Liederen(1985)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Liedeken Stem: Fortuin, eilaas, bedroefd 1 Prinsessen preuts en prat met al uw pronkerij van nodeloze pracht, staat op en wijkt terzij, maar groet eerbiedelijk met nijging en gekniel de triomfante vrouw van mijn verwonnen ziel. 2 Waartoe dit talmen? ach, gij jongejufferschop, spreidt die tapijten neer, en strooit daar zoetjes op [pagina 68] [p. 68] gemalen goud, ook zij, opdat de harde aard haar tere voetjes niet en kwetse noch bezwaart. 3 Gij groten, dicht bestoet met vorstelijk gesnor, gebiedt de volken, dat zich niemand drijft en por' te naken aan haar kleed, te storen hare gang, opdat z' haar niet verblaas noch kwade lucht bevang. 4 Zij komt, o goôn! zij komt; de prinsen staan als stom, de verslagen gemeent stort van een wenkjen om, als met haar wijze tong bazuint een helder woord, het dondert en het wordt met wondering gehoord. 5 Eenieder riep met mij: wat vriendschap en wat gunst, wat goddelijke glans, wat wijsheid en wat kunst heeft Jupijn ook gebruikt, wanneer hij heeft verlicht dit schepsel, dat ons sloeg met bliksem in 't gezicht? 6 't Is Venus, Venus is 't, waar ik weleer van las, die uit het pekelschuim der zee geboren was, die met een holle schelp door vloeden vlet en vlot; ik hield 't voor narrerij en beuzelingen zot. 7 Ach heil'ge rijmerij, ik vonniste verkeerd, want enig geest of god heeft dit geprofeteerd, opdat de wereld en mijn tijdgelijke liên haar gulden godheid niet onwaardig zouden zien. 8 Voordees in 't gulden jaar van 't zuidse Cyprus kwam mijn zoete Cithera in 't schiprijk Amsterdam, waar zij de rauwe hoop van 't grauw en groots geslacht heeft aan een zachte aard door les en leer gebracht. [pagina 69] [p. 69] 9 Der ouden boosheid snood en d' ondankbare jeugd vergolden na met spijt de weldaad en de deugd; mijn Venus die vertrok, o leed! o kwaad! o dood! Zij stierf, indien ze kon, in 't dorp van Akkersloot. Vorige Volgende