Moortje
(1984)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 123]
| |
Sonnet.Wanneer de Ram, en Stier, Sons omme-treck opstooten:Ga naar voetnoot1
Het dor geboomt' bot uyt zyn bloz, en blaed'ren teelt;Ga naar voetnoot2
Het bloeysel schoon geset, door Somers-son bestreelt,
Doet d'hoop van vruchtbaer oechst, en smaeck-ryck Ooft vergrooten,Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Het schieten breed en groot der weelderige Loten
Uus Lentens, schrandre ieuchts, met Somers dauw vere'elt:Ga naar voetnoot6
(Van reden-rype vrucht) een groot verwacht verbeelt,Ga naar voetnoot7
Dat van u levens Herfst sal werden noch genooten.
Soo seer als Romen oyt roemruchtich heeft geboocht,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Van haer tonneelen groot, en spelen groots vertoocht:Ga naar voetnoot10
So seer mach Amsterdam met reden (door u) roemen;
Want 't geen den africaen had in Latyn gedicht,
Hebt ghy in duytsche taal ons bredenroo gesticht:Ga naar voetnoot13
So datmen u ons duyts terentius moet noemen.
Non Nobis.Ga naar voetnoot*
| |
[pagina 124]
| |
Clinkdicht aen den Leser.Ga naar voetnoot*
Beschouwt in dit Panneel der hertstochten afbeeldeGa naar voetnoot1
Gantsch kunstrijck afgemaalt, gul en stantvaste min,Ga naar voetnoot2
Eens trouwe knechte raat, eens Hoeren loose sin,
(Die om het sno genot heur warsche pol oock streelde.)Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Des malle roemers trots met hoochdravende woorde,
(Daar syn verbaesde ziel heel angstich self voor beeft,Ga naar voetnoot6
Welk puft de fluckse vrouw, als sy 'taas van hem heeft,Ga naar voetnoot7
Waarom sy syn gerel en vuyl gesnap aanhoorde.)Ga naar voetnoot8
De macht van heete lust, (die schielijck 'thert doet branden,
10[regelnummer]
Van die te gierigh eens het schoon ter sluyck bespiet)
De lichte vleyers aart, (die daar heen wort gedreven),
Waar dat de slemp verhuyst) en meer, 't geen bred'roos handenGa naar voetnoot12
Hier cierlyck bootsen af: so dat die dit doorsiet,Ga naar voetnoot13
Ken, dat der dicht'ren prijs hem waardichst wort gegeven.
| |
[pagina 125]
| |
Klinck-dichtAlleen is het voor u, ô kloeke rype sinnen!Ga naar voetnoot1
Dat dit vermaklyk Spel in 't licht gegeven wort:
Maer geensins voor de geen die Neus-wys krom opschortGa naar voetnoot3
't Voorhooft, wanneer een stuck heeft oock wat lachens binnen.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Want hoe gevaerlyk dat de ieucht valt 'troekloos minnen,
En hoe der Hoeren gonst met schant en scha verdort,Ga naar voetnoot6
Oock hoe ellendich hy sich selven doet te kort
Die Pluymstrykers gelooft, geeft u dit Boek te kinnen.
En d'wyl dat cicero so waert oyt heeft gehadtGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
De Werken van terens, 't sy waer hy reysde, dat
Hy die steeds by hem droegh. Vereert ook NederlandersGa naar voetnoot11
Breroo, die zyn eunuch in duyts so heeft vervat,
Dat om verbet'ren sulkx, in Spreuken ryk van schat,
In Dicht, en Geesticheyt, men niet weet ymand anders.
Qui-na DIEU, n'a rien.Ga naar voetnoot*
| |
[pagina 126]
| |
Sonnet.Waer het ghevoelen van pythagoras waerachtich,
En dat de ziel van 't een verhuysd' in't ander lijf,Ga naar voetnoot2
Ick sou ghelooven vast, en staende houden stijf,Ga naar voetnoot3
Dat plautus geest in u o breroo waer wonachtich.
5[regelnummer]
Of dat aristophaan, van nieus gheworden machtichGa naar voetnoot5
Te handelen de pen, sich in u kloeck gheschrijfGa naar voetnoot6
Liet hooren op't Bataefs Tooneel voor man en wijf,
'Twelck noch Athenen nu en wijckt, noch Roomen prachtich.Ga naar voetnoot8
Terentius voorwaer, indien hy weer mocht leven,
10[regelnummer]
En grondelyck verstaen de Nederduytsche tael,Ga naar voetnoot10
Sou sijne thais haest niet kennen uyt moy-ael,
So wordt hy nagebootst in uwe soete dichten,Ga naar voetnoot13
Die den Aenschouwer bey vermaken ende stichten.Ga naar voetnoot14
lijdt en hoopt.Ga naar voetnoot-
| |
[pagina 127]
| |
Sonnet.
Aenschout Lief-hebbers dees cloecke versierde reden,Ga naar voetnoot1
Die met een kunst gewracht is op de Franse maet:Ga naar voetnoot2
Nochtans die alle taal in boert te boven gaet,
En met sijn kunst verryckt onse Hollantse Steden.
5[regelnummer]
Siet hoe ghetrou een Knecht al by syn Heer hier dede,
'Twelck bredero te recht met rymery omvaet:Ga naar voetnoot6
En hoe een Vader trou syn kint oock niet verlaet,
In 'tuyterst' van syn noot, maer doet syn liefd' besteden,Ga naar voetnoot8
Den hoomoedighen mens beeldt hy seer cunstryck voort,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
En hoe de vleyery de mensche dick bekoort,
En den Liefhebber wel te rechte hier mach lesen.
Hierom machmen met recht u schrand're gheest beooghen,Ga naar voetnoot12
Die ons Hoomoedt, en Trou, en Liefde doet vertooghen,Ga naar voetnoot13
En doet ons twijffelen dick, oft inder daedt mach wesen.Ga naar voetnoot14
't Lijen verwint.Ga naar voetnoot-
|
|