Kluchten
(1971)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 53]
| |
[Kluchten] | |
[pagina 55]
| |
Ga naar margenoot*Toe-eygeningh aenden leser Ga naar voetnoot+.1 Vrolycke LESER: Also den wijs-gier Seneca in zyn Boexken van de wel- Ga naar voetnoot12 daden ons leert, wat te bemercken staet in't aen presenteren ende op-draghen Ga naar voetnoot23 van eenige gheschencken aen onsen vrunden; dat wy, te weten, niet een 4 vrouwe de wapenen, ende een soldaet het spin-rocken in handen geven, ofte 5 den huys-man eens geleerden Doctoors Boecken 't huys stuuren sullen; daer Ga naar voetnoot56 benevens oock te letten waer toe zynen vrundt best geneghen, ende wat hem Ga naar voetnoot67 meest aengenaem zy, gelijck als den Drincke-broers eenen helderen Roemer 8 smakelycken Wijn, ende den Siecken eenen Heylsamen Leckeren dranck: So 9 is het dat ick siende op den droeven aenstaenden Winter, en zyne lange Ga naar voetnoot910 avonden, oock niet twyfelende V.E. wel geerigh te wesen om de selfde met Ga naar voetnoot1011 een vermakelycke lesse te verkorten: Hebbe goet gedacht dese soet-vloeyende 12 ende vrolycke kluchten (by den E. seer vermaerden Rijmer Gerbrant Adriaensz Ga naar voetnoot1213 Brederode Sa: gedicht) V.E. vrolicke Leser door den druck ghemeen te maken, Ga naar voetnoot1314 want den Treurenden en soudense niet aenstaen, ten ware sy de selfde wilden Ga naar voetnoot1415 gebruyken gelijck de krancke den Medicyn doen, te weten om hunnen swaer- 16 moedigen geest te verlichten, ende de bedroefde zinnen in den dool-hof van 17 des dichters soete spreucken, en boerterijen wat te verlustigen: 't welke den Ga naar voetnoot1718 mensche also noodigh somwylen ghedaen is als geene andere dingen. Want Ga naar voetnoot1819 waert sake dat de aerde altyt met den Rym ende kouden sneeu bedeckt lagh, 20 sonder 't zyner tyd oock het lieffelijck aengesicht des Somers te beschouwen; Ga naar voetnoot20 | |
[pagina 56]
| |
21 hoe soude zy ons eenigh aengenaem vrucht (die wy nu alle Iaren, God lof, so 22 vele genieten) kunnen voortbrengen? Even alsoo gatet oock met den Mensche, 23 die alsins verwardt zynde in sware bekommernissen soude vermageren, ia sy Ga naar voetnoot2324 selven verkorten, ten ware hy hem (in't gene zvn natuur dan meest eygen is) Ga naar voetnoot2425 socht tusschen wylen wat te veranderen, en te vermaken. Ende wat is hier Ga naar voetnoot2526 bequamer toe als dusdanige kluchtige spelen, die den Dichter so eygentlijck Ga naar voetnoot2627 Ga naar margenoot* na 't leven heeft getroffen, datmen die lesende wederom in varscher daed Ga naar voetnoot2728 waent te sien geschieden. O vaerdige aerdigheyt! onder dexsel van so soete en Ga naar voetnoot2829 vermakelijcke kluchten de versnoode werelt te ontleden, hebbende alleen het Ga naar voetnoot2930 ooghe op het gemeene beste, niet anders soeckende dan alomme de verbete- Ga naar voetnoot3031 ringe der velen bedorvene zeden. Noemtmen zynen vrundt te wesen, die een Ga naar voetnoot3132 uyt vrundschap vermaent van het gene hem soude mogen mistaen; Hoe veel 33 te meer vruntschap wert V.E. aengename Leser bewesen van dees spelen, als Ga naar voetnoot3334 die de misbruycken aenwysen, sonder nochtans hunnen Leser daer door be- 35 schaemt te maken: Ten ware oock yemand so ingenomen waer, dat hy ghe- Ga naar voetnoot3536 lijck als de bassende honden met een steen ofte stock verboden zynde, te 37 heviger wilde tieren: niet kunnende gelyden datmen hun in eenige deelen Ga naar voetnoot3738 bestraffe. De krancke ende gewonden van den genees-meester pynlijck gehan- Ga naar voetnoot38 39 delt werdende laet doch sulx gaerne toe, ten minsten hy mochte geholpen Ga naar voetnoot3940 worden. Soo mede goedgunstige Leser, vindt ghy in't lesen yets dat qualyck Ga naar voetnoot4041 staet, berispt dat niet in't spel, maer in u selven, ofte in de gene die sulx doen: 42 anders zyt ghy als sommige Vlieghen ofte Byen, die voorby vliende de aen- Ga naar voetnoot4243 ghename Hoven vol wel-rieckende bloemen, gaen sitten op eenen vuylen 44 stinckenden mis-hoop, ende sien alleen op den uyterlycken onnutte schorze, Ga naar voetnoot4445 niet achtende de soete noot, ende het rechte eynde waer toe dusdanigen spelen Ga naar voetnoot4546 van begin aen zyn gemaeckt geweest. Neen Leser, wytet niet den Dichter, 47 maer de verdorvene menschen, die sodanige manieren van doen gebruycken. 48 Is 't niet een wonderbare saeck? ghy weet te seggen dat het qualyck staet yets | |
