Rodd'rick ende Alphonsus
(1968)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 69]
| |
[Tekst] | |
[pagina 71]
| |
[Opdracht]Ga naar margenoot+Den Edelen, Erentfesten, Hoogh-geleerden, VVelvvysen, seer VoorsienighenGa naar voetnoot* Heere: mijnen Heere D. Huyghe de Groot, eerste Raadt en Pensionaris der Stadt Rotterdam.
Myn Heere, 1Onsen ghelaurierden Poët, en vvel vvaardigen Drossart van Muyden, PieterGa naar voetnoot1 2 Cornelisz. Hooft, seydt yevvers in zijn Princelijck en lieflijck Spel vanGa naar voetnoot2 3 Granida aldus: Hoe wel een Edel hert van uytghenomen sinnen,
5[regelnummer]
All' Edel herten vroom en deughdsaam moet beminnen:
Soo heeft nochtans natuur ghehecht aan ons ghemoet,
Een treck die verre d'een voor d'ander kiesen doet.
8En dat mijns achtens meest door diender yet Goddelijcx in s'menschen 9 ingevvanten is, dat de verkiesinghe veroorsaackt, beneffens dat soo baart 10 ghelijckheydt van sinnen en zeden een onderlinghe vruntschap, het vvelcke 11 ick inde ondervindeliickheydt bespeure: VVant het schiint of de geliick-Ga naar voetnoot1112ghesinde zielen gemengschap en gemeynschap hebben gehadt, al eer sy haarGa naar voetnoot12 13 inde aartsche herbergen begaven, en dat sy daar over, vvanneer sy den anderenGa naar voetnoot13 14 hier ter VVerelt in dese vervalb're lichamen gemoeten, de hemelscheGa naar voetnoot14 15 kennisse en ommegang met nieuvve vruntschap vveder soecken te ver- | |
[pagina 72]
| |
16nuvven. Hoe svvaarliick; maar hoe heughliick ist, eender te treffen onderGa naar voetnoot16 17 so veel duysenden, daar vvy eenige geliickheyt des gemoets inne vinden? 18 Voorvvaar onder de salicheden der tydeliicke dingen, en is voor het sterffe-19liicke geslacht een vvarachtigh en ghetrouvv vrunt de minste niet. Datter 20 yet krachtighs in ons verborghen is, 'tvvelck sekere voor, en meer genegent-Ga naar voetnoot2021heyt tot d'een of d'ander in ons vverckt; heb ick selfs (indient my gheoorloft 22 is te segghen) in miin selven ende anderen bemerct: VVant eer ick den roem-23ruchtigen Griecschen ende Latiinschen Leer-meester Daniel Heyns, en 24 Ga naar margenoot+den vermaarden en vvarachtigen Gheschicht-schryver Peter Schryver, 25 myne vrunden, oyt sagh, of kon, heb ick haar gemint en ghelieft; en syGa naar voetnoot25 26 lieden hebben my vvel gevvilt, eer ick oyt voor haar verscheen, door'tGa naar voetnoot26 27 heymeliick verstandt der sprakeloose geesten: daar ick my niet vervvaande-Ga naar voetnoot2728liick in verhovaardighe; maar daar ick my innerliick dapper in verblyde, 29 vermits hare beleefde zielen my vvat deels in haar gunste gunnen; vanGa naar voetnoot29 30 vvelcke eervvaardighmakinghe ick oock herteliick bedanck den zeer 31 geleerde ende grootgheestige Rutgertsius, Raats-Heer des Konincks vanGa naar voetnoot31 32 Svveden, ende voornameliick u miin Heere! die om u hooghe vvetenschap 33 ende van Godt begaafde vviisheydt te recht den naam van Huygo de Groote 34 voert. O cieraat der Nederlanders! O Kroon-dragher der vvel-spreecken-35heydt! Die om u sesthien Iaaren vvierdt mede genomen tot een pronck inGa naar voetnoot35 36 Vranckriick, van de voortreffeliickste Ghesanten der Machtighe Heeren 37 Staten; alvvaar ghy u woordt doende voor dien Grooten Koningh Hendrick 38 so hoogh-vliegent en so vvel, dat de Vorsteliicke mont riep, Siet daar het 39 wonder van Hollant! O vvaarachtige spreuck! En vvaardigh van so Heldt-40achtigen Prins ghesproken te vvorden. O Groote Man! Hoe goedt en hoe | |
[pagina 73]
| |
41 gunstigh vvas my 'tgheluck doe 'tmy troonde tot u lijff'lijcke tegenvvoor-Ga naar voetnoot4142digheyt, doen u vvyse mont mijn borst stroockte met lieffelijcke endeGa naar voetnoot42 43 hoogh-vervvonder-vvaardige vvoorden? So haast en sagh ick niet het 44 blickeren en blakeren van u heldere glase vensteren van u Gheest, of ick 45 bekende met eerbiedigheydt de grootheydt en vvaardigheydt van u edele 46 Ziel, die uyt Godt geboren is, om te overtreffen alle Volcken ende Tongen, 47 van vviens gheleertheydt haar ontsetten en verbasen met erkenningh deGa naar voetnoot47 48 verstandighste van onse eeuvve. O gheluckigh, over-luckigh Rotterdam, 49 die met sulcken blinckenden Dyamant meught brommen: Maar noch ghe-Ga naar voetnoot4950luckigher zijnse die u daghelijcks gheselschap moghen ghenieten; ja die in u 51 dienst haar leven moghen endighen. Teghen miin danck (vvaarde Heere!) 52 moet ick miin penne bedvvinghen, ende de stomme spelen, uyt vreese van 53 de nydighe; en oock soo ben ick meer als vvel verseeckert dat ghy niet en 54 ziit gedient met lof, of lief-koseryen: Daaromme soo bid ick u endelingGa naar voetnoot54 55 Ga naar margenoot+dat ghy miin groote vrymoedigheydt, en dit miin VVedu-pennincxken int 56 goede nemen vvilt; dat is, (het Treur-spel van Rodderick en Alphonsus) so 57 verre my dit na vvensch mach geschien, soo sal ick my grooteliicks aan 58 'tgheluck verbonden achten, en u miin Heere een eeuvvighe danckbaarheytGa naar voetnoot58 59 schuldigh blyven, het vvelck ick vertrouvv dat my van u deughdeliicke 60 beleeftheyt niet en sal ghevveygert vvorden, verhopende dat ghy met miin 61 feylen vriendeliick leven, ende den Duytschen altemets vvat toegheven sult,Ga naar voetnoot61 62 op dit geloof sal ick den dagh over miin spel laten gaan, denckende dattetGa naar voetnoot62 63 onder u geleyde vry en veyligh vvandelen en vvesen sal. Hier mede vvil 64 ick V.E. bevelen inde ghenadighe bescherminghe vanden onsterffeliicken 65 Godt, die vvil V.E. verleenen 'tgheen V.E. tot Salicheyt mach strecken, 66 gheliick V.E. van herten vvenscht
Vvven onderdanighen Dienaar ende Vrundt,
G.A. Bredero. |
|