Liederen(1985)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Geestig liedeken Stemme: Uit de diepten, o Here! 1 O God, die de gedachten der mensen ziet en leest! Gij weet wat zij betrachten in 't midden van hun geest, waar zij zich toe begeven, hetzij tot goed of kwaad, in dit ellendig leven, dat als een wind vergaat. 2 Wat wil ik mij verbloemen en dekken met de liên, en u de wereld noemen die ik nog niet kan zien. 't Is al te ver getreden, [pagina 87] [p. 87] 'k wil in mijzelve gaan, voor uwe goedigheden, die 'k heb te zeer misdaan. 3 Ik heb door mijn misdaden en gruw'len onbepaald in plaats van uw genade uw straf op mij gehaald. Och, ik en kan niet rusten, van eigen wil verwoed, want laas! mijn kwade lusten die drijven mij van 't goed. 4 Helaas, ik ben te gierig naar mijn verderf en schand', ik volg nog al te vierig mijn beestig onverstand. Ik ben vervreemd van rede, mijn zinnen wild en woest, vol ongeregeldheden, die hollen even noest. 5 Gelijk twee dolle meren in onbedwongen run onmoog'lijk zijn te keren, maar vliên door dik en dun, tot zij hun meester storten in 't water of in 't slijk, zo doen zij mij verkorten mijn leven jammerlijk. 6 Och, had ik kunnen horen uw inspraak eer ik viel! Zo zou ik nu uw toorn [pagina 88] [p. 88] niet dragen op mijn ziel, zo zou ik nu niet dulden de heimelijke smart van mijn bekende schulden, geloospand op mijn hart. 7 O Heer, ik ben verwonnen, ik ken 't in mijn gemoed, maak van mijn ogen bronnen van water en van bloed, die tot de Hemel springen tot voor uw Majesteit, opdat zij u bedwingen tot uw barmhartigheid 8 Doe toch zo grote dingen aan mij, benauwde man, dat daar uw kraaltjes zingen in eeuwigheden van uw goedheid en het wonder, dat niet kan zijn vol-eerd, dat is dat gij een zonder zo zalig hebt bekeerd. 9 Zo zullen alle mensen (tenminste zullen 't dien, die mijn welvaren wensen en gaarne zouden zien) u op de aarde loven tot in uw hemelrijk en d' engeltjes hierboven u prijzen eeuwelijk. Vorige Volgende