't uytgheschildert vint:Ga naar voetnoot251
Ick leed' dan in mijn Ziele niet// dit lieffelijck en straf verdriet.Ga naar voetnoot235-52
Hoe macher swaarder pack ter Werelt zijn te draghen,
Als heymelijcke Min, en niet te moghen klaghen?
255[regelnummer]
Ga naar margenoot+Ach! wat een harden Wet stelt ons de wreede schaamt,
Waar door 'tversoecken ons in't minste niet betaamt.
O streng heyloos Ghebodt! ghy dwingt de swacke Vrouwen,
Dat sy haar hooghste lust gheblint-hockt moeten houwen.Ga naar voetnoot258
De sorghe voor mijn eer, die voor de schande vreest,
260[regelnummer]
Heel stribb'ligh wederstreeft, de Min, die in mijn gheest,
Soo vinnigh brandt en blaackt op Rod'rick d'uytverkoren,Ga naar voetnoot261
Die vant vermaart gheslacht des Keysers is gheboren,
Vant Huys van Arragon, de naasten ande Stoel.Ga naar voetnoot263
Hoe ick de Min meer deck, hoe ickse meer ghevoel.
265[regelnummer]
O wond're brant, ghy brand' staagh, sonder te verteeren:
Het hart ghy gloeyend' stoockt, en senght niet eens de kleeren.
Ach Edel Rod'rick! ach! ick smoor de vlam met smert,
Merckt op mijn voorhóóft maar, die 'tboeck is van mijn hert,Ga naar voetnoot268
En op mijn óóghjens die my deden gantsch verlieven
270[regelnummer]
Op V, die al mijn liefd' u lieff'lijck overbrieven;
| |
[pagina 97]
| |
Al soeck ick nu met vlijt te dóóven uyt mijn lust,
Dit Vuyr; mijn Min en sal niet werden uytgheblust:
Ofschoon ghewoont en eer verbieden my te schryven,
Ghy zijt mijn Liefste, en ghy sultse eeuwich blyven.Ga naar voetnoot274
275[regelnummer]
Ick gaa naar huys, 'tis tijt, wel an mijn voetjes stapt,Ga naar voetnoot275
Eer yemandt my alleen hier in dit groen betrapt.
rodderick van achter 'tgroen, seyt dit volghende.
Ay my! ick sterf van vreught, ick kan my niet bedaaren,
Ick sorgh dat my mijn ziel van blijdtschap sal ontvaaren.
Wat ist, ofmen de Min met moeyten nauw bewaart,Ga naar voetnoot279
280[regelnummer]
Haar klaerheydt metter tijdt hem selven openbaart.
Mijn Lief! mijn Licht! mijn Son! die socht haar Min te decken,
En komt my opentlijck haar reyne jonst vertrecken.Ga naar voetnoot282
O wenschelijckste vreught! O onverwacht gheluck!
O soete weder-loon van mijn gheleden druck!
285[regelnummer]
O triumphante Min! O Heerschap van mijn sinnen!Ga naar voetnoot285
Ick socht, maar ick en moght u groot gheweldt verwinnen.
Maar na dat ghy met my spronght omme soo ghy wout,
Versoet ghy nu mijn smart wel hondert duysentfout.
Ach! mijn ghedachten al haar inde vreught verstroyen;
290[regelnummer]
Mijn ziel verneuckelt haar met innerlijck verfroyen;Ga naar voetnoot290
Mijn hart springht in mijn lijf; mijn vrolijck aanghesicht,
Sal, vrees ick, den waerom noch brengen in het Licht.Ga naar voetnoot292
Ick twijffel menighmaal int heughlijck overlegghen
Of mijn vreught, of mijn min mijn lichter valt om segghen.Ga naar voetnoot294
Rodderick binnen.
| |
[pagina 98]
| |
alphonsus wt.
295[regelnummer]
Dees sapigh lustigh nat datm'uyt de Druyven treet,Ga naar voetnoot295
Is aan d'ondanckbaar Mensch in gheener wijs besteedt.
Want den gaaf-rijcken God, en Bouw-Heer aller dinghen,Ga naar voetnoot297
Heeft inden Wijngaart een groot wonder willen bringhen:
Ga naar margenoot+Den quaden is sy quaat; den goeden is sy goedt;
300[regelnummer]
Den siecken seer ghesondt; den slappen gheeft sy moet;
Sy wackert het vernuft; sy ciert met val de spraken;Ga naar voetnoot301
Sy jaaght de droefheyt wegh met lieffelijck vermaken.
De lasters legghen niet in d'edele Wijnstruyck:
Maar in de overdaat van't gulsigh snoot ghebruyck.
305[regelnummer]
Wy Spangjaarts wy verstaan uyt taal-kundighe Tolcken,Ga naar voetnoot305
Dat wy in soberheyt verwinnen alle Volcken.
