Liederen(1985)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Van Gierige Gerrit, en Modde van Gompen Stem: Daar ik gisteravond kwam, daar scheen de, etc. 1 De Gierige Gerrit, die lebbige dief, die vrijt nu zijns gelijk, die vrijt nu zijns gelijk, wangt hij het Modde van Gompen lief, die lelijk is en rijk, die lelijk is en rijk, die lelijk is en rijk. 2 Zij het ien aanzicht ruim van vel, niet muisvaal, noch niet bongt, niet muisvaal, etc. naar 't rattegrauw gelijkt 't wel, maar zwart was 't in de grongd, maar zwart was 't, etc. 3 Haar tangden zijn kastanjebruin, heur lippen pimpelpaars, ze het ien veurhoofd tot heur kruin, en hier en daar wat haars. 4 In haar vermaalde wangen bliek, en in heur mooie kin, daar ziet men 't leger van de Griek en trotse Troje in. [pagina 23] [p. 23] 5 Ze is geborst, gebuikt, gebild, en louter in de vang, praat van Ros Beyaard zo gij wilt, dees het ien ander gang. 6 Dit monsterum of ongediert dat voert zo hoge pracht, daar wordt gien snof, gien snee versierd, of 't is heur daag'lijks dracht. 7 Gerrit is wat rood, en wat blauw, wat paars, wat kakelbongt, z'n tangden as ien wouweklauw staan averechts in z'n mongd. 8 Hij ziet er nou zo jongetjes uit, wangt hij het korts 'ehaard. Nadat hij schoon was uit'eruid kreeg hij z'n twiede baard. 9 Hij is zo ankstelijk mooi, men vreest dat men hum ziet, zijn vaar het brieven van octrooi, men mag 't nadrukken niet. 10 Zo iemand nog een stempel vindt, die kapt ze vrij an twee, en drijft ze met de woeste wind diep in de Zuierzee, diep in de Zuierzee, diep in de Zuierzee. Vorige Volgende