[pagina 57]
| |
49 onbequaems te verhalen, ende ghy kunt niet sien dat het quaet is het selve te Ga naar voetnoot4950 doen. Laet af beminde Leser van sulck verkeert oordeel, ende bekent u Ga naar voetnoot5051 gebreck, gelijck de Sieken doen, die op 't hoogste walgende van eenige goede 52 spysen, siende doch andere de selfde met een soeten smaeck nuttigen, mercken 53 wel hunnen afkeer niet by de voorgeschafte spyse, maer by haer eyghen selfs Ga naar voetnoot5354 schult toe te komen. Welck doende, ghy my een oorsaeck ende lust sult geven Ga naar voetnoot5455 vele andere vermakelijcke stucken van den selven Dichter, onder my berusten- 56 de, in't licht te brengen. Hier mede in alles V.E. billijck oordeel bevolen Ga naar voetnoot56
V.E. Dienstwillige Cornelis vander Plasse. | |
[pagina 58]
| |
Ga naar margenoot* Onschuld Ga naar voetnoot-, en toe-gift Ga naar voetnoot-Tegen alle Verstandeloose Waan-bet-Weters, En Garen-wyse
Ga naar voetnoot- Oordeelaren.
ICK heb, o waerde Vrindt, en Heer,
Op dit Voorslagh geen stoffe meer,
Ga naar voetnoot2
Heb ick't na wensch niet konnen deylen;
Ga naar voetnoot3
Onkunde is't, die hinderdt myn,
5[regelnummer]
Geen werck hoe schoon dat het mach zyn,
Of daer sal somwyls yet an feylen.
Het is voorwaar geen vromer man,
Ga naar voetnoot7
Die meerder doet als hy en kan.
Ick heb het na myn macht geschreven,
10[regelnummer]
Ghy die dit siet, erkauwt, of leest,
Ga naar voetnoot10
Zijt ghy begift met hooger Geest,
Ga naar voetnoot11
Den iongen Leerling wilt toegeven.
Ga naar voetnoot12
Verschoont, merckt ghy myn onverstant,
Niet veel te kennen is geen schant,
15[regelnummer]
Maar die wel mach en niet wil leeren!
Ga naar voetnoot15
Heb ick my wat te veel verkloeckt,
Ga naar voetnoot16
Scheldt niemandt die te leeren soeckt
Ga naar voetnoot17
Van u, o kunstenrijcke Heeren.
Ga naar voetnoot18
| |
[pagina 59]
| |
Is yemand hoogh, en wel begaaft,
20[regelnummer]
Wat baat dat hy zyn licht begraaft
Bekooren-maat voor ons gesichten:
Ga naar voetnoot21
Is u Vernuft so hel en klaar,
So steltet op de kandelaar,
Het sal ons duysterlingen lichten.
Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Ga naar margenoot* Hy
is wel wijs, en waard ge-eerd,
Die ons het nut met vreughde leerd.
Gelyck veel oude kloecke Wysen:
't Is niet genoegh datmen 't vermeet,
Ga naar voetnoot28
Betoont met doen het geen ghy weet,
30[regelnummer]
Soo sal u werck zyn Meester prysen.
Maar ghy die u voor wijs beroemt,
Om dat ghy eenigh laster noemt,
Ga naar voetnoot32
Of geleendt-wijslyck weet te melden,
Ga naar voetnoot33
Het geen in and're ghy begeckt,
35[regelnummer]
Siet of dat self u oock gebreckt,
Ga naar voetnoot35
Ghy sult veel licht, so licht niet schelden.
Ga naar voetnoot36
Al zyn myn Rymen hoogh noch goet,
Noch niet be-honicht suycker-soet,
Ga naar voetnoot38
Maar geesteloos, wuft, en on-aardigh:
Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Ghy Heeren vroom, kloeck, spits, en wys,
Ga naar voetnoot40
Verdien ick schoon geen lof, noch prys,
Ick ben ten minst onschuldens waardigh.
Ga naar voetnoot42
| |
[pagina 60]
| |
Want niemand kan strackx Meester zyn.
Ga naar voetnoot43
Niemand en werdt goedt Chirurgyn,
Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Of hy en leerdt eerst doen, en scheeren.
Ga naar voetnoot45
Aenschouwt voor kunst myn wil en vlyt,
Ga naar voetnoot46
't Geen natuur schort, volmaackt de tyt
Of God, die 't alles Kan verkeeren.
Gerbrand Adriaensz Bredero.
|
|