Maar ick voel nu in mijn een groot Mirakel; want
Door de killende Wijn lijd' ick een heeten brandt;Ga naar voetnoot308
Sy zengert mijn verstandt met nuw vlammende pynen.
310[regelnummer]
O wonderlijcken brandt! O wonderlijcke Wynen!
Hoemen meer koude vocht al leperent instort,Ga naar voetnoot311
Hoemen van Vrouwe lust wert hittigher gheport.Ga naar voetnoot312
Soo d'Oly in het vuyr, de vlam stijght inde hooght,
De Minnaars ist niet vreemt van drincken kryghen dróóght.Ga naar voetnoot314
315[regelnummer]
Elisabeth mijn Lief! Mijn Lely! Ach mijn Enghel!
Siet, hoe dat ick ter sluyp de straat met kruycen strenghel:Ga naar voetnoot316
Ick swier vast heen en weer, en soeck by u te zijn.
Ghy brandt en blinckt, helaas! tot ongheval van mijn.
Maar hertsen waarde Lief! mijn schoon onder de schóóne!Ga naar voetnoot319
320[regelnummer]
Ach! tot mijn achterdeel gaat ghy u glants vertóóne.Ga naar voetnoot320
| |
[pagina 99]
| |
O levendighe brandt! ghy kruypt, ghy woelt, ghy sweeft;
Daar ghy my mede doodt, maackt dat een ander leeft.
Mijn Leyt-ster en mijn Licht! ick volligh uwe stralen,Ga naar voetnoot323
En hoop voor mijn verdriet wat lichtenis te halen.
325[regelnummer]
Maar uwe Kamerier, die soete slechte slóóff,Ga naar voetnoot325
Die doet nu dat ick schier mijn twyfelingh ghelóóff;Ga naar voetnoot326
Want soo sy juyst alleen my uyt de lien ghemoeten,Ga naar voetnoot327
Soo lusten't my eens haar erentfest'lijck te groeten;Ga naar voetnoot328
Waar op sy proper neech een hallif-uur schier langh,
330[regelnummer]
Soo dat beleeftheyt my tot haar te komen dwangh:
Ick gaf haar doe een handt-vol goude Pistoletten;
Het was doch al te vreemt hoe sy haar wesen setten.Ga naar voetnoot332
Ick stondt langh in beraadt, dat ick mijn selven vroegh,
Wat dat de Dienst-maaght deed', of sy huylden of loegh?
335[regelnummer]
Ick danck u Heerschap (seyse) ick souw wel op u wachten
Aende Poort vanden Hof; maar siet, meest alle nachten
Ist dat een groot Seigneur hier loosselijcken komt,Ga naar voetnoot337
En hy is alsoo weytsch, bedeckt, bepluymt, bemomt:Ga naar voetnoot338
En dat mier is, mijn Vrouw ontfanght hem alsoo lodderlick.Ga naar voetnoot339
340[regelnummer]
Wt had de Maarte. Maar ick vermoedt op Rodderick.Ga naar voetnoot340
Ick moet de sekerheyt hier nu eens of bespien.
Mijn hert wan-trouwt het óór, en hout veel meer van 't sien.
De klock, jae het is tijdt, 'kwil my tot gaan verstouten:
Soo ick mijn Joffrouw sie, ick sal wat met haar kouten.
345[regelnummer]
Ga naar margenoot+Ay nydigh stalen slot! dat my hier buyten sluyt.
Nu klopt, mijn handen, klopt: 'ken durf, ick scheyer uyt.Ga naar voetnoot346
Ick wil de Neering sien, hier in een hoeck of winckel.Ga naar voetnoot347
Daar stoot ick onverhoets an die bellende Rinckel.
| |
[pagina 100]
| |
elisabeth boven uyt het venster.
Wel wat gheraas is hier dus inde stille Nacht?
alphonsus
350[regelnummer]
Mijn Vrouw! siet hier u slaaf, die u ghena verwacht.
elisabeth
Alphonsus keert naar huys gheeft u gherust tot slapen.
alphonsus
De rust Elisabeth is voor my niet gheschapen;
Maar wel voor u, mijn Lief! mijn Ziele van mijn Ziel!Ga naar voetnoot353
elisabeth
Alphonsus soo'cket niet voor gróóte dreutsheyt hiel,Ga naar voetnoot354
355[regelnummer]
'k Sloot u 'tvenster voor't hóóft, om my tot rust te vlyen.
Heeft noch gheen endt (denk ick) u grove sotternyen?
Hoe dickmaal heb ik u in errenst afgheseyt,
Dat ick u niet begeer, noch sal in eeuwigheyt.
