Kluchten
(1971)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 213]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
AantekeningenDe navolgende aantekeningen sluiten aan bij de woordverklaringen onder de tekst, en zijn aldaar aangekondigd door een asterisk.
In deze aantekeningen wordt o.a. verwezen naar de onderstaande boeken en tijdschriften, deels door middel van de hier vermelde afkortingen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De klucht van de koeBoerin: De persoonsaanduiding: De Boerin, is vreemd, aangezien het niet de vrouw van de Boer betreft, noch ook een andere échte boerin, maar de eigenares van een rosse herberg aan de rand van Amsterdam. Toch is deze aanduiding in de opeenvolgende drukken gehandhaafd. Dit is des te merkwaardiger, omdat er exemplaren van A hebben bestaan met een heel ándere lijst van spelende personen, ook afwijkend van volgorde. Het exemplaar waarvan J.H.W. Unger heeft gebruik gemaakt voor de Bredero-uitgave van 1890, vermeldde blijkens blz. 211 van deel I de onderstaande Persoonagien: Dirck Thyssen de Boer. | Joosje d'Optrecker. Ghysje de Gaeu-Dief. | Vriesse Grietje de Waerdin. Keesje, d' Boeren Seuntje. De spelers zijn dus twee aan twee gerangschikt, horizontaal, maar terwijl de andere exemplaren ze hebben in de volgorde van opkomst (dus de gauwdief het eerst) is dat hier niet het geval. Van deze namen wordt ook in de tekst-zelf van het spel melding gemaakt, maar in zeer uiteenlopende mate. Terwijl de boer tot kort voor het einde van de klucht anoniem blijft, wordt hij in vs. 531 Dirck Tyssen genoemd, en wel door de waardin. Onmiddellijk daarop, in vs. 532, neemt de gauwdief dit over. Het is het hachelijkste moment van het spel, de boer komt terug van de markt, de list zou alsnog mislukt kunnen zijn; het is duidelijk dat de gauwdief door het handig gebruik van de eigennaam zowel aan de anderen als aan de boer zelf de vertrouwelijkheid van hun relatie wil suggereren. De naam komt als Dirckje nog eenmaal voor in vs. 613, uit de mond van de optrecker. Ook de gauwdief is tot kort voor het einde anoniem; zijn naam wordt maar éen enkele maal gebruikt, en wel door de waardin: Nou Gijsje, segh ick, laet die vuyle mannieren staan.
(vs. 512)
Zij kent hem dus, zo goed als hij haar; want terwijl zij door de optrecker van vs. 165 af telkens Giertje wordt genoemd, en later ook door de boer, is de gauwdief de enige die haar althans éenmaal vermeldt met naam en toenaam: Mijn dunckt dit tot Vriessche Giertje de waardin is.
(vs. 483)
De naam Joosje wordt van vs. 175 af een keer of zeven gebruikt, steeds door de waardin, afgezien van de zonderlinge situatie in vs. 280 waar de boer met deze naam de gauwdief toespreekt. Dit kan nauwelijks iets anders zijn dan een vergissing: want al is de boer in die scène pocherig-vertrouwelijk aan het praten over zijn jeugdzonden, iedere eigennaam jegens de gauwdief is in tegenspraak met het feit dat ze van het begin tot het einde vreemden voor elkaar zijn. De enige ándere verklaring is, dat het woord Joosje in vs. 280 een soort tussenwerpsel is, verwant met Joost als aanduiding van de duivel. De naam Keesje komt voor in de woorden van zijn vader, vs. 628 en vs. 644. Tenslotte is er in de klucht van de Koe nog een zelden opgemerkte zesde, zij het zwijgende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
persoon, die in elk geval aanwezig moet zijn in de eerste herbergscène als Giertje tegenover de optrecker haar doopceel licht na diens vraag: Wel wies Kijnt is ditte?
(vs. 197)
Het betreft een aan lager wal geraakte jonge vrouw die geen stom
woord zegt en over wie breedvoerig gepraat kan worden in haar tegenwoordigheid,
zodat men moet aannemen dat zij slapend aanwezig is tijdens de hele
scène. Maar het is ook mogelijk dat haar aanwezigheid veel korter duurt:
ze zou dan een huisgenoot zijn die bij vs. 197 even de gelagkamer binnen komt
maar onmiddellijk weer weggaat. G.S.
4 Vgl. V. 73. 18 split-ruyters: vrouwen, die het ‘berijdende’ ‘paard’ tussen de benen hebben. A. Beets, Ts. XXIV (1905) blz. 167-171 veronderstelde dat dit woord een vernederlandsing is van on. splitrötte, maar het WNT acht dit niet nodig. De associatie met ‘dat gescheurde goedt’ (Moortje vs. 1497) ligt echter voor de hand. Zie Stoett, Moortje, aant. bij vs. 713. 19 pollen: Dit zal wel samenhangen met afpollen: met zoete woordjes aftroggelen. Zie G.J. Boekenoogen, De Zaansche volkstaal (1897), blz. 14-15; G. Karsten, Het dialect van Drechterland (1931), onder afpale. 20 nest: Vgl. voor een soortgelijk beeld: meuk, muik: eig. bewaarplaats waar fruit ligt te rijpen; vervolgens ook: bewaarplaats voor geld, hoeveelheld geld. 21 poesten: vR. vertaalt: zoende. Maar vs. 20 suggereert een bet. drinken. Poesten kan verl. tijd zijn van poesen: zoenen, en van poesten: blazen, ook: drinken, en zoenen. Mogelijk is het woord hier in beide betekenissen gebruikt. 43 Deze Keur werd door Karel V uitgevaardigd op 7 okt. 1531 en later bevestigd bij het Eewich Edict van 4 okt. 1540. Volgens het Groot Placaet-Boeck (I, 315) behoorde het tot de taak van de rechters ‘te procederen ende doen procederen tegens de voorsz Banckerouten ende Fugitiven, ende die te doen pugnieren ende brengen ter doot mette koorde’. De herkomst van deze Keur was in 1612 blijkbaar nog bekend. 47 drooge Waren: vR. vertaalt met drogerijen, chemicaliën. M.i. verdient een vertaling met specerijen de voorkeur, omdat op de plaats van Estiennes Apologie, die waarschijnlijk hier is nagevolgd, alleen specerijen worden genoemd: saffraan, gember, peper, kaneel enz. Zie vR. blz. L. 83 Bout: In jagerstaal wordt de eendvogel met bout aangeduid. Deze betekenis lijkt waarschijnlijker dan poot. In het laatste geval zou men een nadere bepaling verwachten. 85 seven-Duyts: vR. vertaalt: Wat gevet Bier? met: Wat kost het bier? Daar er in de 17de eeuw verscheidene biersoorten waren van heel verschillende kwaliteit en verder in het stuk enkele malen naar een bepaalde biersoort wordt gevraagd, lijkt het waarschijnlijker dat de gauwdief vraagt: Wat voor bier geeft het? Wat voor bier heb je? terwijl dan het antwoord van de boer een biersoort aanduidt die voor zeven duiten werd getapt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
88 natturelycken dorst: vR. veronderstelt een woordspeling met nat. In alle volgende drukken staat echter een enkele t. 99 heylige daeghs: zon- en feestdagen. In de volksmond de naam voor kerkelijke feestdagen die in de week vallen. 109 Frebis: Dit woord wordt beschouwd als verhaspeling van Treves (Bestand) en van Febris (koorts). Een steekhoudende motivering voor de eerste opvatting bij V., blz. 76. 118 altemet niet: dV. blz. 263 vertaalt: soms nog niet. D.w.z. zo nu en dan. M.i. is de betekenis van altemet niet modaal. Het zou in het hedendaags Nederlands vertaald kunnen worden met: tenminste niet. 130 moet: Dit kan betekenen: vrije tijd, maar ook moed. We zouden dus ook hierin een dubbele betekenis kunnen zien: rust nemen om moed, krachten te verzamelen voor de lange wandeling van morgen. 150 Nicker: oorspr. een watergeest, in de 17de eeuw synoniem van duivel. 152 Zie WNT IV kolom 250. Vgl. Har. II blz. 68: Het is een portretje, hangt er een mat voor. 160 gat: vR. vat dit op als keelgat. Waarschijnlijker is de betekenis lichaam. Vgl. uitdrukkingen als: zijn gat bergen, zijn gat vol zuipen. Een ‘keelgat’ vol bier is immers niet erg veel. 161 uyt hoye varen: Men zou verwachten: in 't hoy varen. Vgl. vs. 280. vR. veronderstelt invloed van uyt spele varen. Noodzakelijk is dit niet. Wie uit hooien gaat, kan gemakkelijk in 't hooi terecht komen. 171 brief: Volgens vR. overdracht van het gezegde: een brief hebben, drukte maken. Zo zou brief zijn gaan betekenen: pochhans, kwast. Ik denk echter eerder aan brief = prent, en vergelijk dan brief met het tegenwoordige portret in een zin, als: je bent me ook een portret. Of moeten we hier denken aan een speelse verbinding van beide betekenissen? 172 pis-dief: eig. alruin, een in de folklore bekend knolgewas waarvan men meende dat het onder de galg uit de pis van gehangenen zou ontstaan. De wortel kon door kleine insnijdingen gevormd worden tot een soort poppetje waaraan men toverkracht toeschreef. Aldus ontstaat de betekenis: mismaakt mannetje. Voor de verdere ontwikkeling zie WNT XII kolom 1974. Hier zouden we kunnen vertalen: wat ben je een mal mormel, een mal mirakel. 173 Hed (en in vs. 487: Het): God, in een populaire, dialectische of misschien enigszins eufemistische uitspraak, om het karakter van een vloek eraan te ontnemen.; rijdt: eig. van de mare of de duivel gereden worden: geplaagd, getergd worden. 182 quirom-doosie: Uit de tekst is duidelijk dat dit een vleinaam moet zijn; het woord is echter in de literatuur alleen op deze plaats aangetroffen. Doosje als tweede lid van samenstellingen met de betekenis van een vleinaam komt meer voor: boterdoosje, suikerdoosje. Een verklaring voor quirom is tot nu toe niet gevonden. Het woord ziet er niet Nederlands uit, maar in welke vreemde taal moet men het zoeken? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
