Aantekeningen
De nummers verwijzen naar de strofen.
Boeren-gezelschap (Arend Pieter Gijzen) 7
1 of' ereên bij het ganstrekken rijdt men onder een opgehangen levende gans door en probeert men deze de kop af te rukken; 2 kuin parmantig; 5 tuigje schaartjes e.d., hangend aan de onderriem (gordelriem); 'egtiurd opgepronkt; 6 't selsip de gelagkamer; gedreumeld geduwd; gekangst gegokt; langst hele kerel; 8 aalwerige chagrijnige; greep mestvork.
Van Gijsje en Trijn Luls (Zo gauw) 9
1 z'n tuig, z'n poppegoed zijn mooie spulletjes, maar ook: zijn seksuele gereedschap; eerlijk fatsoenlijk; 2 sangt sint, aanbedene; 8 uit me kracht buiten mezelf.
Tweespraak van twee buurwijven (Lieve kinderen) ii
1 deun klucht; slechte simpele; 2 spijtig humeurig; iten giest, wat geldt 't hongderd een vent van niks; 3 welig rijk; 5 trots iemand meer dan iemand; 7 goede mannen vertrouwenslieden (voor het opstellen van de huwelijkse voorwaarden); 8 't selsip de gelagkamer; doeken kleden.
Een oud bestevaartje, met een jong meisje (O Jannetje) 13
3 ter ere en ter ee tot een eerbaar huwelijk; 5 lansje jongeman; 7 genoegt tevreden is.
Een oud besje met een jongman (Nu Hereman) 16
1 hou wat stal blijf even staan; 2 kevelkin puntkin; 3 gierig bloed begerige sukkel; 7 gongs een klap van de molen; kwee wijf.
Van Fobert en Lobbetje (Onze Lobbetje) 20
1 prachen vleien, smeken; stikken kapot; 2 versieren verzin-