Want my en komt als noch het Huwen niet // ghelegen:
360[regelnummer]
Veel min ben ick tot u, int minsten yet // gheneghen,
Daarom soo bidd'ick u, Alphonsus, Heer! dat ghy
V Minne stelt op een, dies' liever is als my.
alphonsus
Alwaardighe Princes! wilt my (bid ick) toelaten,
Dat ick een ooghenblick by u voor 'tlaatst' magh praten.
elisabeth
365[regelnummer]
Ick praat met niemant niet, 'tis teghen mijn manier,
Nu inde nare Nacht te spreken yemant hier.Ga naar voetnoot366
| |
[pagina 101]
| |
Bedrieght u selven niet, door pluymstrijckende sinnen;Ga naar voetnoot367
Mijn onverkeerlijck hert en suldy nimmer winnen.Ga naar voetnoot368
Dus staackt dit lóópen, en u moeyelijck gheschrijf,Ga naar voetnoot369
370[regelnummer]
Soo ghy niet wilt dat ick u Vyandinne blijf.
Vaart wel, en leeft met vreught, ick ga nu weer na binnen.
alphonsus
Hoe ghy my harder valt, hoe ick u meer beminne:
Het gheen men suurlijck wint, wert hoogher hier gheacht.
V strafheyt noch 'tgheval, heeft op mijn Min gheen kracht.Ga naar voetnoot374
375[regelnummer]
Dus sal ick eeuwighlijck u dienen ende eeren:
En hoop dat door den Tijdt, u sinnen sullen keeren.
Nieuwen-Haan, en Ioffrouvv Griet-smeers uyt.
Isset nou al weer gien deegh? Wat isser inde weegh,Ga naar voetnoot377
Dat al dit malle volck soo byster bril // siet?Ga naar voetnoot378
Wel wat schortje, seck kack-neysters, of ist noch na jou wil // niet?Ga naar voetnoot379
380[regelnummer]
Een mensch magh met vreen hier niet iens gaan byde straat,Ga naar voetnoot380
Besonder as-men dus wat uytwendigh ghekliedt gaat.Ga naar voetnoot381
Ick vrees een deghelijck pack aan mijn lijf te trecken,
Om dat dese versóórde luy staagh mit-me gecken.Ga naar voetnoot383
Heb ick ien reys, gort wous! an mijn lijf iens wat moys,Ga naar voetnoot384
385[regelnummer]
Sy roepen't over de buurt; kijck dat's op zijn parmafoys.Ga naar voetnoot385
| |
[pagina 102]
| |
Ga naar margenoot+Ay siet toch, Kyeren! Kyeren! jae wel, hoe souw jijt versieren?Ga naar voetnoot386
Hoe komt Nieuwen Haan an sulcke fyne verweende Klieren?Ga naar voetnoot387
Ja wel trouwen Buur-Wijf, wat dunckje, magh dat staan?Ga naar voetnoot388
Om God-wil, siet daar die straat-Joncker iens gaan.
390[regelnummer]
Of hy wel ien Veer in zijn nest het (denck ick) die zijn // is?Ga naar voetnoot390
Wat duysent Fransoysen weten de Luy wat dat mijn // is?Ga naar voetnoot391
Ick borgh niemant wat ick heb, of wat ick hadt.
Ick haalt en betaalt soo wel as de beste vande stadt.
Wat Duyvel gaanse dan met my haar tong schrapen?Ga naar voetnoot394
395[regelnummer]
O dit verkranckt ghespuys kan mijn naars wel begapen.Ga naar voetnoot395
Doch ick lijdt met ghedult, ick slacht de goe Jop:Ga naar voetnoot396
Maar dese labbekacken halen ellick-ien byde naars op;Ga naar voetnoot397
'tWaardeynen het gien eyndt, asse byde straat gaan slingheren:Ga naar voetnoot398
Waar datse my iens sien, sy wysen my na met vingheren:
400[regelnummer]
Koom ick iens op den Dam, daarmen om't moyste pronckt,
Daar word'ick van de Vryers soo over-zijts belonckt.Ga naar voetnoot401
Ho, seyt den ien, ick wedd' dat hy dat pack ghelient // het.
'tIs wel te sien, seyt d'aar, dat hy de Rederijckers te vrient // het.Ga naar voetnoot403
Sy kennen daar op ien onsch wel wicken watje waart // bent.
405[regelnummer]
Ofje rijck, ofje arm, ofje goet, of quaat van aart // bent.
Maar ick vraagh niet na-de Knechs die haar as Vrouwen cieren // siet;
Of sy wat quaken, het en raackt an mijn kouwe Klieren // niet.
Ick ben van't Hof, blaas of, dat meughje allegaar weten.Ga naar voetnoot408
| |
[pagina 103]
| |
griet smeers
Ja, hy het al mee in ien Hoofsche strondt ghebeten.
410[regelnummer]
Wel Monckseur Nieuwen Haan, macher niet ien woort // of?
nieuwen-haan
Staat wat uyt de weegh, ick ben een Kourtisaan van t Hof
griet smeers
Dat siemen an jouw ongnaartighe bennieren // wel.Ga naar voetnoot412
Ho, 'tis te byster soo't Volck jouw nouw vieren // sel.Ga naar voetnoot413
Gans lyden Nieuwen-Haan, wat's dit? Dus altemaal in't Gheel?
