Liederen(1985)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Klaaglied Stem: Hoe lang zal ik met hete tranen, etc. 1 Mooi Aaltje, is 't zo snel vergeten mijn lang vervolg van dag en nacht? de schone tijd die 'k heb versleten, en met uw wil heb doorgebracht, in vriendelijkheid, in vrolijkheid, in vrijigheid, en zoetigheid van praat, van 's nachts tot 's morgens en des avonds laat? [pagina 58] [p. 58] 2 Mijn vrienden smaad en 's vaders toorn die heb ik om u, in 't begin, met zware dreiging moeten horen, maar 't ging zo snel mij uit als in. Dat bleek zo dik, wanneer als ik, een blink of blik van uw schoon ogen zag, zo bleef ik bij u de gehele dag. 3 Hoe dik nam ik uw teed're handen en drukte ze aan mijn linker borst! waar mij het binnenst' scheen te branden van 'tgeen dat ik nauw spreken dorst. Daar wenst' ik mijn een vensterkijn van kristallijn of van fijn spiegelglas, dat gij mocht zien hoe ik te moede was. 4 Zo 'k bij mijn hart had kunnen komen, ik had' het met eerbiedigheid straks uit zijn legerstee genomen en in uw lieve schoot geleid. Zo lief was je de ziel van mij; dacht ik dat gij zo wulps waart van zin, en zo lichtvaardig ook in uwe min? 5 Waar ik ter wereld heb genoten de vreugd die men verkrijgen kan, daar wordt mij nu de deur gesloten, en men houdt daar een ander an. Hoe ben je nu voor mij zo schuw? Of wie heeft u zo schandelijk geraân dat gij mij hebt deez' trots en spijt gedaan? 6 Wat moogt ge in uzelve denken, wanneer als gij eens overziet [pagina 59] [p. 59] mijn leurtjes en kleine geschenken of 'tgeen er bij ons is geschied? Zo hier, zo daar, gij weet wel waar, met wat gebaar en gans verslingerd hart was ik gestaag in uwe min verward. 7 Wat woorden zijn er wel gesproken, bedenk ze eensjes in uw geest! Wat eden heb je mij gebroken! 't Is wonder dat je niet en vreest dat ik u eens, met vrij wat reêns, iets ongemeens zal spelen op een tijd, en dat mijn liefde nog verkeert in nijd. 8 Ga heen, geveinsde courtisane, begoochel d' ogen en het brein met uwe krokodilletranen van de verdwaasde kapitein. Die blote bloed, van wie gij 't goed meer als 't gemoed, en dat met reden, acht; verstoor mij niet, vaarwel en voort genacht. Vorige Volgende