Liederen(1985)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Enigheid is armoed Stem: Als ik uit wandelen ga, etc. 1 Wat baat u de voogdij van landen en van steên en 't prachtige gebouw vol dure kostbaarheên, waar gij in woont, verzeld met prinselijke stoet, als gij des nachts alleen in 't bedde slapen moet? 2 Wat baat de grote sleep der joffers blank en blij en 't vorstelijk gevolg der prinsen groot en vrij, wat baat dat ieder u als godd'lijk bidt en groet, als gij des nachts alleen in 't bedde slapen moet? 3 Wat baat dat gij een mijl van musk en amber riekt, en dat gij lekkerlijk met wijn zijt opgekwiekt, [pagina 67] [p. 67] en dat de dartelheid uw jonkheid heeft gevoed, als gij des nachts alleen in 't bedde slapen moet? 4 Wat baat 't of gij schoon uit gulden vaten eet, en dat gij aan de dis de hoogste plaats bekleedt, en of u al de lust vaak kittelt, zacht en zoet, als gij des nachts alleen in 't bedde slapen moet? 5 Wat baat dat de schoonheid die ten ogen uit u blinkt zo edel, dat de zon, de gulden zonne zinkt en dekt zijn glanzig hoofd met purper en zwart bloed, als gij des nachts alleen in 't bedde slapen moet? 6 Wat baat uw verstand zo wijs is en geleerd, dat al de wereld dat verwonderd acht en eert en dat de fame u onsterflijkheid aandoet, als gij des nachts alleen in 't bedde slapen moet? 7 Behalve al de vreugd zo slaapt men zoet en warm, ik wens geen meerder schat als mijn lief in de arm. Gij zijt de armste mens, al zijt ge rijk van goed, als gij des nachts alleen in 't bedde slapen moet. Vorige Volgende