415[regelnummer]
Wat, dit en draaght niemant of hy is geck of eel.Ga naar voetnoot415
Hoe komt den Droes dus moy, dus reyn, dus net, dus tentigh?Ga naar voetnoot416
Isset Nieuwen-Haan? Neent: ja, hy ist werentigh.Ga naar voetnoot417
Jemy jy bint nouw wel vergult; dit's toch te dubbelt indieft.Ga naar voetnoot418
Jy bint te vervaarlijck frey, ick word' op jouw verlieft.Ga naar voetnoot419
420[regelnummer]
Nu moetje ien nieuwe duyt hebben om appelen te koopen.
Bylo siet wel voorje dat je niet gaat in't Water loopen.
Jy dient het Hof, doeje? ja maar, wat datje seght.
Jy bint so euvelijcken overdadighen moyen Knecht.Ga naar voetnoot423
nieuwen-haan
Hoe ist hier Griet Smeers? jy hoeft soo smeerigh niet te lacchen.Ga naar voetnoot424
425[regelnummer]
Loopt met jouw duyten in ien pomp; of gheeftse diese pracchen.Ga naar voetnoot425
Siet dit onwetende panckt: Wat schortje, seck sticke vleys?Ga naar voetnoot426
| |
[pagina 104]
| |
Hebje mijn veuren esien, besietme van afteren oock ien reys.
Waarom souw ick niet? Ick wilt draghen spijt al die't lief of liedt // is.Ga naar voetnoot428
Wat roertet yemant van wat veruw dat mijn kliedt // is?Ga naar voetnoot429
430[regelnummer]
Dit's te weersoordigh dat de Meysjes met mijn jocken,Ga naar voetnoot430
Die as de Gecken gaan ghekliedt in langhe rocken,
Ga naar margenoot+Die anders niet en lijcken as omghekierde klocken.Ga naar voetnoot432
griet smeers
Wel trouwen Vaar, hebb'ick hier soo veel an verbeurt,
Datje jouw hier soo heftigh en wongderlijck om versteurt?
435[regelnummer]
Jy bint toch te haastig op jouw paartje.
Nieuwen-Haan hoe vaarje? seck, met jouw Vryster Baartje;Ga naar voetnoot436
Hoe staje met meekaar // ist Hylijck schier klaar?Ga naar voetnoot437
nieuwen-haan
Byloo 'twas noyt soo na // 'tschort maar an't woortje ja.
Jy hoeftet dus briet mit Baartje niet uyt te meten,Ga naar voetnoot439
440[regelnummer]
Hoorje dat wel, seckt iens, ghy Muffrouw dunne ghedreten?Ga naar voetnoot440
Ick heb van Baart en van jou de lieve Tijdt.Ga naar voetnoot441
Ick hóórt wel Moer, dat jijt in ien angder praatje smijt:Ga naar voetnoot442
Maar ick begeer jouw niet, noch gien vande klappeyen.Ga naar voetnoot443
griet smeers
Noch ick jouw oock niet, soo zijn wy goet te scheyen.
445[regelnummer]
Ist van sijn liffelijcke leven daghen wel ehóórt?
| |
[pagina 105]
| |
Ja wel wasser ien Roch in Zee, hy quam my wel an bóórt.Ga naar voetnoot446
Wat of hem desen Geck wel magh duncken laten?
nieuwen-haan
Al goelickjes Grietje, jy moet soo hóógh niet praten:Ga naar voetnoot448
Seker smalijck spreken is immer te gróóte schanckt,
450[regelnummer]
En al die kyvaegje spruyt altijt uyt onverstanckt.
Nouw, tempt jouw moedt, en deynckt iens op den Hemel // maar.Ga naar voetnoot451
griet smeers
Ja siet dese Jan dróógh-klóót, hoe ist hier, seck femel-laar?
Wilje al mee wat segghen van mijn kyven?
Ghy leght altoos en kijft met die blaeuwe Wortel-wyven.Ga naar voetnoot454
455[regelnummer]
Wat roertet jouw dras-broeck wat dat ick laat of doe?
Ay lieve siet, is hier wel levendighe raadt toe?Ga naar voetnoot456
De schurfde Schapen blaten miest: en die vol zijn van ghebreken,
Die sullen altijts 'tgrootste quaat van ien angder spreken.
Doch mit ien eerlijck kliedt wert vaack ien snoo guyt bedeckt.
nieuwen-haan
460[regelnummer]
Grietje, jy moet sien teghen wie datje dat spreckt.
griet smeers
Nieuwen-Haan, wats hier? ick wilje niet ien mijt // vresen:Ga naar voetnoot461
Binje ien Hoveling? jy meught daar toe blijt // wesen.
Die recht Edel is, die latet an zijn zeden // sien:
Niet as dese pronckers, die haar met weytse kleden // klien.
