Verspreid werk(1986)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 291] [p. 291] Sonnet Het derde van de schoonheyt Van al't ghevoelen is, te weten van vijf sinnen, En isser gheen soo waart, soo nut, soo wonderlijck, So Goddelijck en schoon, soo heerlijck van fabrijck, Als het ghesicht, 't is klaar voor elck een t' ondervinnen. Wat schepsel als een oogh is hupser te versinnen, Dat voor sijn middel heeft een glants doorluchtelijck, Sijn voorwerp isset al, Lucht, Hemel, Aard', 't Visrijck. Voorts niet ten kan, ist niet, sijn kennis niet ontwinnen. En d'ooghen toonen ons, dat meer is in hem self, Wat tusschen d'aarden is en tusschen 't blaeu verwelf, Al wat in schoonicheyt men siet veranderinghen. Dit isset al te maal, het maackt de menschen sieck, Ghelijck men siet aan my, dit is sijn lof en klieck, Dan 't schijnt wel sonder dat en vindt men gheene dinghen. [tekstkritische noot]Blz. 74; benedenhelft rechterkolom; opschrift Sonnet romein; titel fractuur; tekst romein. Vorige Volgende