Liederen
(1985)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 54]
| |
en de scepters schoon
zou trots vertreên,
2 dat staten en steden en vorstendommen
en 't geweld,
en 't rammelen in ridderlijke somme
van hard geld,
ja 't sieraad
en 's aardrijks hoogste pracht
vaak heeft versmaad
en groots veracht?
3 Dat hart kan zich breidelen noch bedwingen
in zijn leed,
dat zo grootmoediglijk alle dingen
eerst versmeet.
O verdriet!
o pijn! o kwaal! o smart!
gij maalt tot niet
dit grote hart.
4 Dat alle hoogheden heeft versmeten
in de wind,
dat kan loshartig niet vergeten
't geen 't bemint.
't Is te zot
en al te lang gevrijd
die met mij spot
en deunt altijd.
5 Op wie zal ik meer wrokken en wrijten
dan op mijn!
En zal ik het ook mijn ogen wijten
of de schijn
| |
[pagina 55]
| |
van de gunst
die mij wel is geschied?
Ach, 't was maar kunst en anders niet.
6 Betoon nu de kloekheid van uw zinnen,
o mijn hart!
in 't wel vermeesteren en verwinnen
van uw smart,
en volg raad:
met vlaagjes wat vervreemd;
't en is zo kwaad
niet als gij meent.
7 Ach, het valt mij zo zwaar te verlaten
mijn vriendin!
Al had ik oorzaak om u te haten,
niettemin
o Joffrouw!
ik blijf in lust of nood
u toch getrouw
tot in de dood.
|
|