465[regelnummer]
Seker veel Knechts zijn maar Mannen met de naam,
Met de baart, en met noch wat, dat ick my te noemen schaam.
Die Gorten-tellers zijn argher as Vrouwen in't bedillen:Ga naar voetnoot467
Ick sie-er daar wel ienighe, as ickse noemen souw willen,
| |
[pagina 106]
| |
Die't schortel-doeck soo wel souw passen om het lijf,
470[regelnummer]
Trots ienighe Wolle-nayster, of ienigh rijck Wijf.
nieuwen-haan
En ick sie hier jouw, en sommighe wel soo kloeck // an,Ga naar voetnoot471
Dat ghy Mannen sout wesen, hadt ghy maar de broeck // an.
Nouw deghelijcke deegh, alle gecken laat varen:Ga naar voetnoot473
Wilje haast ande Vryer?
griet smeers
Niet seer ongaren:
475[regelnummer]
Maar 'tweyt te hart of te stil,Ga naar voetnoot475
Daar is niemant die mijn wil.
Ick kan singhen noch segghen // daarom moet ick allien legghen.Ga naar voetnoot477
Ga naar margenoot+Ick hebbet met mijn Bestemoer langh en briet overeleyt.
Hoor hier, ick gheefje te raen, wat dat syer van seyt.
480[regelnummer]
Wel lieve Kijndt (seydse) ghy hebt immers gien klaghen;
Kon jijt versinnen Moer, jy hebt nouw de beste daghen.Ga naar voetnoot481
Krijghje ien droncken-snuyt, of ien quaat-hoofdigh Man,
Mijn salighe schaap! wat raadt ging jou dan an?
Och! 'tis onghebonden best, jy hebt nu ien vry leven:Ga naar voetnoot484
485[regelnummer]
Neem jy ien Man kijndt, jy moet jouw vryheyt overgheven.
Maar mijn Bestemoer die deynckt niet dat mijn jonghe jeught verdort:
En ast óóck alle seyt is, sy weet niet waar't my schort.Ga naar voetnoot487
Sommighe luy, en mennigh knecht, hebben myn wel begeert,
Maar ick hebbet om mijn jonckheyt altijt gherefoseert:Ga naar voetnoot489
490[regelnummer]
Maar datter nu ien fijn ghesel iens hertelijck my minden,
| |
[pagina 107]
| |
Ick souw mijn seker wel in alles laten vinden:
Maar ick moet mijn beurt verwachten; ick slacht jouw.
Hoe vaarje Nieuwen-Haan, wil jy niet ande Vrouw?
Of hebje te veel keurs? Waar leydt de schenningh?Ga naar voetnoot494
495[regelnummer]
Wangt jy gaat al mee voort as ien ay voor ien braspenningh.Ga naar voetnoot495
Ick hoor Veughel datje al wat garen febt,Ga naar voetnoot496
En datje sulcken quaan dronckenschap hebt.Ga naar voetnoot497
Trouwen, wy weten niet, ofje quaat bent of goedt:
Hier komt niemant (as-je weet) die ons de boodtschap doet.
nieuwen-haan
500[regelnummer]
Komt hier niemant, en weet ghy nerghens van,
Hoe duysent Suycker-erretten weet jijt dan
Soo fijn naa't leven, en soo proper uyt te legghen?
Kanje Kol-ryen? Of laatjet jouw van Waarsegsters segghen?Ga naar voetnoot503
Ick gis jy hebt ien diel Larysters staagh op jouw vloer,Ga naar voetnoot504
505[regelnummer]
Dieje mit hongderden meught hebben an jouw snoer.
Dat ik altemets iens drinck, dat wil ick niet versaken;
Deynckt vry dattet de luy wel iens soo groot gaan maken.Ga naar voetnoot507
En dat ick somtijts soo wat vrevelighs doe,
Daar ghevense my dickwils gróóte oorsaack toe.
510[regelnummer]
Maar sy swyghen wel hoe zijt ierst op haar hals halen:
Sy verschoonen haar ghebreck met grove loghen-talen.
Om dat ick quansuys laast jou Vryer gong drieghen // fel,
Dat betaalje mijn stil-swygend' mit jou lieghen // wel.
Of mijn Tóón, of mijn Duym was dóódt, of sonder vermeughen,Ga naar voetnoot514
515[regelnummer]
Souw daarom (dat vraagh ick) mijn hielle Lijf niet deughen?
| |
[pagina 108]
| |
Of dat ien vruchtbaar Boom had eenen quaden tack,
Waar't niet scha datmen daarom de goe stamme brack?
Stont yder in zijn kop in't openbaar gheschreven,
Wat dat hy heeft ghedaan, en heymelijck bedreven,
520[regelnummer]
Wat soumen fieltery in sommighe sien staan;
Die nu daagh'lijcks ter Beurs voor vrome Lieden gaan.Ga naar voetnoot521
Rodderick nyt.
