Liederen
(1985)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 75]
| |
maar die met uw gezicht en goddelijke kunst
de grootste man beweegd doet snakken naar uw gunst,
2 de grootheid van uw macht ik nooit zo hoog en hiel
als ik de hoogheid doe van uw verheven ziel,
die op de top des lofs ten pronk des werelds staat,
zulks dat de zon beschaamd zijn ogen nederslaat.
3 Als hij eerbiedig uw eerwaardigheid aanschouwt,
hij schimmert en hij staart en siert zijn hoofd met goud
en praalt zo voor uw deur, waar hij een lonkje pracht,
waarmee dat hij volnoegd voldoet zijn grote jacht.
4 's Morgens voor dauw voor dag en in de dageraad,
wanneer hij opgetooid uit zijn slaapkamer gaat,
als gij nog ligt en slaapt met al uw huisgezin,
dan komt de brallerd aan door glazen vensters in.
5 Hij kijkt, hij wederkijkt en ziet uw schoonheid door,
uw zilverblanke vel verguldt hij met zijn gloor,
gij voelt de luwte van zijn stralen zoet en zacht
en toont hem al hetgeen hij meest op aarde acht.
6 Hij doet al wat hij wil en wat hem best behaagt;
dan gaat de snoeperd door, hij schendt zo menig maagd,
waar dat die vrouwenman maar steelwijs eens insluipt,
hij vindt geen vrouwtje dat hij niet in slaap bekruipt.
7 De laatste keer, Godin, als hij u wel bezag,
toen gij in diepe rust en onbekommerd lag,
toen stal hij uit uw hoofd zo vaardig als hij kon
uw ogen en hij liet voor ieder oog een zon.
| |
[pagina 76]
| |
8 Zo komt het bij, Godin, dat ik en alle liên
nu deze majesteit vol heerlijkheden zien,
door 't blinken van uw snel en wezenlijk gezicht,
waarmee dat gij mijn ziel inwendig nog verlicht.
9 Dit is mijn hoogste vreugd waar ik mij in verblij,
dat gij uw oogjes slaat uit goedheid eens op mij,
als uw genade mij eens vriendelijk aanziet,
ik ruilde dat geluk om al de wereld niet.
|
|