Moortje
(1984)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermdIX SlotbeschouwingVroeger of later is Bredero aangeraakt, misschien moet men zeggen, meegesleept, door het geloof in het voorbeeldige van de klassieke Oudheid dat onder de ontwikkelden van zijn tijd algemeen was. Hij was onder meer gevormd door het lezen van Spiegels gedichten en Van Manders Schilder-Boeck. Hij werkte samen met de classicus Reinier Telle, met Pieter Corneliszoon Hooft en Samuel Coster. Hij had contacten met Grotius en Scriverius, wellicht ook met Daniel Heinsius. Bij het zoeken naar toneelstof ten behoeve van de Oude Kamer kan het voorbeeld van Catharin Ledoux hem in de verleiding hebben gebracht, de Eunuchus te adapteren: een komedie uit die hooggeroemde klassieke Oudheid, waar kluchtige elementen in te lassen waren die tot het klootjesvolk zouden spreken zoals de mindermanstonelen in Rodd'rick ende Alphonsus en Griane. | |
[pagina 90]
| |
Het is uiteraard ook mogelijk dat hij evenals Ledoux uit zichzelf op het idee gekomen is; we moeten aannemen dat Bredero alle blijspelen van Terentius zowel in het Vlaams als in het Frans tot zijn beschikking had. Wie de Eunuchus een zwak stuk of om een andere reden een ongelukkige keus vindt, dient aan te geven welke van de vijf andere komedies onze dichter liever had moeten nemen. Het als sympathiek uitbeelden van een beroepsvrouw, het aanvaarden van onwettige verbintenissen en zelfs, als bestanddeel van de ontknoping, van een smakeloze en immorele driehoeksregeling, staat onze waardering weinig meer in de weg. Dat geldt ook voor onwaarschijnlijkheden of inconsequenties in gebeurtenissen en karakters: een komisch spel stelt andere eisen dan een burgerlijk dramaGa naar voetnoot1. Dat Bredero met het materiaal dat Van Ghistele en Bourlier hem ter hand stelden deed wat hij kon en wat hij wou, sprak in zijn tijd vanzelf: louter vertaler te zijn zou zijn eer als dichter te na zijn geweest. Tegenover de ‘Latijnsche-Geleerde’, voor wie hij respect moet hebben gevoeld en wier waardering voor zijn werkGa naar voetnoot2 een verrassende steun voor zijn positie moet zijn geweest, verantwoordt hij zijn taakopvatting uitstekend. Wat bij de hedendaagse voorstellingen de meeste indruk heeft gemaakt: de ‘Amsterdamse sfeer’, de lange - meermalen als statisch en on-dramatisch afgewezen - uitweidingen, zijn evenals de veelgeroemde ‘sappige taal’ zijn eigen bijdragen aan het stuk. Het is heel goed mogelijk, dat de dichter wist dat de alexandrijn overeenkomst vertoonde met de jambische senarius van de Romeinen; gewaagder is de veronderstelling dat men hem ook had gezegd dat Terentius daarnaast vele andere metra bezigde, of bijvoorbeeld dat de senarius dikwijls méér dan 12 lettergrepen telde. In ieder geval vinden we zowel de onregelmatigheden in de alexandrijn als de afwisseling door andere versvormen evengoed in zijn overige toneelwerk.
| |
[pagina 91]
| |
Doordat wij, anders dan de Britten, onze klassieken met uitzondering van de Gysbreght niet zijn blijven spelen, zijn we vervreemd van de oude taal. Niettemin is gebleken dat Moortje onder uitstekende regie, met toegewijde goede acteurs, en met de om des tijds wille nu eenmaal onontbeerlijke coupures, het schouwburgpubliek in verrukking kan brengen. Gelukkig hoeft de lezer geen zo uitzonderlijke gelegenheid af te wachten om te genieten van de levende, bijna van de bladzij opspringende taal van Bredero. |
|