Liederen(1985)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Nieuw liedeken Stemme: zoals 't begint 1 Zondag, zondag lestleden, op enen St.-Jansdag ben ik buiten getreden, waar men veel wagens zag met zoveel ommeslag; het volk kwam met hopen al bij de voerlui lopen en maakten daar verdrag. 2 De kneukels en de boeren die hadden 't opgesteld, zij wilden niemand voeren dan voor gedwongen geld. Dit, docht mij, was geweld. Ik wandelde met lusten en ging mijzelve rusten in 't groen geschilderd veld. 3 De gladde paarden renden langes de harde slijk, de voerlui die ze menden klatterden vreselijk. De dorre, droge dijk die was bezaaid met mensen, [pagina 37] [p. 37] ik zag het al naar wensen in mijn begrazeld rijk. 4 Fluks kwam daar aanrumoeren en raasden zonder rooi hele wagens met hoeren, die wierpen steeds met hooi, dit dunkt die lieden mooi. Zij riepen en zij kreten, als hadden z' niets gegeten, dit gore gorlegooi. 5 Weleer wou ik wel weten waarvan, of hoe het kwam, dat men mal placht te heten het volk van Amsterdam; maar als ik dit vernam, ik barstte uit van lachen; het schijnt, wij komen prachen der drogers spek of ham. 6 Waarheen gij broedse lieden? Ai lieve, blijft in stad, laat hier uw rookvlees zieden en knabbelt hier doch wat, tapt eens uit 't beste vat, laat die gulzige wespen hun geelgarstige hespen en hun krankhoofdig nat! ... 10 De velden en de stoepen met wijven zijn bezeid. [pagina 38] [p. 38] Waarheen, waarheen? zij roepen; Naar Haarlem, gilt 'n meid, met zoveel vrolijkheid. Maar als zij wederkomen, is haar de vreugd benomen: 't Alleluja is geleid. 11 Onder zo menig honderd was nauw een deeg'lijk man. Ik was blijd en verwonderd, dat wij er zo raakten van. Kwaamt gij op een Sint Jan, zandridders, ons bezoeken, gij zoudt in onze kloeken u wel verdwalen dan. 12 Gij Prinsen en gij heren, of nieuwsgierige liên, gij moogt wel wederkeren, want hier is niets te zien. Of lust 't u misschien de wagens eens te tellen of die voerlui te kwellen? Dat wil ik niet verbiên. Vorige Volgende