183 Roosie: Volgens vR. een ongewone vleinaam voor een man. De hele situatie is bepaald niet nuchter, Giertje begint al aardig op temperatuur te komen, is vleierig en aanhalig, maar als haar klant niet vlug genoeg drinkt, wordt ze opeens onvriendelijk (vs. 186). Om deze dronkevrouws-stemming tot uiting te brengen gebruikt Bredero waarschijnlijk dit ongewone woord, dat door het binnenrijm extra nadruk krijgt. 196 de Botter geld twie blancken: Volgens vR. en het WNT II kolom 2781: de boter is goedkoop. M.a.w. mijn man is er niet, ik ben gemakkelijk te krijgen. Maar volgens Tuinman I blz. 324 en Har. I blz. 60 zegt men dit als de druiven zuur zijn. Het moet dan wel betekenen: de boter is duur. Dit zou kunnen slaan op het feit dat Hein niet thuis kan komen omdat hij wat op zijn geweten heeft. Dit lijkt me zeker zo waarschijnlijk als: de boter is goedkoop; want zó happig is Giertje immers niet. Wil Giertje zeggen: Hein kan voorlopig niet aan land komen omdat hij wat uitgehaald heeft, waarvoor de schout hem zoekt? 200 V., blz. 131-135, veronderstelt dat in deze vocatief kijnts de t zich onder invloed van expiratiedruk en intonatie ontwikkeld heeft tot ts. 217 Joosje is te ver heen om hem op straat te zetten. Daarom zegt Giertje: ‘ga maar op de grond liggen, ik werk je er morgen wel uit.’ Een andere opvatting is: ik zal je morgen wel afborstelen. Deze past niet in de situatie (Vgl. V. 78). 230 Het huis Costverloren wordt beschreven in F. Lugt, Wandelingen met Rembrandt in en om Amsterdam (2e druk, 1915). 241 Lood-velt: vR. schrijft: ‘lees Loopvelt’, hoewel de drukken B, C en L ook Lood-velt hebben. Sedert de tweede helft van de 16de eeuw werd de tegenwoordige Kalfjeslaan het Kleine, de Oukerkerlaan het Grote Loopveld genoemd. Het hier bedoelde is waarschijnlijk het laatste. Een drukfout zou heel aannemelijk zijn, maar niet in vier drukken dezelfde. Het Amsterdamse volk kon vroeger wel net zo vindingrijk geweest zijn als later in het bedenken van namen. Wanneer op het Loopveld oefeningen met paarden werden gehouden - wat het WNT VIII kolom 2871 veronderstelt - werden er mogelijk ook schietoefeningen gehouden. In dat geval is de naam Lood-velt te verklaren uit de betekenis van Lood - kogel en de klankovereenkomst met Loop-. 245 ouwt Hoy: weinig aantrekkelijk voor de koe, zou men zeggen. Misschien is hier schertsend een deel van een spreekwoord gebruikt; Har. I blz. 331 geeft: Oud geld, oud hooi en oud brood komt iemand wel te pas. De betekenis van vs. 245 zou kunnen zijn: je had misschien wel wat beters willen hebben, maar je moet het met dit oude hooi maar doen. 266 sock: Uit dit vs. en uit vs. 277 blijkt dat de mannen achter elkaar lopen. Naast het jaagpad was een smal voetpad. Zie Keur uit het werk van Dr. A. Zijderveld (Amsterdam 1953), blz. 234. 269 Volgens M. de Vries, Warenar (Leiden 1843) blz. 99 verbasterd uit Gods sacramenten, volgens tW. is de betekenis: Gods heilige minne. 279 vecht: vechten zonder nadere bepaling betekent dikwijls ‘vrijen’. Waarschijnlijk heeft moeder naeckt hier dus de letterlijke betekenis. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
282 scheystocken: een scheistok is een stuk gereedschap van de molenaar. Hij maalde zakken graan van verschillende eigenaars achter elkaar. Als het meel van de tweede eigenaar in de meelbak kwam, zette hij de scheistok, een plankje aan een lange stok, voor het meel van die tweede om dit tegen te houden (hij kon dat zien aan de kleur van het meel). Dit gaf hem gelegenheid de zak, die onderaan de meelbak hing, te vervangen door een andere. Voor het juist plaatsen van de scheistok was grote vaardigheid vereist. Dit deed het spreekwoord ontstaan: ‘Laat God en de mulder het maar scheiden’, m.a.w. God en de mulder kunnen beter scheiden dan gewone stervelingen. 297 wyven van mans: vgl. voor de constructie: kastelen van huizen. 302 goet ouwers: dit betekent dikwijls: heel oud. Moeten we dan aannemen dat mannen in de 17de eeuw ouder werden als ze niet trouwden? Zou Bredero hier niet een woordspeling maken? Omdat ze niet trouwen, kunnen ze zuinig leven; ze houden dus hun bezittingen en worden ‘goedhouders’. In vs. 291 is al gezegd dat ze weinig verteren; en klouwers kan, behalve kerels van niks, ook schrapers betekenen. 332 De uitdrukking: bij hooi en bij gras: bij hooi en gras, te hooi en te gras, dagtekent volgens Stoett, Spreekw. nr. 958, uit de middeleeuwen, en was een tijdsbepaling voor rechtsdagen, met de betekenis: in de hooitijd, en in april, de grasmaand. Zie ook Dt. Wtb. IV kolom 1275: after houwe und halm. Eigenlijk dus: tweemaal per jaar; vandaar de betekenis: zelden, slechts af en toe. Dit vs. van Bredero in de klucht van de Koe is de oudste totnutoe aangetroffen plaats, waar deze uitdrukking in fig. zin voorkomt. 337 Zie F. Lugt, Wandelingen met Rembrandt in en om Amsterdam (1915), blz. 131-152. 340 vR. blz. 114 verwijst naar Wagenaar II, blz. 537, waar wordt vermeld, dat men probeerde munten die door snoeien of op andere wijze een kleinere waarde hadden gekregen dan de theoretische, in te wisselen tegen de nominale waarde, en dat men heeft geprobeerd hierin verbetering te brengen door twee keuren (1604 en 1608) en het oprichten van een wisselbank in 1609. De vader van Mary Mosels had dit dus ook en met veel succes gedaan. 347 In afwijking van de veronderstelling dat hier bedoeld wordt: in brooddronkenheid letterlijk door de ruiten werpen, zoals vR. klaarblijkelijk doet met zijn verwijzing naar de Spaanschen Brabander vs. 567: ‘O se kannen een kan lustich werpen door de glasen’, zie ik hierin een woordspel. Het WNT VIII kolom 1100 veronderstelt contaminatie van twee uitdrukkingen: de boel door de glazen lappen = verkwisten, en drank in zijn lijf lappen. Volgens mij zegt Bredero niet meer dan dat hij een kan in enen opdrinken kan. Lappen is: naar binnen slaan, gulzig drinken; het er door lappen = verkwisten. Kan betekent hier een hoeveelheid, en glazen is een speelse variatie op kannen in de betekenis drinkgerei. In de Spaanschen Brabander wordt dit spel voortgezet door lappen te vervangen door werpen. Juist deze vervanging bewijst dat het een bewust woordspel is geweest. 351 Hier zijn verschillende kaartspelen bedoeld, waarover we weinig meer weten. G.D.J. Schotel schrijft erover in Het maatschappelijk leven onzer voorouders in de zeven- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tiende eeuw (2e druk 1905), blz. 101 vlgg. Over roemsteken, zie WNT XIII kolom 724, waar enkele veronderstellingen over de oorspronkelijke betekenis worden gegeven. 352 Over deze dobbelspelen is eveneens niet genoeg bekend. Zie vR. blz. 115. 353 tuysten: vR. vertaalt het in 1926 met (oneerlijk) handel drijven, in 1942 met dobbelen. Het eerste lijkt me waarschijnlijker in het verband: volgens vs. 351-352 is hij een kaartspeler en een dobbelaar, volgens vs. 353 is hij dan een sjacheraar, een wedder, een knoeier enz. 360 De betekenis van dit vers is niet duidelijk. V. veronderstelt dat besetten opgevat moet worden in de bet. legateren, m.a.w. dat hem het vaderschap van die jonge dochters was aangewreven. We kunnen ook denken aan de bet. benarren, benauwen. 387 gants sacker koeck en Vygen: vR. veronderstelt dat deze bastaardvloek ontstaan is uit Gods zeven sacramenten, via een variant die hiermee in klank veel overeenkomst heeft, nl. gans seven sacken met krenten. 423 De Zuiderkerk was de eerste kerk in Amsterdam die als hervormde kerk is gebouwd; de Oude Kerk, de Nieuwe Kerk en de Nieuwezijdskapel zijn ouder dan de Hervorming en werden na de Alteratie aan de rooms-katholieken ontzegd. Het ontwerp van de Zuiderkerk was van Hendrik de Keyser. Men ving in 1603 met de uitvoering aan; in 1611 kwam althans het schip gereed, zodat de kerk plechtig in dienst kon worden genomen. Bredero was met zijn vermelding dus hoogst actueel, en misschien zelfs nog wat voorbarig. Want in 1612, toen hij de klucht van de Koe voltooide, was de toren nog niet klaar. Dat was eerst in 1614 het geval volgens het jaartal dat er op staat. De toren stond in 1612 dus nog in de steigers. Er zijn twee mogelijkheden: Bredero heeft later, in of na 1614, iets in deze regels veranderd, of: hij liep vooruit op de toekomst. Van dichtbij kan hij gezien hebben hoe licht de Bentheimer zandsteen van deze toren destijds was en hij doet nu of men dat van verre ook kon zien. 433 De waarde is moeilijk in tegenwoordige munt uit te drukken; negen pondt is in ieder geval een groot bedrag voor die tijd. 436 Latere drukken hebben arrighe. vR. leest hier ook arg en vertaalt het met slim. dB. neemt dezelfde bedoeling aan en, omdat deze opmerking niet helemaal duidelijk is in de mond van de dief, neemt hij aan dat de boer al in 436 begint te spreken. Ik geloof niet dat het nodig is. De dief probeert de boer te overreden de koe voor hem te verkopen, de boer aarzelt, trekt een bedenkelijk gezicht, ondanks het aanbod van die daalder. Na een korte pauze reageert de dief op dit aarzelen met: maar vadertje, wat ben jij een rare snuiter. En dan neemt de boer opeens het besluit het toch maar te doen. Dan kan arige zijn: aardig, in de bet. vreemd, raar, zoals het nog in Vlaanderen en in sommige delen van Noord-Holland voorkomt. 