Nieuw liedeken
Amoureus lied over een blijkbaar hopeloze verliefdheid die de dichter ondanks al zijn weerstand heeft overvallen en waarvan hij zich hoopt te bevrijden door liefde tot God.
Beginregel: O Hoofdeloose zinnen! |
Eerste publikatie: Geestigh Liedt-Boecxken, 1621, blz. 178-183. |
Omvang: tien strofen van 8 regels. |
Versvorm: jambisch metrum met drie heffingen; afwijkingen in vs. 5, 9, 20 en 71. |
Rijmschema: a b a b b c c b, een bekende, wel meer door Bredero gebruikte middeleeuwse strofe, zij het met enige variatie. |
Melodie: De verwijzing naar een lied van Bredero zelf is uitzonderlijk; indien deze verwijzing authentiek is, moet dit lied in elk geval dagtekenen van na 1610. (vgl. Groot Lied-boeck I, blz. 126 vlg. en II, blz. 244 vlg.) |
Het lied beschrijft verschillende stadia van de innerlijke tweespalt waarin de dichter verkeert: na een periode dat hij zich onkwetsbaar achtte voor de liefde, werd hij plotseling getroffen door de pijlen van Cupido, en wel door Margriet te horen (vs. 20). Ofschoon de naam Margriet te vinden is in een aantal uit het Frans vertaalde liederen, zijn er ook enkele met deze naam die autobiografisch aandoen (bijv. lied XCII; Groot Lied-boeck I, blz. 325; II, blz. 352, met in vs. 82 de vermelding van het hooghe huys te Muyen). Ook dit ‘Nieuw Liedeken’ doet door de eigennaam in vs. 69 autobiografisch aan. Uit het gebruik van de naam Margriet behoeft overigens niet te worden afgeleid dat het meisje echt zo heette.
Naar de stijl te oordelen past dit lied het best in de periode 1610-1615: het heeft een tamelijk eenvoudige woordkeus, maar zowel de middeleeuwse strofe als de aanwezigheid van enige postposita (vs. 66, 74, 76) verraden nog rederijkersinvloed. Toch mag het feit dat het in 1621 is opgenomen in de afdeling ‘Kleyne Bron der Minne’ worden beschouwd als een argument voor de mening dat Bredero zelf het had bestemd om te worden gepubliceerd in de door hem