Liederen(1985)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Nieuw liedeken Op de vooize: Aanhoort toch mijn geklag, gij ruiters, etc. 1 Ogen vol majesteit, vol grootse heerlijkheden, hoe komt dat gij nu scheidt van uw eerwaardigheid en zoete aardigheid; laas, wat lichtvaardigheid aanneemt gij zonder reden? 2 Vanwaar komt dit versmaân? Voorwaar, ik kan 't niet zinnen, noch generwijs verstaan de oorzaak van dit gaan; [pagina 73] [p. 73] (U kwelt misschien een waan) zo ik u heb misdaan 't is met te veel te minnen. 3 Die waan kwelt u misschien, dat ik u zoek te vrijen, 'k heb nooit zo hoog gezien of ik wist wel op wien, want die machtige liên die zoeken te gebiên en dat kan ik niet lijen. 4 Ik ben te groot van moed om iemand iets te achten om rijkdom of om goed, zot is hij die 't ook doet. Ik prijs uw edel bloed dat goddelijk is gevoed met hemelse gedachten, 5 waar gij mij vaak mee speest, als ik hier kwam verkeren, ootmoedig en bevreesd, voornamelijk allermeest om uw gezwinde geest! 'k Ben nooit zo stout geweest dat ik u dorst begeren. 6 Maar lieve oogjes blij, en heugt u niet het wenken en 't gluren van terzij en 't lonken tegen mij, zo vriendelijk als vrij? [pagina 74] [p. 74] Nochtans op vrijerij heb ik nooit willen denken. 7 Hoe zou iemand van staat als ik dat denken kunnen? Hij mocht, door feil van raad of om zijn eigen baat, o vrouwelijk sieraad! Ik zou u zoveel kwaad om mij niet mogen gunnen. 8 Gij ziet mijn liefde in met innerlijk meedogen, ik ken 't dat ik, vriendin, u als mijn ziel bemin, maar eer ik meer begin, gij sluit mij uit uw zin en bant mij van uw ogen 9 Ogen! is 't dat ik dan mijn landwinning moet derven, zo bid ik, ziet eens an mij, d' allerdroefste man die ooit moeder gewan, overmits dat ik van de braafste ziel moet zwerven. Vorige Volgende