Daar komt mijn Meesters Maat, ick moet nu op mijn dienst passen.
griet smeers
Wel hadieu Nieuwen-Haan, ick ga stracks mijn vaten wassen.Ga naar voetnoot523
Ga naar margenoot+nieuwen-haan
Wel Grietje, lóópje wegh? Hoort Grietje! Grietje! Griet!
525[regelnummer]
Gheeftme doch ierst ien soen.
griet smeers
Wel an; of ick wil of niet!
Binnen.
rodderick
Soo haast het Morghen-róódt het blaauw Gheberght beschijnt,
En dat de Zilv're Dauw voor d'Goude Son verdwijnt:
Ja dat de Velden haar met weer-schijn Groen bekleden,
Soo lust mijn jeughdigh hert sich buyten te vertreden.
Alphonsus wt.
530[regelnummer]
Siet hier Alphonsus, die'ck ter Werelt meest begeer:
Weest welghekomen Vrunt.
alphonsus
Mijn wel ghevonden Heer,
Ghy noemt my uwe Vrunt: Ick souw wel willen weten
Wat Vrunt is, of waarom ghy Vrunt my hebt gheheten?
| |
[pagina 109]
| |
rodderick
Vrunt is een lieve Naam // een Mensche seer seltsaam.
535[regelnummer]
Een Koffer der verborgen // heymelijcke sorghen.
Een toevlucht inder noot. Een tróóster inde doodt.
Een swaar ghevonden vryheyt. Een duur-ghekochte blyheyt.
Een versekerde rust // van al ons liefd' en lust.
Het wóórtje Vrent daalt van Verentschap en Bloet-maghen:Ga naar voetnoot539
540[regelnummer]
En dat ick u soo noem, dat komt door wel-behaghen,
Die ick van kintsheyt af ghehadt heb Vrunt an u:
Maar ghy bedroeft my met soo dwars een Vraghe nu.
alphonsus
Den heelen Vrunt verdraaght verduldigh tot den endt,Ga naar voetnoot543
De onvolmaacktheyt die hy in zijn Vrunt bekendt.
545[regelnummer]
Ick soeck niet sonder reen u hert te ondertasten.Ga naar voetnoot545
rodderick
Ghy hebt mijn trouw gheproeft in veel verscheyen lasten:
Maar waar toe hebdy doch dees voor-reden bereyt?
alphonsus
Laas! om de sware druck die my op't herte leydt.
rodderick
V tróóst op my, myn Vrunt, soo't is in mijn vermeughen.Ga naar voetnoot549
| |
[pagina 110]
| |
alphonsus
550[regelnummer]
Ach! ghy kont my alleen verquicken en verheughen.
rodderick
Soo ick u helpen kan, en ick u nu verlaat,
Soo wensch ick dat mijn Eer verandert in een smaat.
Spreeckt uyt u hert, en wilt my doch niet langher terghen.Ga naar voetnoot553
Hoe meughdy my soo langh u swaricheyt verberghen?
555[regelnummer]
Nu seght wat ghy begeert, en brengtet anden dagh:
Voorseker 'tis wel quaat dat men niet hóóren magh.
alphonsus
Heer Rodd'rick ick twyfel door duystere voorstellingh,Ga naar voetnoot557
Of d'Hemel, of u jonst, is oorsprong van mijn quellingh.
Het komt van een van beyd', nochtans ghelóóf ick niet
560[regelnummer]
Dat door u vruntschap my yets wat te kort gheschiet;Ga naar voetnoot560
Want die is veel te sterck, sy can soo haast niet sterven:
Maar ick verhoop door haar, u bystandt te verwerven.
Welcx vertrouwen mijn heel ongheveynsdelijck doet,
Heel openen den grondt van mijn bedroeft ghemoet.
565[regelnummer]
Tróóst mijn ghepijnde gheest, en hongherighe klachten,
Die alleen haer ontset uyt u liefde verwachten.
Barst wt den dooden slaap, daar ghy vaack-ooght in sluymt,Ga naar voetnoot567
En dudd'oorich vrunts-hulp verwaarlóóst en versuymt.Ga naar voetnoot568
Ga naar margenoot+De felle pynen die dit krancke lichaam quetsen,
570[regelnummer]
(En slinden als 'tghewormt, die een koude Romp smetsen)Ga naar voetnoot570
Quam my door mijn ghesicht, dat te zeer heeft gheletGa naar voetnoot571
Op d'Aldeucht-rijcke Maacht, Joffrouw Elisabet!
| |
[pagina 111]
| |
Daar sy met strenghen ernst soo seer hevich op vielen,Ga naar voetnoot573
En druckten met gheweldt haar beelt'nis in mijn ziele:
575[regelnummer]
Nochtans mijn jongher hert is hier niet in vernoeght;Ga naar voetnoot575
Maar wenschet met sijn helft in een te zijn ghevoeght,
Trachtend' voor eeuwich lief, en voor mijn echte Vrouwe,
Door de banden der Trouw haar wettelijck te houwen.