448 vR. betwijfelt of de verklaring van tW., dat de vellen = St. Velten, juist is, maar geeft geen betere. Behalve de motieven, die vR. aanvoert, doet het gebruik van het lidwoord in dat geval vreemd aan. In het verband van de tekst heb ik de verklaring gezocht in de betekenis van vel als aanduiding van een man of een vrouw, meestal in min of meer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ongunstige zin. Zie WNT XVIII kolom 1436, maar ook 1432: dronken vel enz. Het bezwaar tegen deze opvatting is, dat er in zulke gevallen altijd een bepaling bij staat. 454 Dit vs. is niet te verklaren. Ik suggereer slechts dat aasent, in tegenstelling met aasingt in 459, hier aarseinde betekent; dat Petercely een dubbelzinnige betekenis heeft en leely dronkemansgelal is. vR.'s verklaring is hier erg onwaarschijnlijk. Als Joosje probeert Giertje te verleiden, zal hij niet zeggen dat ze er smerig uitziet. Joosje is vleierig en aanhalig, maar Giertje weert hem onzacht af met haar gemene opmerkingen over zijn uiterlijk. Als aasent gezicht zou betekenen, wat zeker evengoed mogelijk is, is de bet. van dit vs. nog moeilijker te begrijpen. De bet. van Petercely zal vermoedelijk zijn: kruid dat iemand heter maakt. Zie WNT XII kolom 1411. Vgl. b.v. ook een zegswijze als: peper in iemands gat willen strooien (nl. om hem/haar vuriger te maken). 457-458 Giertje beschrijft het gezicht van een man, die klaarblijkelijk aan een ziekte, misschien syfilis, lijdt. Vgl. vs. 362. In vs. 457 vindt men het uiterlijk van zijn ogen geschilderd, in het bijzonder de oogleden, in vs. 458 dat van zijn neus. 463 Het woord quist-quas heeft volgens het WNT VIII kolom 815 een zeer algemene betekenis, zoveel als: ding, of: prul. De daar vermelde betekenis van onnozele praat lijkt in dit verband onaanvaardbaar. Bij Ogier komt quisquas voor in de zin van overdadige en grillige versiering: ‘Met soo veel quisquassen van Linten, en tuyeringen’; bij Cats in de zin van verward geluid van een vallend voorwerp: ‘Met dat de Vrijster hoort de quis-quas in de stroomen'’ Het ligt voor de hand bij Bredero te denken aan de rokken van Giertje, of aan de bekleding van haar borsten; de acteur zal door zijn gebaar de betekenis wel hebben geactualiseerd. 468 Latere drukken geven langst i.p.v. kunst. Het is niet nodig het woord te vervangen door langst. zoals vR. doet. Het WNT geeft voor kunst o.a. de vertaling: vleselijke gemeenschap. 486 vande breyde kous: vR. vertaalt: volk dat van lang praten houdt; hij is het niet eens met de vertaling van K.: van licht allooi. Breyde kan betekenen: brede of gebreide. In Bredero's dialect zou men voor breed niet breyd maar bried verwachten. Har. geeft de uitdrukking met de vorm breede, echter zonder een bron te vermelden. Hij zal de uitdrukking dus gekend hebben of van iemand anders hebben gehoord, maar hij geeft geen betekenis. Ik veronderstel dat brede kous doelt op van stof genaaide kousen, die ruimer, en dus slordiger zaten dan gebreide kousen. De geschiedenis van de kous maakt deze veronderstelling niet onwaarschijnlijk. WNT VII kolom 5859 vat breyde op als gebreide. 487 Aan de overgang van God zegen' je bier in Het zegendje bier, wijdt Verdenius een beschouwing in zijn Studies over zeventiende-eeuws (1946) blz. 86-87. 509 Volgens WNT IX kolom 176 kan man schip betekenen. Dit lijkt me het waarschijnlijkste, daar men ook vroeger voor de vangst op verschillende soorten vis verschillende schepen heeft gebruikt. 524 Keer je glas onderste boven, zegt Giertje. De dief doet het en zegt dan in 525: Hoe heb ik 'm dat geleverd? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
526 klockjes: Vgl. V. 82. De vraagtekens duiden aan dat de dief deze vragen min of meer aan zichzelf stelt. ‘Een hele kan achter elkaar uitdrinken? Dat is te veel’. ‘Een halve in twee slokken?’ Het antwoord wordt niet in woorden, maar kan op het toneel zeer goed met gebaren worden gegeven. 543 Beide uitdrukkingen kunnen betekenen: honger, maar varkens dorst kan ook zijn: erge dorst. In verband met vs. 544-545 lijkt de betekenis honger het meest aannemelijk. De boer zegt dat hij honger heeft, de gauwdief antwoordt: Drink eerst met me, een dronk op je nuchtere maag is evengoed als een uitvaartmis. 548 Dit vs. zal wel betekenen: ‘Ik hef ook de kan’. Na een korte pauze, waarin is aangestoten en gedronken, vervolgt de optrecker met de tweede helft van het vers. 574 vR. 1942 vertaalt in de woordenlijst: er op los; dB. geeft: dan ga ik gauw. Het is waarschijnlijker dat de dief al buiten het gehoor van de anderen is. In vs. 572-573 is hij de deur uitgegaan en als deze achter hem dichtgevallen is, zegt hij vs. 574-578. 583 vR. meent dat de betekenis van klaren is: klaar spelen, nl. de beker leegdrinken. Volgens vs. 580 heeft de boer Giertje gezoend en Joosje merkt in vs. 582 op dat hij dat ook wel kan. Klaren slaat dus niet op drinken, maar op zoenen. 610 Een rondeel is éen van de vele rederijkersstrofen, een sierlijk en beknopt vers dat in talrijke talen een modevorm is geweest vóor of mét het sonnet. Beroemde rondelen schreef b.v. Charles d'Orléans. Een volledig rondeel bestond uit dertien versregels, met dien verstande dat er slechts twee rijmklanken waren, en dat de beginregel vrijwel ongewijzigd terugkeerde als zevende en als dertiende versregel. Een kortere rondeelvorm bestond uit acht regels; deze had eveneens maar twee rijmklanken, de beginregel keerde terug als vierde en als zevende, de tweede versregel keerde terug als achtste. Eigenlijk bestond deze versvorm dus uit maar zes regels, want de zevende en de achtste waren een herhaling van de eerste en de tweede versregel. Het is déze rondeelvorm, nog afgerond met éen slotregel, die Bredero in de vzn. 585-593 parodieert. 632 Stro is overdrachtelijk gebruikt voor een dier dat op het stro staat. vR. veronderstelt: bij het stro = in de stal. 636 Waarschijnlijk een samentrekking van vijf wonden en sacramenten. Zie WNT XXI kolom 575. 640 pracchen kan betekenen: gierig, zuinig zijn; en bedelen. De tweede betekenis wordt vermeld door het WNT, de eerste door Kiliaan. Deze geeft een logische samenhang met tappen. De boer zou dan zeggen: noch met hard werken, noch met sparen ... | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Symen sonder Soeticheydt1 slordicheyt: Zie vooral V. blz. 88 en de verwijzing daar, en V. blz. 96. 2 Van Rijnbach citeert het spreekwoord dat o.a. bij Tuinman I, blz. 163 voorkomt: Kleine vogeltjes maken kleine nestjes. Maar noch vR. noch tW. noch V. verklaart al en weer. Misschien moet men denken aan iets als: Ook al ben ik een klein vogeltje, ik heb toch in elk geval een voor mij passend, klein nestje. 9 Zie V. blz. 88, vgl. Fri. inkeld, vdW. blz. 90. 11 kynts: zie V. blz. 131-135. Zolang geen andere en betere verklaring wordt gevonden, kunnen we die van V., met zijn eigen voorbehoud, het beste aanvaarden. Het is enkelvoud, geen meervoud, en met een verscherpte slotconsonant. 13 Vgl. Moortje vs. 2887 en de volksuitdr. ‘'t Zal laat worden’. 20 piskijker was in de 17de eeuw een van de aanduidingen voor arts. Uroscopie was een manier om een diagnose te stellen. Zie E.D. Baumann, De dokter en de geneeskunde (1915) 2 dln. (Nederlandsche Kultuurgeschiedkundige monographieën IV en V) I blz. 69, en de door vR. blz. 131 genoemde plaatsen. Nu is het woord een aanduiding voor een wonderdokter, iemand die niet-officieel de geneeskunde uitoefent. 27 dodden is aan de Zaan, in verbinding met spinrag, het gewone meervoud. 31 Voor de brouwers werd helder water van elders gehaald en dit water werd ook per emmer verkocht (J. Wagenaar, Amsterdam, II blz. 479-480). 32 leghse me daer: Zie Stoett, Ts. XXVII (1908), blz. 236; vR. blz. 132. 36 't half vat was een maat (vgl. Koe vs. 320), die misschien in vorm overeenkwam met de helft van een vat en dus een ronde kuip was. Hierin zal Symen de afwas hebben gedaan. 37 Nauwe: Fri. nau en Noordholl. benauwd betekenen nu nog: schriel, gierig. V. blz. 89 verwijst ook naar het Nieuw Groninger Woordenboek van Ter Laan. 39 Wat kond schaen?: Bedoelt Symen dat hij alleen maar zijn mouwen opstroopt en niet andere kleren aantrekt of een schort voordoet; en betekenen deze woorden misschien: ‘ik zal mijn kleren niet vuil maken’? 42 rendelyckste: Vgl. Molenaer vs. 227 en WNT XII 3 kolom 1685. 45 In Noord-Holland komt in dezelfde bet. maltentig nog voor. Zie Karsten II, blz. 59; WNT XVI kolom 1530; Taalg. I (1859) blz. 296. Het ontbreekt bij Boekenoogen, maar in zijn tijd en later was het ook Zaans. 46 De broek gold als symbool van de heerschappij van de man over de vrouw (vgl. de broek aan hebben). Wie de broek aflegde, gaf de heerschappij over. 53 Kalff en Van Rijnbach hebben dit lied niet kunnen vinden. Het Volksliedarchief te Amsterdam heeft er ook nu nog geen spoor van ontdekt. 58 kustory: klaarblijkelijk een kartonnen omhulsel om kleren stof-, misschien ook motvrij op te bergen. WNT VIII kolom 621 veronderstelt dat het een vermenging is van custode en kaptorie. Deze versregel van Bredero is de enige plaats die wordt geciteerd. 59 Een wambuis was een soort mouwvest, met één of twee rijen knopen. Zie Spelevaart, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
