Liederen
(1985)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 56]
| |
2 Och had ik twee ogen als de zon,
die de ganse wereld beschouwen,
of dat ik je, troostje, volgen kon,
ik zou u steeds gezelschap houwen,
maar of't lichamelijk niet geschiedt,
omdat de eerbaarheid 't mij verbiedt,
mijn ziel en laat 't niet.
3 En al mis ik Dedalus' kunst,
die door de lucht zijn lief kon dragen,
ik zal u geleiden met mijn gunst,
mijn waarste lief, mijn welbehagen.
Was ik ontslagen van 't trage vleis,
mijn geest trok met u op de reis,
nu doet 't mijn gepeins.
4 Was ik voorzien van Stentors stem,
ik zou gedurig met u spreken,
maar laas! mijn keeltje te kleen bij hem,
kan door de wolken zo niet breken,
maar toch al vaar je nog eens zo vard,
ik zal nochtans in druk en smart
u spreken met mijn hart.
5 Had ik Medea's toverkracht,
ik zou Aeolus in zijn klippen
bekollen met zijn volle macht,
dat niet een windje hem zou ontslippen,
of barst er een stoker uit zijn zak,
die zou ik in uw zeilen strak
gaan sturen met gemak.
6 De winden, 't water en de vloed,
hipp'lende sterren en vaste polen,
| |
[pagina 57]
| |
aan hen wordt nu mijn hoogste goed,
mijn lief, mijn licht, mijn leven bevolen.
O goedertieren góden vermaard,
o regeerders van hemel en aard,
mijn waarde Ceyx bewaart.
7 Alcyone, uw lieve bruid die schreit,
't hart wil heur van droefheid scheuren.
Omdat 't zo buldert, stormt en waait,
doet uw tortelduifje niets dan treuren.
O Ceyx! o Ceyx! waardige man!
wat hartzeer gaat uw vrouwtje an
die van u niet zijn en kan.
8 Nu dobbert mijn liefje op de ree,
op de woelende springende baren
van de wijdluchtige grote zee,
die hij, elacie! nu zal bewaren.
Vaar heen! vaar heen! vaar voor de wind,
maar denk altoos, waar dat je bint,
aan haar die u bemint.
|
|