Liederen(1985)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 30] [p. 30] Koortsig liedje Stemme: Onlangs vroeg in 't morgenrood, etc. 1 Als Dirkje in zijn koortse lag, die hem het bloed besmette met een brandende hette, hij sloeg zijn oogjes op en zag dat zijn lieve Lijsbette dezelfde ziekte lette. Toen heeft hij gezeid: Mijn vriendelijkheid, hoe deert mij uw leid! Och sterf niet, maar beid, want zie ik ben bereid mijn ziel u bij te zetten. 2 De vlammen stegen aan zijn hart, zijn tong hield op van klagen, zijn pols begon te jagen; het scheen dat hij veel stijver smart, ja dodelijker plagen om harentwil moest dragen, maar toch niettemin zo nam hij nog in zijn zoete vriendin en ziektsgezellin, met ziel en met zin, een wonder welbehagen. 3 Zij sloot haar oogjes half toe, als hij zich nederspreidde en tot de dood bereidde, zij zag wel aan zijn lipjes doe hoe zijn ziel arrebeidde [pagina 31] [p. 31] en al zijn kracht uitbreidde. Zij riep toen zozeer, met een stemmetje teer: Mijn engel, mijn eer! Ik zwijm, och mijn heer! En ik, zei hij weer, ga van mijn zieltje scheiden. 4 De woorden kleefden aan de tong, zij bleven liggen zwoegen, met liefelijk vernoegen, hun harten hijgden en de long, en dat in zulker voegen, dat al de aders sloegen. Die tuigden ter nood hun jammeren groot, en kwellingen snood. Hij stierf in haar schoot een suikerige dood, waar zij zich slap om loegen. Vorige Volgende