blz. 87 vlg.; Van Thienen, blz. 16. 60 tW. heeft verondersteld dat de mouwspeld een zilveren sierspeld was, die werd gebruikt om wijde mouwen in poffen op te houden. In Bredero's tijd waren de mouwen echter strak en werden dergelijke sierspelden niet gebruikt. Maar Symen heeft zijn pak al twintig jaar (zie vs. 63). In dat geval kan tW's veronderstelling wel juist zijn. 61 estelt. Gesteld in de bet. goed uitgerust, goed van het nodige voorzien, ken ik uit Noord-Holland. De dialectstudies geven het echter niet. 69 Vóór de Paasdagen werd meestal iets nieuws gekocht of gemaakt. Op het platteland gebeurde dat nog tot ver in de 20ste eeuw. Die kleren werden dan ook gedragen op andere feestdagen (als men ‘heilig’ had en niet hoefde te werken). 76 Dergelijke kragen waren geplooid en rustten op een hoog boord. In Leicesters tijd waren de grote molensteenkragen nog geen mode. In het woord Kramerijcksche epenthese van r, evenals in travaeren (Koe vs. 158). 77 WNT XII kolom 254 ziet in rampuyt een speelse vervorming van rampier uit rapier. 78 Wijde, lange, met bont omzoomde mantel, zoals in de 16de eeuw in de mode was. 79 vR. veronderstelt dat een gordel wordt bedoeld, die door Le Francq van Berkhey half lijfje wordt genoemd (zie vR. blz. 134). Duyvetter (persoonlijke mededeling) veronderstelt dat het een hemdrok is. Dit is waarschijnlijker, daar hij anders het kledingstuk van zijn bovenlijf niet genoemd zou hebben. Maar het hemd is onderkleding. Misschien mogen we denken aan een kiel (Mode-metamorphosen blz. 136) die zelden werd gedragen. Symen zal niet alleen ouderwets, maar ook ongewoon gekleed zijn, om het effect te verhogen, en droeg waarschijnlijk geen wambuis (zie vs. 258, maar ook vs. 59). Hij droeg ook klompen, een ongewone dracht voor een burger, zodat Teuntje ze dan ook wil vervangen zien door schoenen (vs. 258). 80 Een ruime kniebroek, zie Mode-metamorphosen blz. 228. vR. blz. 134 zegt van een ruime broek dat die gold als bewijs van manlijke kracht en haalt in dit verband WNT III kolom 1468 aan. Dit lijkt me wat gezocht op deze plaats. 81 Volgens Mode-metamorphosen zijn gerimpelde kousen nog maar zelden omstreeks 1620 op schilderijen waar te nemen. Vermoedelijk kwam deze mode in Frankrijk in zwang toen Bredero Symen schreef, en spot hij hier met deze nieuwe, in Nederland nog niet aanvaarde dracht. 84-85 Bij Har. luidt het spreekwoord: Hij moet een vrouw hebben of eene grootere broek (3, CLXIIIb). Symen zegt dus: Mijn broek is al flink groot, dus moet ik een vrouw hebben. Dit past hier niet helemaal, misschien heeft Symen het verbasterd. Vgl. ook Molenaer vs. 458. 90 Het ‘derde been’, waarop wordt gezinspeeld, is het mannelijk lid. Vgl. de door vR. geciteerde plaats uit Tengnagel's Frick in't veurhuis, en de passage uit het Tafelspel Van een lantman met een korf met eyeren, door V. (blz. 89) geciteerd. Deze duidelijke woorden moeten op het toneel wel vergezeld geweest zijn van een uitbeelding. 111 Men beslaan geen loopende paarden. Dit spreekwoord betekent in het algemeen dat men iets alleen goed kan doen, als men het in alle rust kan doen. Kn. en V. (blz. 89) vatten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het op in de betekenis: seksuele omgang hebben. Op deze plaats kan het alleen de algemene bet. hebben, ook al is het wellicht Bredero's bedoeling geweest de bijzondere bet. tevens te suggereren, vooral in verband met vs. 90. 122 De hele versregel is een, waarschijnlijk grappig bedoelde, verminking van de zegswijze: Alle ding laat zich zeggen en kaas en brood laat zich eten. De bet. was: je kunt alles zeggen, maar daarom is het nog niet waar. 125 Zie voor andere voorbeelden V. blz. 90. 126 speulen kan betekenen: naar het feest gaan (zie vs. 104), maar kan ook wel een toespeling zijn op andere vormen van het gezegde, zoals b.v. in Joan van Paffenrodes Hopman Ulrich: Heb jy jou vijf zinnen altemaal, zoo zijn er maar twee thuis en de rest zijn speulen. 127 soo nae an de meulen, zó dichtbij dat je er een tik van kreeg. 128 Vgl. De kei leutert hem (hij is gek), waar een kei in iemands hoofd zou rammelen volgens de letterlijke betekenis. 136 vR. neemt aan dat flaers in vs. 134 en vs. 136 dezelfde betekenis heeft, maar dat lijkt me onwaarschijnlijk. Teuntje gaat na vs. 136 heftiger schelden, zo dat Symen verbaasd is. Hij zegt immers in vs. 142: Wat boeven of fieltensticken heb ick iou bedreven? Een ander motief voor de betekenis klap ontleen ik aan de verzen 145-146. Symen zegt daar: als je een man was zou ik met je vechten. 137 vR. blz. 136 veronderstelt dat sloot een toespeling is op Symens grote mond. Waarschijnlijker lijkt me de associatie met stinksloot, die de tweede vertaling suggereert. 138 vR. blz. 136 vermeldt deze bet. van Lyf-uyt ook voor Sp.B. vs. 1840 en verwijst naar WNT VIII kolom 2261; hang-wieck is een vergelijking met een vogel die zijn vleugels laat hangen. 143 -vinck en vogel duiden dikwijls personen aan waarop iets valt aan te merken. Zie Bax blz. 60 en de verwijzingen aldaar; ammerael: admiraal, dus aanvoerster; turf-teven: wijven die turf losten; zij kwamen meestal uit de onderste lagen van de maatschappij. 144 wout-aep, wout-esel: het eerste is een synoniem van het tweede, dat betekent: een grote, grove en lompe man (Gen. 16: 12). 147 vel, scheldnaam voor een mens, meestal voor een vrouw; vel met een gat: vgl. dat geschuerde goedt, Moortje vs. 1497 en splitruyters, Koe vs. 18. 150 elf-rib wordt in Zeeland en het land van Waas gebruikt in de bet. van mager mens of speciaal magere vrouw. In Noord-Holland wordt echter wel de bet. aangetroffen van kinderschrik, d.w.z. een of andere niet-menselijke verschijning; beelt van elf ellen zal een bet. hebben die in de sfeer van de beide vorige scheldwoorden past, dus: lange lijs. 155 Het is mogelijk dat deze diernamen allemaal als scheldwoord werden gebruikt. Waarschijnlijker is, dat enkele ervan niet zo gebruikt werden; het komisch effect wordt erdoor verhoogd. 168 Vgl. Har. I, blz. 17; III, blz. 108. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
178 Een schroeiend stukje band werd beschouwd als een opwekkend middel bij flauwvallen, daarna ook wel de band zelf. Zie: A. Borgeld, Uit een oud reisboek, Volkskunde 21 (1910), blz. 111-115 en D. Bax, Jeroen Bosch' drieluik met de gekruisigde martelares (1961), blz. 25-26. 205 Tuinman II blz. 212 verklaart dit spreekwoord als volgt: Door zwijgen bezadigt de toorn en wordt het voorgevallene vergeten: maar kijven en wederkijven vergroot de twist: 't Ene woord haalt het andere uit. 211 Dit spreekwoord komt voor bij Stoett, Spreekw., 2527. 213 Zie Tuinman I blz. 270, Har. I blz. 424. 218 Zie ook Samuel Coster, Teeuwis de Boer, vs. 1369: 'k Las iens in ien Almanack, Weeldigh man songder wijff. 219 vR. meent dat het betekent: ‘Wat is dat goed gezegd’, V. vertaalt echter ‘wat wil dat zeggen?’. Dit is m.i. de enige goede opvatting. De toelichting volgt in vs. 220 vlgg. 247 De variant lodder, wellusteling, geeft misschien een zinvoller geheel dan ledder. Spreken om in de bet. spreken over is volgens WNT X kolom 138 middelned. Een andere mogelijkheid, nl. spreken om iets te krijgen, past hier minder goed. vdV. geeft dit voorbeeld niet bij zijn bespreking van om in de bet. voor. 250 Zie voor andere plaatsen G.C. van Santen, Lichte Wigger vs. 234. 253 kamelot werd later ook wel van geitenhaar en wol gemaakt, maar hier moet wel een kostbare stof bedoeld zijn. 255 sleur heeft volgens WNT XIV kolom 1695 deze betekenis; tW. vat het op als: oude mode, maar vR. meent dat het een onderdeel van de kleding is, omdat het voorkomt in een opsomming. Dat is niet geheel juist, want de rijmwoorden van vs. 256 en 257 hebben een vagere, meer algemene betekenis. Beide vertalingen zijn mogelijk. 256 Vgl. vs. 78. Door tW., V. en het WNT XII kolom 1021 wordt pels in deze bet. opgevat; vR. meent dat het een wollen onderkleed is. Dat is minder waarschijnlijk, het kledingstuk moet immers zichtbaar zijn. 258 Afb. van wambuizen bij Van Thienen, blz. 16. In vs. 81 wordt gesproken van kousen. Teuntje bedoelt waarschijnlijk een moderner type met hosen. 275 Meestal wordt hiermee de knolwortel van de Lathyrus tuberosus bedoeld. Zie WNT suppl. kolom 239. Het moet hier een dubbelzinnige bet. hebben. 279 wap: vrouwennaam. vR. meent dat die hiet wap betekent: die mag er wezen. Dat is mogelijk, in verband met het volgende vs., maar er is geen bewijs voor deze veronderstelling. 283 Zie Winschoten 303, Stoett, Spreekw. nr. 844. 285 Vgl. Tuinman I blz. 220. vlay van vlade; zie WNT XXI kolom 1332. 295 tW. vat de naam Robbeknol op als dom rond kereltje, vR. blz. 141 als vreetzak, gulzig ventje. Zie ook WNT XIII kolom 644. In het Van Haeringen-nr. van de NTg. (1970) blz. 118-127 heeft Stutterheim aangetoond dat deze naam alleen gebruikt wordt voor een árme vent. De betekenis: ‘ouwe snoeper’ wordt toegelicht in NTg. 64 (1971) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