Niet teghenstaand'ick weet, dat ghy haar oock bemindt,
580[regelnummer]
Doch soo seer niet als ick, die haar soo heb ghesint,Ga naar voetnoot580
Dat ick, wast moghelijck, mijn leven haar souw gunnen,
Dus sult ghy met ghemack haar lichter derven kunnen,
Als ick: die haar soo min, dat hondert maal soo licht
Souw vallen my mijn Doodt, als 'tverlies van haar ghesicht.Ga naar voetnoot584
585[regelnummer]
Behalven dat wert ghy met meerder soet verlanghen,
Ghehoort, onthaalt, ghekust, en gracelijck ontfanghen:
Al welcke midd'len u in dese saacke dient,
Tot die volcomen hulp van my u trouwe Vriendt.
Dit soude my dan zijn wed'rom een nieuwe schuldt;
590[regelnummer]
Waar met ghy my an u alsoo verbinden sult,
Dat de Tijdt, noch de Doodt, noch Helsche Raseryen,
Dees bandt tot gheenen stont in stucken soude snyen:
Maar weyghert ghy my u heel hulp-rijcke handt;
Als ick verhope neen: Want ghy souwt als vyant
595[regelnummer]
Mijn seer kinderlijck zijn, so ghy my ginght beletten
De runne van mijn Min, met den Drey-boom te setten,Ga naar voetnoot596
Inden Wegh van't gheluck: souw ick door sulcken noot
Niet vermoeden dat ghy my haat, en wenscht mijn doot?
Want sonder die Joffrouw kan ick niet blyven leven:
600[regelnummer]
Daaromme wilt my Vrunt alsulcken bystandt gheven,
Als ghy seer wel vermeught uyt ware vrundtschaps teeckenen,
Op dat ick u met recht mijn grootste Vrunt magh reeckenen.
| |
[pagina 112]
| |
rodderick
Ghy vreest Alphonse, dat ons vrundtschap sal breecken,
Vermits de Jonckvrouw, daar ghy my gaat van spreecken.Ga naar voetnoot604
605[regelnummer]
Stilt dit ydel ghelab dat ghy dus schoon vermomt:Ga naar voetnoot605
Want door u nevel schalck, de Waarheyts Sonne komt.
Ghy raadt my dat ick haar om uwen't wil souw schuwen;
O neen! de Jonckvrouw is my soo na als den uwen.Ga naar voetnoot608
Nadien ick haar soo seer, of meer als ghy verhief
610[regelnummer]
Int binnenst van mijn ziel voor mijn vercoren Lief.
Alsoo dat ghy my haar niet en moocht ontnemen,
Of ghy sult dit swack Rif van 'tleven eerst vervremen.
Waarlijck Alphonsus! van ons oude vruntschap, daar
Van hebdy, soo ick sie, heel schaars de schaduw' maar;
615[regelnummer]
Ga naar margenoot+Want droeght ghy die oprecht, so ghyse pleecht te draghen,
Ghy souwt u beste doen, om u Vrunt te behaghen:
En mijn benyen niet, die jonst die mijn ghebeurt;
Daar ghy nu mijn gheluck en soete Minne steurt.
Of soo ghy dit ghebreck op my souwt willen legghen
620[regelnummer]
Als ick nu doe op u, daar op sal ick u zegghen:
Een strijdtbaar Capiteyn, of een kloeck óórloghs hooft
Gheschiedt veel meerder trots, datm' hem de Eere rooft,Ga naar voetnoot622
Van hen verwonnen Heyr, daar hy van soeckt te brallen:Ga naar voetnoot623
By datmen dempt, of brack, zijn anslach of anvallen,Ga naar voetnoot624
625[regelnummer]
Daar hy mismoedigh an vertwyfelt en wan-hoopt.
Van gh'lijck soo duncket my, het met ons Minne loopt.
Ghy kundt an't bly ghesicht, an die jonstighe wercken,
An't lieffelijck onthaal, seer lichtelijck bemercken,
Dat sy my soo seer lieft, als sy u vinnigh haat:
630[regelnummer]
Soo't blijckt an mijn Godin haar uyterlijck ghelaat.Ga naar voetnoot630
Ghy siet dat sy my tóónt een lieve begeerlijckheyt:
| |
[pagina 113]
| |
En u op't alderschuwst' een straffe afkeerlijckheyt.
Soo dat ick schier ghelóóf dat ghy mijn luck benijdt,
En volght haar hopeloos, alleen tot mijnder spijt:
635[regelnummer]
'tWelck ick nochtans u Vruntschap niet vertrouwde,Ga naar voetnoot635
Door de hoop die ick op u heb, en salse houwden,
Indien de Reden ghy laat uwen Leydsman zijn.
