Liederen(1985)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Liedeken 1 Wat onvertelb're vreugd en wat verwonderingen, wat liefelijk onthaal, wat heugelijker feest mag komen onbewaand met een getuimel dringen en ploffen plotselijk op mijn verdeelde geest? 2 O vriendelijke vreugd van uitgenomen krachten! hoe zweeft gij van mijn ziel tot in mijn hersenpan, die gij alzo beroert, dat ik met mijn gedachten u niet begrijpen, noch veel min uitdrukken kan. 3 Ach! d' oorzaak van mijn vreugd zijn uw vergode zinnen en uw gebleekt vernuft en hel verzond gemoed, waarmee gij zijt gewend in wijsheid te verwinnen de oordeelrijkste en de zuiverste van bloed. [pagina 51] [p. 51] 4 De klaarheid van uw geest en uw verstandelheden, die blinken in uw werk gelijk een zonneschijn, o volheid van mijn vreugd! O zonne van de rede! waarvoor het klaarste licht schijnt duisternis te zijn. 5 Hoe dikwijls zou mijn tong uw grote kennis loven, indien ik was voorzien, godinne, naar mijn wens, maar uw waardijen gaan de aardse lof te boven, hoe veel te meer dan van mij, onvermogen mens. 6 En deze schone ziel rust in zo lieve leden, van ommetrek zo net, zo poez'lig en zo zacht, van goddelijk gezicht, en zo vol properheden, als immermeer de kunst zou tonen in haar kracht. 7 Te kunstig heeft uw hand mijn slechte stijl geprezen, dies ik met Hector spreek, hoewel uit zoete dwang, van geloofden geloofd is 't loffelijk te wezen, maar ik heb anders niet dan ik van u ontvang. Vorige Volgende