blz. 41-47. Deze past op deze plaats goed. 297 Zie voor dit spreekw. Ts XIV (1895) blz. 316. 300 Zie Stoett, Spreekw. 1697; 784, 1688. 304 V. 91 wijst erop dat deze uitdrukking in Friesland en Groningen altijd gebruikt wordt in verband met een vrijster. Kloet eig. = vaarboom. 315 by loutere ponden. De commentatoren hebben verschillende opvattingen over de betekenis hiervan. tW. meent: altijd een hoog woord hebbende, vR.: geweldig, V. blz. 91: zij pocht, praat met zelfbewustzijn over haar - voor een marktvrouw - aanzienlijke omzet en winst. M.i. is de betekenis in de eerste plaats een tegenstelling tot: niet praten als een slechte doy, d.w.z. een gewone marktvrouw, maar zó dat ze goed verkoopt en dus verdient. In de tweede plaats kan het een tegenstelling zijn tot het praten van de vrouw die in vs. 285 vlgg. wordt beschreven. De betekenis van de woorden is zo algemeen dat V. ook wel gelijk kan hebben. 317 vR. (blz. 141) veronderstelt dat ze die verkoopt. Maar waren daarmee zulke goede zaken te doen? Of is het ironie? Aard-akers worden dikwijls samen met kastanjes genoemd. 320 Zie WNT XI kolom 34 voor: zijn oren in de week leggen. ‘Zyn oren na de wynt leggen’ betekent ongeveer hetzelfde als ‘zyn ooren in de wieck leggen’, nl. met aandacht luisteren. 337 Vgl. G.C. van Santen, Lichte Wigger vs. 866. 339 Vgl. WNT IV kolom 242, gangwaring = uit planken samengestelde loopplaaats langs het scheepsboord, gangboord of waring. Zie Molenaer vs. 108. 341 De betekenis onbeschaamd, die met stijve wangen wel heeft, kan ook hier aanwezig zijn, maar lijkt me niet passen in het verband en de tijd. Zie vR. blz. 143 en V. blz. 91. 347 vR. meent dat puntig hier netjes betekent. Een dergelijke vrouw is echter niet ter sprake, wel de opvliegende en ruzie-achtige van vs. 285 vlgg. 348 De bijnaam Krabberts kan wijzen op oneerlijkheid. 350 Peet (eig. tante) zal hier wel samen met Malle een bijnaam zijn, met eenzelfde ongunstige betekenis als tante nú kan hebben. 358 versoorde: eig. uitgedroogde. 361 In de 17de eeuw veel voorkomende verwensing. 377 teghen in verb. met slaan, zie WNT XVI kolom 1244. 381 Vgl. Koe vs. 172*. 391 Broeder Cornelis Adriaensen van Dordrecht, geb. 1521, was berucht om zijn heftige taal, vooral ook om zijn Orde van Devotarissen, een vrouwenorde, waarvan de leden onder zijn geestelijke leiding stonden en die door hem op het blote lichaam getuchtigd werden (vR. verwijst naar J.E. ter Gouw, Noord en Zuid XXVIII (1905) blz. 6 vlgg.; Hand. Mij. v. Ned. Letterk. 1857, blz. 50; J. Prinsen J. Lzn., Ts XXII (1903), blz. 217; Hooft, Ned. Hist. (1642), blz. 568 vlgg.) Het eerste deel van het vs. is dus ironisch bedoeld. 393 Is dit een grap, of bedoelt Bredero hiermee dat hij Keyser heet of in een huis woont | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waaraan een gevelsteen of uithangbord met een keizer is bevestigd, of de zoon is van de Keizer van een schuttersgilde? 397 kackx: de var. kael lijkt beter in het verband. Maar kackx kan betekenen: bulfferig. barr', dat rijmt op nar, is ongetwijfeld de goede lezing. De betekenis is dan: berooid. 406 dommelyck geeft nadruk. Volgens WNT III 2 kolom 2792 bijvorm van doemelyk. 415 De persoon die omschreven wordt in de vzn. 404-420 is waarschijnlijk de man geweest van wat in de 19de eeuw de boldoot- of beulingwagen heette, die de tonnen met faecaliën kwam legen. Hij is koning van de waterratten, want waterratten leven in goten en riolen, hij is koning van Amsterdam, omdat hij een belangrijke functie had (stel je voor dat hij er niet was), hij leegt de tonnen (vs. 420). Andere opvattingen zijn verdedigd door C. Bake, Ts. 49 (1930) blz. 319, en door H.L. Bezoen, Ts. 51 (1932) blz. 275-276. De laatste verwijst naar Focquenbroch, Alle de Werken (1776) II, blz. 76 en herinnert aan het volksgeloof over de rattenkoning. Gauwe dieven is me niet duidelijk. V. citeert in zijn poging tot verklaring (92-94) een passage uit Claas Kloet, die er op wijst dat dit woord méer gebruikt werd in verband met faecaliën. Kan hierachter misschien een rederijkerswoordspeling van latrina en latrone verborgen zijn? V. denkt aan het feit dat de gauwdief heimelijk (door de achterpoort) het huis verlaat. 431 Vgl. Har. I, blz. 321. 435 Ridder voor sleper, omdat hij rijdt met een paard, Kruys-heer voor Waegdragerh omdat hij de draagzelen kruislings over de rug heeft. Een kruisheer is eig. een lid van een geestelijke ridderorde, de Duitse orde, of van de kloosterorde der kruisheren. 441 De bet. moet wel zijn: daar sta ik borg voor. vR. veronderstelt dat sen moet zijn jen; V. wil, als de tekst bedorven is, liever lezen: Elck blijf sen borgh: laat ieder van ons aansprakelijk zijn voor zijn eigen doen en laten. 447 Een natuurlijk kind werd wel bij de vader voor de deur gelegd om hem te dwingen de moeder te trouwen of in ieder geval financieel te ondersteunen. 462 Waarschijnlijk dus een avontuurtje. Het is mogelijk dat wat koopen in vs. 461 dezelfde betekenis heeft. 473 Mijn smeer van myn elle-boogh kan betekenen: jij die me aan het werk zet (persoonlijke mededeling van drs. J. Ph. van Oostrom). Symen kan met vs. 473-474 bedoelen: ondanks dat je me aan het werk zet en me veel verdriet doet, spot ik niet met je als ik zeg dat ik vanje houd. Een andere mogelijkheid is dat de beide aanduidingen in tegengestelde betkenis opgevat moeten worden, wat bij liefkozende benamingen vaak het geval is. Vgle ok duyveltje in vs. 475. 484 eraan: gerad. oVgl. WNT IV kolom 1619 en 1620. 491 M.a.w. je zult geen nare karweitje hoeven te doen. 494 Nog altijd een bekende zegswijze. Zie Har. II, 302a 497 Het spreekwoord wordt nog gebruikt. In het eerste deel staat een woordspeling van woord in de gewone bet. met woord (= woerd, mnl. eend), in het tweede van (e)end (= einde) met eend (= watervogel). 505 eynden zal hier de bet. hebben van: touw, teugel. Vgl. WNT III kolom 4022, vooral | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
V. blz. 94-95. 519 vR. (blz. 149) vermeldt dat weddenschappen op reizen enz. in Amsterdam in 1598 verboden werden. Als bronnen voor de kennis over dergelijke weddenschappen noemt hij J. van Kuyk, Bestuur- en rechtswezen, in: H. Brugmans, Het huiselijk en maatschappelijk leven onzer voorouders, dl. 1 (1914) blz. 256 vlgg., J. ter Gouw, De volksvermaken (1871), blz. 392-396 en een plaats in Chronyk van de stad Medemblik (1710), blz. 190, waar een verhaal wordt gegeven over een weddenschap op een reis naar Jeruzalem in 1614. V. blz. 95 verwijst naar J. Wagenaar, Amsterdam, I blz. 417 en III blz. 48. 525 Symen moet bedoelen dat hij er meer geld voor kan maken dan hij zelf betaald heeft. Als er niet weer, maar meer stond, zou het betekenen: voor eens zo veel. Zie WNT VI kolom 512. Of liet men meer weg als het vanzelf sprak? Een grap van Symen is op deze plaats, waar hij opschept, niet waarschijnlijk. 526 De buurten van plezier waren dikwijls buiten de stad. Vgl. Tiisken vs. 205, Sp.B. vs. 1200. 529 De uitdrukking kan ook betekenen: naar de vrouwen gaan. Vgl. Huysman vs. 132, Koe vs. 349, Molenaer vs. 418. De volgende vzn. geven echter geen aanleiding om allereerst aan de tweede betekenis te denken. De gehele passage vzn. 529-542 heeft een opmerkelijke overeenkomst met de vzn. 3-23 van De Buskenblaser. 537 aes-sack betekent in eigenlijke zin knapzak, bij uitbreiding goocheltas. Zie WNT I kolom 601. 549 Zie WNT III kolom 374, 376, vR. blz. 150 en de daar genoemde literatuur. 