Ghedachtigh weest de eer en trouw van u en mijn.
alphonsus
Neen, neen, Rodderick, die raat u al veel meer behoorden,
640[regelnummer]
Ghy sult mijn schenden niet met u schijn-schoone woorden:
Maar nadien ghy u stelt soo dwars in mijn bystant,Ga naar voetnoot641
Of teghen mijn Fortuyn, verklaar ick u Vyandt:
Ja voor den dootlijckste die ick hier heb op aarden.
Ick acht ons Vruntschap nu voor nul en gheender waarden.
Alphonsus binnen.
rodderick
645[regelnummer]
Het is my wel te wil, op dat niemant verbeyt
Vanden anderen meer eenighe beleeftheyt,
Na dat u geemlijckheyt dus springt buyten de Reden:
Of sonder aansien van ons ouwde Vruntlijckheden.
Rodderick binnen.
eerste choorenGa naar voetnoot* uyt.
1
De Min maackt hier goe Vrienden quaat,
650[regelnummer]
Zy ontsteeckt het hert met nijdt en haat;
En doet d'ouvve jonst bedelven.
Hoe zeer datmen zijn Vrunt bemindt,
Gheen grooter Liefd' men nieuvven vint
Als d'eyghen-liefde van zijn selven.
| |
[pagina 114]
| |
655[regelnummer]
De kijf-lust die vvas noyt soo vreemt,Ga naar voetnoot655
Dat sy al d'eerste deught vvegh neemt;
Zy laat noch wel een sprockeltje.Ga naar voetnoot657
Hoevvel door twist de Nijt insluypt;
Al schoor-voetend' de Ionst in cruypt,
660[regelnummer]
En yevvers soeckt een hockeltje.Ga naar voetnoot660
3
De rechte Liefd' is trouvv van aardt,
Oock voor gheen cleyn gherucht vervaart,
Zy kreundt haar niet an't kyven:
Haar Deuchd blinckt in stantvasticheyt,
665[regelnummer]
Zy leert soo d'oude spreeck-vvoord seyt:
Vvare Vrunden altijts Vrunden blyven.
4
Rodderick vvert nu vvel onthaalt,
Gegroet, begunst, en soet bestraalt,
Van sijn Liefs lieve ooghen!
670[regelnummer]
De Reden kabelt, en die prijstGa naar voetnoot670
Haar, dat sy hem die jonst bevvijst,
Die d'Eere veylich mach ghedooghen.
5
Maar Alphons blijft bespot, belacht,
Zeer smadelijck van haar veracht,
675[regelnummer]
Mach ter nauvver noot vervverven
Van haar 'tghesicht: Ia dat so straf,
Dat hy nu joockt en vvenscht om 'tGrafGa naar voetnoot677
Meer als duysent-maal voor sijn sterven.
| |
[pagina 115]
| |
6
Soo vvildtvveyich is 'tAvontuur,Ga naar voetnoot679
680[regelnummer]
'tVervormt sich dickmaals in een uur,
'tVerhanselt haast ons vvenschen.Ga naar voetnoot681
Het maackt den een beroydt en naackt,
En d'ander heerlijck en volmaackt;Ga naar voetnoot683
Ia Schat-rijcke vveer arme Menschen.
685[regelnummer]
Ghelijck de Zee sich vaack herschept,
Vvanneert hier vloeydt, en ginder ebt,
Heeftmen van vvater koever.Ga naar voetnoot689
Doch die de Vvereldt vvel besiet
Sal haar bevinden anders niet
690[regelnummer]
Te vvesen, dan een Zee-strant, ofte Oever.
8
Een recht, kloeck, verstandich Man,
Sal sich hier in spieg'len dan,
Iuyst na de maat hem draghen:Ga naar voetnoot693
Vvant vvie hier sot 'tAarts goedt verkiest,
695[regelnummer]
Op 'tlest sijn Rust, sijn Hoop verliest,
En vvint een eeuvvich droevich klaghen.
9
Alphonsus is in grooter noodt,
Verlanght en snackt vast nae de Doodt,
Als Troosteloos en verlaten:
700[regelnummer]
Maar Rodderick is so verblijdt,
Die vvenscht nu om gheleghen tijdt
Om met sijn soete Lief te moghen praten.
| |
[pagina 116]
| |
10
Doch nu sy hem so vry beooght,
En hy dus breedt haar deuchd verhooght,Ga naar voetnoot704
705[regelnummer]
Begint het Volck te kallen:
Die houdent oock voor heel ghevvis
Hoe datter eenighe Liefde is
Tusschen dit jonghe paar ghevallen.
11
Hy schrijft een brave Minne-brief
710[regelnummer]
An sijn ghevvenste vvaarde Lief,
Die een Minster is vant lesen:Ga naar voetnoot711
Hy krijcht een onbekende Knecht,
Die scheen na een goet onderrechtGa naar voetnoot713
Van haar Ouders ghestuurt te vvesen.Ga naar voetnoot714
|
|