Liederen(1985)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Geestig lied Stem: Ik schouw de wereld aan 1 Wat dat de wereld is, dat weet ik al te wis, God beter 't, door 't verzoeken, want ik heb daar verkeerd en meer van haar geleerd als van de beste boeken. 2 Want of ik schoon al las hetgeen zo kunstig was als goddelijk geschreven, het ging ter ziel noch zin zo nijver mij niet in als 't eigen zelf beleven. 3 Nu heb ik 't al verzocht, zo dol als onbedocht, zo rauw als onberaden. Och God! ik heb te blind en al te zeer bemind de dingen die mij schaden. [pagina 80] [p. 80] 4 Een hoofd vol wind en wijn, een hart vol zucht en pijn, een lichaam gans vol kwalen heeft Venus en de kroes, of zelfs die leide droes, mij dikwijls doen behalen. 5 Och, een bedroefd gemoed en een hart zeer verwoed van duizend naberouwen van overdaad en lust, met een ziel ongerust heb ik in 't lest behouwen. 6 Hoe streng breekt mij dit op: mijn kruifde, krulde kop die brengt mij voor de jaren in mijn tijds lente voort op 't zwart en 't zwetig zwoord veel grijze, grauwe haren. 7 Wanneer een ander leit gestrekt en uitgespreid en rust met lijf en leden, dan plaagt mij allermeest de kwelling van mijn geest met beulse wredigheden. 8 Dan dringt mij door de huid het bange water uit door kommerlijke zorgen. Dies mij het harte barst en wenst, alzo geparst, de ongeboren morgen. [pagina 81] [p. 81] 9 En nimmer ik de dag alzo gelukkig zag, dat zij mij vol verblijdde; voorwaar, 'k heb uur noch tijd of elk heeft zijn strijd, zijn lief, zijn leed, zijn lijden. 10 Al 'tgene dat de liên ter wereld mogen zien of immermeer verwerven, en wens ik niet zo zeer als zalig in de Heer te leven en te sterven. Vorige Volgende