571 te houde is misschien te houden, dus: zweren dat je je beloften zult houden. De plaats in de zin is te verklaren uit rijmnood, maar het ontbreken van de slot-n is in deze tekst een uitzondering. 572 Zie WNT VII kolom 1639, waar andere verzekeringsformules worden geciteerd die samenhang met deze eed vertonen, zoals: bij gort, bij grutten en karnemelk. De eedformule: bij God werd verzacht tot: bij gort. Het ontstaan van de andere vormen is van daaruit begrijpelijk. 578 Het slotgedeelte van zes versregels heeft een ander rijmschema: a a b a a b, met nog een binnenrijm a in vs. 580. Het ritme is strakker en breder, de vzn. 578-579 zijn metrische alexandrijnen, evenals 581 en 583. Maar vs. 580 heeft bij het binnenrijm een lettergreep te veel om nog alexandrijn te mogen heten al is het overigens een geheel jambische regel, en vs. 582 valt er met z'n trippelmaat helemaal uit. 579 vR. veronderstelt dat de beide bijnamen bedoeld zijn. Waarschijnlijker lijkt me dat alleen die van Teuntje bedoeld is, omdat die in vs. 575 is gezegd en bovendien omdat zij zich, in tegenstelling tot deze bijnaam, nu wél laat ‘roeren’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De klucht van de molenaer- Verberg. Nog in 1618, waarschijnlijk naar aanleiding van Bredero's dood en in elk geval vóordat Van der Plasse zijn uitgave van de vier kluchten gereed had, publiceerde Niclaes Ellertsz Verberg de klucht van de Molenaer. De verontwaardigde kritiek waarmee Van der Plasse deze vroegste editie te lijf gaat, is stellig meer ontstaan uit commerciële dan uit literaire motieven. Het verschil tussen de gesmade druk van Verberg en de luidkeels aangeprezen druk van Van der Plasse zelf, is in feite tamelijk gering; de ene is beter, de andere bepaald slechter dan Van der Plasse de lezers wil doen geloven. 1 Zie voor andere voorbeelden V. blz. 97. 2 tW. veronderstelde dat de betekenis is: van streek, van mijzelf; vR. buiten adem. uyter weer kan opgevat worden als een tegenstelling tot in de weer. De poort ging in Bredero's tijd dicht met de schemering. Van maart tot en met oktober kwamen iedere dag drie schuiten uit Leiden en er vertrokken ook drie uit Amsterdam, nl. om 6, 9 en 12 uur. De laatste kon wel omstreeks of na het poortsluiten aankomen. Zie H. Noordkerk, Handvesten van Amsterdam (1748) dl. 3, blz. 1595 art. XVII. Wanneer de klucht in voor- of najaar speelt zijn het koel en de kou in vs. 42 en 44 verklaard, evenals vs. 69. Zie V. blz. 97. 10 Zie V. blz. 97. 14-15 Contaminatie van twee zinnen, nl. van: ... dat hier nauwelijks een nette herberg buiten de poort is, en: ... dat hier nauwelijks een herberg buiten de poort is of het is een hoerekast. 17 herommenes is ontstaan uit heer omnes: alle mensen, de grote hoop. Ook in Moortje vs. 2341, Griane vs. 2759. 21 Zie voor deze constructie: Ov. 3 § 327; Stoett, Synt. § 272. 26 Zie voor deze constructie: vdV. § 229-230, dV. 4 § 244, vH. 240. 27 sporten. De molen in kwestie is nl. een standerdmolen, het molentype dat in de 17de eeuw nog veel meer voorkwam dan de Hollandse molen, die pas in de 16de eeuw was uitgevonden. Dat het inderdaad een geheel uit hout vervaardigde standerdmolen is, blijkt uit de rammelende planken (vs. 29), maar vooral ook uit vs. 28, want alleen bij een standerdmolen die in feite geheel steunt op één enkele staande balk, de standerd, kan het hele ‘Sootje’ naar beneden komen. Toegang tot de molen geeft een vrij hoge trap (vs. 27) waarlangs men moet ‘na boven gaen’ (vs. 504); zo komt men op de onderste van de twee verdiepingen, de maalzolder. Aan dezelfde zijde als de trap bevindt zich ook de staart, een zware balk, die van de molen naar beneden loopt en waarmee de molen naar de wind wordt gedraaid. Trap en staart bevinden zich daarom steeds tegenover de zijde waar de wind op staat en vangen op die wijze de druk op. Dat het houtwerk bij harde wind en storm kraakt, is niet verwonderlijk. Ook om andere redenen is het waarschijnlijk, dat deze molen een standerdmolen was. Trijn is gekomen met de schuit uit Leiden, die door de Overtoomse Vaart voer. Langs die vaart stonden in Bredero's tijd huizen en molens, waarschijnlijk alle van het standerd- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
type. Zowel op de kaart van Balthasar Florisz. van Berckenrode (1625) als op de kaarten uit het midden van de zeventiende eeuw, zoals die in de atlas van Joan Blaeu (1647), staan langs deze vaart slechts standerdmolens. We zullen ons moeten voorstellen dat de molen dicht bij dit water stond, in de buurt van de Heiligewegspoort. Voor verdere gegevens verwijs ik o.a. naar het artikel van J.Z. Kannegieter: Uit de wordingsgeschiedenis van de Leidse gracht en haar naaste omgeving; Amstelodamum Jaarboek 57 (1965) blz. 48-69. 44 Sackje volgens Kiliaan hoere, maar hier als vleinaam gebruikt. In Symen vs. 359 wordt sack in ongunstige zin gebruikt. 51 kaegh: platboomd vaartuig. Kiliaan: navicula aperta et oblonga velifera. De veerschuit naar Leiden voer vanaf de Overtoom (Wagenaar II, blz. 507). 53 Vgl. Koe vs. 649 met ghemoe: goedschiks; en Moortje vs. 1730. 57 huyck. Afbeelding van deze soort mantel, voorzien van een hoofdbedekking, in Spelevaart afb. 101. 66 Vgl. Koe vs. 317, Moortje vs. 3019. 71 vR. zegt: ongeveer, goelijckjes kan betekenen: iets meer of iets minder. Een moeder zal niet gauw zeggen dat haar kind ‘ongeveer’ twee jaar is, wel dat het bijna (of ruim) twee jaar is. 72 Zie voor deze constr. vdV. § 185. 75 een man in 't veldt: eig. een man, kerel in de veldslag, dus: een flinke man. 78 WNT XXI kolom 139 geeft als betekenis van veteren vleselijke gemeenschap hebben (met als enig voorbeeld deze plaats). Kolom 129 geeft als betekenis van veter penis, die wordt afgeleid van zesgwijzen als: aan den veter trekken: aan de sluiting van de broek peuteren. 80 Syn eyeren uytleggen betekent echtbreuk plegen, maar hier ook zijn krachten verspillen buiten het huwelijk. Deze uitdrukking is besproken in Taal en Letteren III (1893) blz. 52, 156, IV (1894) blz. 177, 203, 373, V (1895) blz. 237. 83 Over dit volksgeloof heb ik niets kunnen vinden. In Lev. 7: 14 wordt verband gelegd tussen genezing van melaatsheid en zeven. In het volksgeloof is omkering van een dergelijk verband niet ongewoon. Het getal zeven heeft in de getallensymboliek een belangrijke rol gespeeld. Daardoor werd het ook in later tijd overal bijgehaald, zowel bij het goede als het kwade. Zie V.F. Hopper, Medieval Number Symbolism. Its Sources, Meaning and Influence on Thought and Expression (New York 1938) blz. 71, 84, 85. 87 vR. verwijst voor andere voorbeelden naar Griane vs. 36 en v. Moerk. I, 328, 45. Maar dit lost het probleem niet op dat er ligt in de toevoeging van Trijn Jans: over drie vierendeel iaers bin ick op men tijt. Want als zij over negen maanden een kind verwacht, kan zij het nu nog niet weten. Misschien verbergt deze versregel in samenhang met de vorige een schampere opmerking jegens haar echtgenoot: ik ben in zoverre zwanger dat ik over negen maanden een kind krijg als hij eindelijk eens wat meer maakt dan praat. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
88 WNT III kolom 105 geeft als betekenis van het boekje kwijt zijn de draad kwijt zijn, blijven steken. Daaruit zou de betekenis de tel kwijt zijn af te leiden wezen. Maar het Westfries kent boekie zoek weze in de betekenis: geen raad weten (Karsten I 134). Een andere nuance is: geen oplossing weten. Met het oog hierop zouden de vzn. 87 en 88 misschien kunnen betekenen: ik moet zowat in het begin van een zwangerschap zijn, over ongeveer drie-kwart jaar zou ik moeten bevallen; is het niet zo dan weet ik geen oplossing meer, nl. om een kind te krijgen. Vooral in verband met vs. 86 is deze betekenis aanvaardbaar, het bezwaar ertegen is echter in de vorige aantekening aangeduid. 89 vR., tW. en Kn. denken aan praten (parler, parlementen, parlevinken) met gedachte aan gat in obsc. zin. Het WNT XII kolom 459 en 451 verklaart het als een speciaal gebruik van parel-gaten, d.i. een gat in parels maken. In verband met Piets reactie in vs. 90 kan dit opgevat worden als: dat gepraat over bijslaap, zwangerschap, enz., maar volgende op vs. 88 is de betekenis bijslaap zelf waarschijnlijker. De betekenis bijslaap is duidelijk in het: Bruilofts Praatje ter Bruyloft van Jan van Heemst en Margareta Fortuyn, in Rommelzoodje door J. Pook (1709), blz. 104-105. De vergelijking van het boren van gaten in parels en de coitus wordt hierin in finesses uitgewerkt. De parelgater was een bekend beroep, ook in het eind van de 17de eeuw. Zie Jan Luyken, Spiegel van het menselyk bedryf (1694) nr. 81. 91 tW. geeft voor deun: hoog woord, WNT en vR. pret, plezier. Deze woorden verwijzen echter niet naar het gevoel van wellust, waarmee vrouwen in zulke omstandigheden kunnen praten. 92 kandeel werd gemaakt van wijn, bier, bouillon of melk, met eieren, suiker en kruiden. De recepten waren naar tijd en plaats nogal verschillend. 93 slordich. Volgens vR. en WNT XIV kolom 1898: onbehoorlijk, onzedelijk. Dergelijke woorden zou Piet niet gauw in de mond genomen hebben. Vermoedelijk zou hij, in onze tijd levende, hebben gezegd: ‘Dat geouwehoer!’ tW. geeft als vertaling: hoe los waren ze in de mond; een aanvaardbare weergave van deze passage. 95 Sint Jan: de uitdr. iemands Sint-Jan zijn komt voor in de betekenis vrijer, ware Jozef (Griane vs. 1325, Starter, Jan Soetekou vs. 224). De voornaam Jan is veel gebruikt als aanduiding van ‘man’ in het algemeen (zie WNT VII kolom 183). Goede is mogelijk alleen gebruikt om Sint extra nadruk te geven. Sint-Jan kan een heilige aanduiden, zoals vR. veronderstelt, maar Sint-Jan is ook de man, de echtgenoot (vgl. WNT XIV kolom 1376). Zie V. blz. 98. 98 Van fraai in de betekenis: levenslustig, krachtig. 99 De betekenis is dus: de een komt heel langzaam, de ander heel snel tot orgasme. 103 V. blz. 98 meent dat je niet slaat op de kraamvisite of Aaltje, maar dat het onbepaald is. M.i. kan je heel goed terug wijzen naar de kraambezoeksters. Piet zegt dan: (ik heb wel om jullie gepraat gelachen) ik wil het jullie nog wel eens horen doen, ik zou het er best voor over hebben nog weer eens vader te worden. 110-114 bevallen had in de 17de eeuw nog de algemenere bet. van: ziek worden. De | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
betekenis van vzn. 110-111 is: hij werd ziek een halfjaar voor zijn vrouw in de kraam kwam. Het beeld van de Papegay in vs. 112 is ontleend aan het vogelschieten. Bij deze schietwedstrijd wordt geprobeerd een houten vogel op een hoge paal af te schieten, de wedstrijd duurt zolang de vogel overeind staat, d.w.z. zolang het doel nog te raken is. vR. geeft geen verklaring voor vs. 114, V. blz. 98-99 vermeldt een aantal citaten en merkt op dat de uitdrukking: hy miender gout uyt te puuren. En 't vil boven quicksilver niet bij voorkeur wordt gebruikt om aan te duiden dat iemand aan een vrijster ‘bekocht’ is. M.i. heeft deze betekenis hier geen zin. Aansluitend bij vs. 109 kunnen vs. 110-114 alleen betekenen: hij ‘vrijde’ zo hevig dat hij na enkele maanden al ziek was. Het was hem op zijn bruiloft aangeraden rustig aan te doen, omdat hij genoeg gelegenheid zou hebben. Hij is dus wel ‘bekocht’, maar dan als gevolg van zijn eigen seksuele gulzigheid. 116 sneersen. WNT XIV kolom 2369 geeft dit citaat en veronderstelt dat het woord klanknabootsend is met de bet.: sissen, snerpen. Wij zouden in deze omstandigheden kunnen zeggen: de vonken vlogen eraf. 122 tW. vertaalt geest met: haantje. Dat geeft de betekenis wel juist weer. 123 Zie voor deze constr. vdV. § 230. 129 Geval van uitgespaarde flectie. Zie W. § 76 en de daar genoemde literatuur. 133 Andere opvatting bij tW. Zie ook: vR. blz. 156 en V. blz. 99. 134 Zie V. blz. 99 voor andere plaatsen waar dergelijke apposities worden gebruikt. 135 vR. ziet hierin een woordspeling met: zweten als een das. M.i. onnodig. 139 Zie vR. blz. 157 en Mnl. Wb. IX kolom 551. 143 Vgl. V. blz. 99. 148 ongnaartich volgens WNT X kolom 894 een bijvorm van onaardig, dat als bijw. met versterkende betekenis voorkomt. In deze vorm zou on- zijn geworden tot ong-, zoals in de Hollandse volkstaal voorkomt. De vbb. in WNT X kolom 898 met ongn- of ongen- zijn uit werken van Bredero en een uit brieven van Hooft. Daar ng voor n in het Noordhollands alleen voorkomt voor consonant (soms met assimilatie van deze consonant als in onger: onder) is de gelijkstelling van onaardig en ongnaertich enz. niet zonder meer aannemelijk ondanks de overeenkomst in betekenis. Zou gnaertich niet kunnen samenhangen met Fri. gnirdje, Za. kneerten, knirten, in de betekenis knijpen? De betekenis zou dan zijn: niet geknepen, niet zuinig (vgl. Za. kneert: gierigaard), flink (Vgl. Boek. blz. 464). 151 borst: lijfje dat van voren werd dichtgeregen. Zie Spelevaart blz. 47. 153 In Symen vs. 20 wordt genoemd Doctor Jan de pis-besier. V. blz. 100 veronderstelt dat deze doctor Jan dezelfde is als Dr. Johan Fonteyn, die ook lid van de Egelantier was. 156 Koppen zijn laatkoppen, glazen of metalen koppen om ader te laten. Zie Mnl. Wb. IV kolom 48 en WNT VIII I kolom 1160. 157 V. blz. 100 wijst erop dat de latere varianten van vs. 157-158 waarschijnlijk de oorspronkelijke lezing geven. Willem Verdoes was van 1584-1620 hoofdschout van Amsterdam (J. Wagenaar, III, 284). De drukken waarin zijn naam niet voorkomt, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn uitgegeven tijdens zijn baljuwschap, de andere daarna. Waarschijnlijk heeft de speler op het toneel de variant met zijn naam gezegd. Evenals in vs. 153 maakt Bredero hier een toespeling op een bekende Amsterdammer. Toen deze toespeling in de druk werd verwijderd, vulde men (Bredero? of de uitgever?) de lacune op met de stoplap versinje wel en verving droes, om het rijm, door hel. Dit is een aannemelijke veronderstelling. 159 Zie ook vR. blz. 157. 165 komt te pas: V. blz. 100 wijst de verklaring van WNT XII kolom 608 terecht af. Zijn verklaring verdient met die van vR. de voorkeur boven die van tW. en het WNT. 166 Ik denk dat Aeltje in dit vs. een toespeling maakt op iets dat juist gebeurd is, waaruit blijkt dat boontje om zijn loontje is gekomen, het loon dat hij heeft verdiend met de schelmenstreken die in vs. 109-164 zijn verteld. Zie voor deze uitdrukking vR. blz. 158, en G.C. van Santen's Lichte Wigger en Snappende Siitgen, door A.C. Crena de Iongh, blz. 332. 172 vR. vat bewribbelen (frequentatief naast wrijven) op in de betekenis wrijvende uitwassen. Als we echter in dit woord de betekenis ontschubben zien, die eveneens is af te leiden van wrijven, zijn de belangrijkste handelingen bij het vis schoon maken in logische volgorde vertegenwoordigd. WNT II kolom 2435 geeft alleen deze plaats op; ik heb het woord in de nieuwere dialectwoordenboeken niet gevonden. 175 Poepen werd veelal gebruikt ter aanduiding van vreemdelingen, met name uit het oosten van ons land en uit West-Duitsland, die tijdelijk in Holland kwamen als marskramer, als maaier, enz. 184 liggen vijsten: lui zijn. De uitbreiding by haer hielen is nergens anders gevonden. De eig. betekenis van vijsten is: een wind laten. Ook het tweede deel is moeilijk logisch te verklaren. Als we gat opvatten in de betekenis lichaam is het voorvoegsel niet op z'n plaats. 186 bejegen. V. blz. 101 ziet hierin hetzelfde verschijnsel als in versamen, beamen; dus het wegvallen van de e tussen gelijke consonanten, vooral wanneer er nog een onduidelijke vocaal voorafging. 188 ien anders kan zijn: een anders (aangelegenheden). Een tweede mogelijkheid is dat ien het object is en anders bijw. met de betekenis in dat geval (nl. als je wat durft aan te merken). hiel wil zeggen, in beide gevallen: in hoge mate, of: bij vele anderen. 193 Voor de constructie zie ook vs. 129. 195 Zie Spelevaart blz. 50. 200 neer eleyt: tW. en V. vatten dit op in deze betekenis. V. blz. 101 voert als motieven aan: het vorige vs. en het woord lukken. Op grond van dit laatste heb ik déze bet. gekozen boven die van vR. en Kn.: nl. vermoorden. 202 byleggen: volgens Winschooten blz. 24: minder te eten krijgen dan gewoonlijk. Zie WNT II kolom 2623. 216 Zie voor deze zegswijze Har. I, blz. 251; WNT V kolom 731. vR. veronderstelt vragenderwijs dat hier gedacht kan worden aan een duivelkop als waterspuwer aan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een gotische kerk. Dit lijkt me niet nodig. Toen men de ramen nog met luiken sloot, zal het eerste licht zijn binnengevallen door het gat in de muur, waardoor de (gier)goot naar buiten liep. Dit teken van de naderende dag was voor de duivel onaangenaam. 221 V. blz. 101 vergelijkt de Fri. uitdrukking wol en bet en neemt evenals vR. aan dat we moeten uitgaan van beet, bit, en niet van bet als comp. van goed. 222 Een veel gebruikt spreekwoord volgens Tuinman I blz. 175, Har. I blz. 188, WNT III kolom 4329. 225 Denen werden als stijfhoofdig en onbeschaafd beschouwd. 226 ribsacken betekent ook: andere koeien van achter proberen te beklimmen, zoals een koe dat doet als ze bronstig is; verder nog coïre. Zie J.H.A. Elemans, Woord en wereld van de boer (1958), blz. 162, 229. 309 Deze betekenis van aendreyen wordt niet in het WNT vermeld. Wel de var. hantdreyen. 318 Deze betekenis is eerst in het suppl. van het WNT kolom 805 opgenomen. vR. blz. 162 verwijst naar Griane vs. 20 en Sp.B. vs. 254. Op deze plaatsen is de betekenis: klaarspelen, duidelijk en ze bewijzen niets voor de vertaling van vR.: de kunst afzien, nadoen, je zal betekenen, evenals jouw in Griane vs. 20: met je. 332 angder schelmery kan ook opgevat worden als een andere schelmery en zou dan een dubbelzinnige betekenis kunnen hebben; vgl. vs. 368-369. 347 Misschien: ik kan je niet dwingen. De betekenis dwingen, noodzaken, is weliswaar al in de middeleeuwen ongewoon, maar ligt hier voor de hand, zowel door het gebruik van kan, als door de bescheidenheid van Trijn, gebleken in vs. 52 en vs. 345. Uit daer staet de betiel kan men ook opmaken dat Piet bedoelt: ‘ik kan je niet noden tot eten’ wat dan ongeveer hetzelfde zou kunnen betekenen als: voorgezet is voorgediend. Maar het gebruik van kan laat die tweede opvatting moeilijk toe. 351 ien stick botteren broot moet ongeveer dezelfde betekenis hebben als ons boterham, anders zou smeert overbodig zijn. 352 De volksmond zei dat deze eieren juist bij molenaars werden gevonden; ze konden met het graan van anderen hun kippen voeren. De tegenstelling in die tijd is: bosei, ei van een loslopende kip. 355 Waarschijnlijk werd uit één kan gedronken. Uit dit vs. blijkt dat Aeltje de kan heeft gepakt voordat Piet er naar kan grijpen. In 358 zegt hij dan: geef de kan eens hier, en in 363: nou is het mijn beurt. 364 Volgens vR.: de kan is leeg. 375 ghenoechlijck kan ook knap van uiterlijk betekenen. Maar het is het waarschijnlijkste dat het een reactie is op de ondeugende grapjes van vs. 371-372. 393 Zie Stoett, Moortje, woordenlijst. 396 Na de vzn. 378-390 verandert Trijn van gedachten. Na haar eerste afweer is haar tegenstand verzwakt zoals uit vs. 293 blijkt. Nu heeft ze met Aeltje medelijden gekregen en daarom vertelt ze het plannetje. 403 De vlieger was in de 16de eeuw nog een overkleed, met of zonder mouwen, maar wordt in het begin van de 17de eeuw meer een tweede japon, die over de andere wordt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gedragen. Zie Van Thienen, blz. 44 vlgg. 422 Eig. wachten tot de mis uit is. Misschien is het hier dubbelzinnig bedoeld. 424 Ruyntge betekent in Koe vs. 394: mes. Lett. dus: ik heb mijn mes er voor geslepen. Mes is, evenals zwaard, een penissymbool (Vgl. Bax, blz. 70, noot 20). 446 dat 's hun recht kan niet anders betekenen dan dat sum recht in Koe vs. 418. Maar alle drukken, waarvan de varianten vergeleken zijn, hebben hun. Zie over deze beide vormen V. blz. 34-35. 478 Jorden, eig. een mansvoornaam, wordt gebruikt als soortnaam voor een sukkel. 494 Molenaars werden dikwijls afgeschilderd als vrouwenliefhebbers. Zie Inleiding, blz. 18 en Kalff, blz. 308-309. 501 De molenaars stonden ook bekend als oneerlijk. Zie hierover o.a. Ts. XXVII (1908), blz. 229. In vs. 501-503 wordt de voorstelling gegeven dat Piets handelwijze met Trijn een soort wraak is over het bekende rijmpje. 517 Voor de verklaring denkt vR. aan het adj. vuns, het WNT aan Funen, de naam van het Deense eiland. 520 Dit vs. zou ook kunnen betekenen: je zult de dag niet beleven dat je je benen bij mij onder de tafel zult steken. Na het gebeurde lijkt de andere verklaring waarschijnlijker. 524 of esteken, afgestoken, betekent eigenlijk de doodsteek gegeven, en hier in figuurlijke zin. 530 Vgl. Moortje vs. 1984. 560 kruys: vR. en tW. kozen deze term. Het is echter vreemd dat B I K M en L kruijen of kruyen hebben. In Katwijk betekent kruie te koop hebbe praats hebben. Zie G.S. Overdiep, G.A. van Es: Woordenboek van de volkstaal van Katwijk aan Zee (Antwerpen 1949) blz. 32. Een voorbeeld van het gebruik uit 1790 wordt ook vermeld: Dat selle beter kruije weze (dat zal meer succes hebben). Misschien is kruie mv. van kruid. Wie kruiden op de markt verkocht, prees de kracht ervan aan (zie de Quacksalver). 566 Een potje met paling is iets dat verborgen moet blijven. De betekenis van dit vs. zou dus kunnen zijn: wie iets heeft of heeft gedaan dat verborgen moet blijven, moet het niet vertellen. WNT XII kolom 3678 verklaart deze betekenis uit de homonymie van aal- paling en aal- mestvocht. Maar de woorden goe Ael doen vermoeden dat Piet hier iets meer bedoelt of misschien twee dingen tegelijk zegt: nl. vertel het niet verder, het is niet fraai wat we gedaan hebben, maar tevens: als je zo'n goede vrouw hebt, moet je die beschermen. 571b-572 Dat ghy niet wilt enz.: deze spreuk komt ook voor op het enige stukje schrift dat met zekerheid van Bredero's hand is. Zie Memoriaal van Bredero (1970) blz. 165. 578 stekel-baersjes: de bijzondere kleuren van het stekelbaarsje in de paartijd en de opvallende ‘paardans’ zijn waarschijnlijk vrij algemeen bekend geweest; Pis-reutjes: mannetjeshondjes (die telkens pissen). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoochduytschen quacksalver- goude Mynen: de kwakzalver verdient dus goed. 13 Vgl. Dt. Wtb. X 1, kolom 846. 32 au voor o ook in 363 clauff = klop. Of bedoelt Bredero het echte Duitse woord sauber: behoorlijk, zindelijk? 36 Vs. 35 zou kunnen betekenen: bevrijd van moeilijk baren, maar sich baren betekent zich vertonen. In verband met de volgende vzn. is een betekenis: bevrijden van zware arbeid in het algemeen, m.i. waarschijnlijker. 53-54 Deze vzn. zouden dus zo vertaald kunnen worden: Door mijn talent met bovendien enige inspanning doe ik de domme lieden wijs en scherpzinnig schijnen. 58 vR. veronderstelt lijdend, maar dit is zonder twijfel mhd. leitlich, mnl. lee(t)lyc = lelijk. 95 wunder: vgl. Dt. Wtb. XIV, 2, kolom 1838. 97 Portogoloysers: Portugese munten. Zie Fr. Godefroy, Dictionnaire de l'ancienne langue française, VI (Paris 1889) blz. 322; Lijsbetten: munten geslagen tussen 1592 en 1601, voorzien van de beeldenaar van koningin Elisabeth. 98 Dubbloenen: Deze werden in 1606 gerekend op 6 gulden en 17 stuiver. Zie WNT III kolom 3547; Pistoletten werd gebruikt als naam voor Spaanse en Italiaanse kronen, en Franse gouden munten. Zie WNT XII kolom 1996 en 1997. 99 Nobels: Zie WNT IX kolom 2026, 2027. De waarde van een nobel was ongeveer 50 stuiver; rossen vrunt: ook dit zal de naam van een munt zijn, genoemd naar een ‘rosse’ vorst. Of is het ‘de paardenvriend’ en is hier de gouden rijder bedoeld, die in 1606 voor het eerst werd geslagen? Zie WNT XIII kolom 218. 101 Schertsende benaming voor geldstukken. Zie WNT VII kolom 4436 en 4437: een spaanse kluit zou een Filipsdaalder zijn, ter waarde van 52 stuivers in Bredero's tijd. 102 Zie WNT IV kolom 1885 en vgl. Griane vs. 1316. 105 Bedoelt hij dat hij die munten niet kan beschermen tegen de slechte gewoonte van het besnoeien en de waardevermindering? 120 Ironisch bedoeld. Vs. 118 zinspeelt ook op de geldnood van Spanje, die opgeheven zou zijn als met de steen der wijzen goud gemaakt kon worden. 122 Vanaf vs. 115 heb ik de inhoud opgevat als volgt: De Spaanse koning heeft me hard nodig om goud te maken en daarom een list verzonnen om me naar Spanje te lokken, maar God heeft dat verhinderd. Daarom ben ik bij hem vandaan door God hierheen gezonden. 192 corellen: In het verband is de betekenis asperges het waarschijnlijkst, hoewel die ook in het volgende vs. genoemd worden. De andere betekenis, nl. koraal, is ook mogelijk. Fijngestampte koralen werden als geneesmiddel gebruikt. Zie o.a. M.A. van Andel, Volksgeneeskunst in Nederland (diss. Leiden 1909) blz. 159. 222 Vooral van de huizen aan de smalle oostzijde werd gezegd dat ze ‘op 't water’ stonden; in dit geval is het waarschijnlijk in het algemeen bedoeld. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 239]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
239 De betekenis knoeier kan in dit verband niet bedoeld zijn. Toch ligt de associatie voor de hand; zie vs. 314. 248 Naam van het loof van Taxus baccata, Ndl. ijf, of van anagallis arvensis, Ndl. guichelheil. Groenspaan, azijnzuur, koperoxyde en vitriool, ook aangeduid met Spaens groen, zullen hier wel niet bedoeld zijn. 249 De bet. van huy-pillen heb ik niet kunnen vinden. Huy, overblijvend vocht van de melk na het kaasmaken, past bij karnemelk, maar het is onwaarschijnlijk dat men van dit waterige vocht pillen kon maken of moet men denken aan pillen die gemaakt werden van hui-boter (?). 255 Zijn de apotheker en de vriend misschien dezelfde? 273 Eig. scheepsterm die betekent dat een schip van achteren te zwaar is geladen. 278 De betekenis van dit vs. is niet duidelijk, tenzij lech een drukfout is voor sech. De vrouw kan dan zeggen: als je zo doorgaat vrees ik dat het bed vol raakt. 294 Het betekent eig. geld voor vertering, voor de kost. Vgl. voor deze betekenis Moortje vs. 2656. 302 Vgl. Moortje vs. 3116 dat malle hooft versetten, den capproen versetten. Mnl. Wb. III kolom 1194. Zie Stoett, Moortje, aant. vs. 3116 en vR. blz. 172. 311 De toevoeging voor 'tontbijt noodzaakt proeven letterlijk te nemen. 326 Met hem voor u geeft dit vs. een begrijpelijke betekenis. Rychart spreekt immers nú tot het publiek, en niet meer tegen Lammert. De andere drukken hebben echter ook het pron. u. 331 vR. veronderstelt eveneens kan. Het geeft de beste bet., maar het is een vreemde vorm. 394 Mnl. spreekwoord, zie Mnl. W. VII kolom 692. |
|